Orgaan ter verspreiding der Christelijke Beginselen in Zeeuwseh-l/laanderen.
No. 46.
le Jaargang.
Uit de Schrift.
FEUILLETON.
OMHOOG!
Grond aan landarbeiders.
ABONNEMENT:
Dit blad verschijnt DINSDAG- en VRIJDAGAVOND, uitgezonderd op Feestdagen,
bij den Uitgever D. H. LITTOOIJ Az. te TER NEUZEN. - TELEFOON Nr. 20.
Per drie maanden bij bezorging 1,—, Franco per post voor Nederland 1.10.
ADVERTENTIE N.
Van 1—4 regels fOAO. Voor eiken regel meer ƒ0.10. Handelsadvertentiën over twee
kolom 6 cent per regel. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie
wordt de prijs tweemaal berekend. Abonnementen per contract.
Inzending van advertentiën tot 12 uur 's middags op de verschijndagen.
VAN GOD GELEID.
vol
Het leven van Gods kind
diepten, donkerheden en strijd.
Er is zoo ontzettend veel in dat leven
dat hij niet meten of pijlen kan met zijn
verstand,dat hij noch omvatten noch door
zien kan. Ja sterker, dat bij hem de
vraag opwekt: Is het nu het toeval dat
alles regelt zoodat er geen lijn en geen
orde, geen verband en geen leiding in te
vinden is, of is het waarlijk de hemel-
sche Vader die alle ding bestiert?
„Ik was nijdig op de dwazenziende
„der goddeloozen vrede.
„Want daar zijn geen banden tot hun-
„nen dood toe, en hunne kracht is frisch.
„Zij zijn niet in de moeite als andere
„mcnschen, en worden met andere men-
„schen niet geplaagd.
„Immers heb ik tevergeefs mijn hart
„gezuiverd en mijne handen in onschuld
„gewasschen, dewijl ik den ganschen dag
„geplaagd ben, en mijne bestraffing is
„er alle morgens".
Daar hebt ge zulk een conflictDe
dichter van Ps. 73 wordt er door opge
houden't bindt zijn aandacht; 't prik
kelt zijn denken ja zelfs zijne nieren.
Is de vreeze des Hoeren niet te duur?
Wordt de oprechtheid des harten niet
voor te groote prijs gekocht? Is het
vasthouden aan den Hcere niet bron van
ellende Is het geloof, hoe schoon het
ook wordt voorgespiegeld, niet een voos
en ijdel iets, inbeelding, zelfbedroglegt
het niet een last op de schouderen die
diep neerdrukt en niets belooft, niets
geeft
Geeft het geloof vrede, rust, losmaking
van banden, frissche kracht
De dichter ziet dat juist bij de dwazen,
vindt dat bij de goddeloozen, bij de
wereld die om God zich niet bekommert,
met God en Zijn volk spotbij die we
reld die door geen Goddelijke wet ge
bonden is, zich zoo vrij beweegt, 't leven
uitleeft, gelukkig is, voorspoed heeft,
het vermogen vermenigvuldigt.
Ilij vindt dat niet bij de kinderen Gods:
Wateren eens vollen bekers worden hun
uitgedrukt, 't is bij hen plage op plage
en scheur op scheur, „God loopt tegen
hen aan als een Geweldige (Job) hun
„aangezicht is gansch bemodderd van
„weenen, en over hunne oogleden is des
„doods schaduw". En dan vraagt het
moede hart dwaas en zondig: „Hoe
zoude het God weten, en zoude er
wetenschap zijn bij den Allerhoogste
Zoo was het ook in 't hart des dich
ters. „Mijne voeten waren bijna uitge-
„weken, mijne treden waren bijkans
„uitgeschoten."
Zijn hart was in zijne overleggingen
niet zuiver meer, niet meer recht voor
den Heère. Hij voelde de neiging den
goeden weg te verlaten en zijne voeten
te zetten en zijne treden te richten op
den weg der Godverlaters. Bij 't licht
van zijn verstand wil hij gaan, de
zienlijke dingen zullen hem beheerschen,
het lijdelijke zal beslissen over het
eeuwige, de schijn zal de waarheid ver
dringen, hij laat God los en grijpt naar
de wereld, hij heeft zijn aangezicht
gewend naar 't pad des verderfs.
Van de gewenschte uitbreiding der
zaken kon niets komen ze zagen zich
integendeel genoodzaakt het alles uiterst
zuinig aan te leggenmoesten zich in
hun uitgaven gaan beperken. Zelfs kon
de oude woning niet langer de hunne
blijven; ze moesten naar minderen stand
verhuizen en zich elke weelde ontzeggen.
Neen, ze behoefden nog geen armoe en
gebrek te lijden, maar waren nu toch
alleen aangewezen op wat „de zaak"
opleverde. En die marcheerde ook niet
zóó, als Karei wel wenschte. De vethou
ding tot zijn compagnon, Bertels, was
niet van dien aard, dat ze zijn leven
veraangenaamde. Soms leek het weljrif
Bertels het er op toelegde, hèm geheel
ter zijde te schuiven. Hij matigde zich
veel aan, waartoe het recht hem ont
brak, maar dat Randers over zijn kant
liet gaan, omdat hij gevoelde niet tegen
hem opgewassen te zijn. Want Bertels
„Gij hebt mijn rechterhand gevat."
Dat is de jubel van het blijde hart
dat weer in frissche lucht klopt. Dat
is de vreugde van eene ziel, die uit
banden bevrijd en uit de netten losge
maakt is.
Hier wordt hulde gebracht den Redder,
Die van den dood verloste ten leven.
Hier is belijdenis van schuld en erken
ning van bewezen genade.
Gij hebt mijne rechterhand gevat.
Ik wilde gaan het pad mijns harten,
gaan bij het dwaallicht van mijn ver
dwaasd verstand,
Ik wilde gaan van af het pad der
rechtvaardigen, waarop in geloof aan
God wordt vastgehouden en op den Heere
vertrouwd op het pad der dwazen, waar
der goddeloozen vrede gevonden wordt
waar de wereld rust vindt
waar 't vermogen wordt vermenigvuldigd.
Ik wilde gaan als een blinde, miste
de zekerheid, was het spoor bijster,
moest recht door, zou links afslaan,
en is de verkeerde weg voor den blinde
niet de weg des doods, ik wilde gaan
in den weg waar juist geen vrede is,
geen rust, 't vermogen dat waarlijk rijk
maakt juist niet wordt gevonden, veel
minder vermeerderd, ik wilde den
weg op waar schoone schijn boeide,
waar leugen lokte, waar ijdelheid en
voosheid trok,
bijna waren mijne voeten uitgeweken,
bijkans waren mijne schreden uitgescho
ten, bijna was ik trouweloos afgeweken
en den weg mijns harten ingeslagen om
voor mijn God als prijs niets te koopen
dan een handvol stof, en inplaats
van de gemeenschap met den levenden
God, te vinden de genietingen der wereld
en der zonde,
toen een machtige hand mij aangreep,
't Was de trouwe God des Verbonds,
de trouwe HEERE, de trouwe Wach
ter Israëls Die nooit sluimert, de groote
Herder der schapen, Hij trad toe,
Hij greep mij aan, Hij vatte mij bij de
rechterhand, Hij behoedde mij voor af
dwaling, Hij bracht licht in mijn donker
dat mij bang omgaf, 't was licht jvan
Zijne heiligdommen, van Zijne openbaring
de leiding van Zijn staf.
In dat licht werd mij alles helder. Ik
zag dien dwaalweg waarin mijn hart mij
wilde drijven,
ik zag dien vrede, -ik takseerde die
rust, ik woog dat vermogen, ik mat daar
de vreugd, ik merkte ook hun
einde,
„hoe worden ze in een oogenblik tot
„verwoesting, nemen een einde, worden
„te niet van verschrikkingen",
„immers zet Gij ze op gladde plaatsen,
„Gij doet ze vallen in verwoestingen",
„als Gij opwaakt, o Heere, dan zult
Gij hun beeld verachten".
Gij hebt mijne rechterhand gevat.
Wat eene dankbaarheid in dit woord.
Ik was als een blinde, als een dwaze,
ik wilde mijzelf leiden, ik zou het uit
maken welke weg goed, goed voor mij
wasmijn verstand en hart lichtten me
reeds voor,
O, waarop was dat uitgeloopen
De mensch, de christen, de geloovige, -
die dichter hier. Zooals 't hier den dich
ter verging, zoo vergaat het telkens weer
het volk des Ileeren.
De wereld, het pad der dwazen, de
schijn, de ijdelheid, de vermenigvuldiging
was de man met zakenkennis, en hij liet
het Randers herhaaldelijk duidelijk ge
noeg verstaan, dat op hèm, Bertels, de
zaken dreven. Want, hoezeer Randers
ook had getracht, zich in den handel in
te werken, toch bleek telkens weer, dat
hij niet de ingewijde wasMn het vak,
dat hem ontbrak, wat alleen opleiding
van jongs af hem had kunnen eigen
maken.
Knorrig keerde hij vaak van het kan
toor terug, luchtte zijn ontevredenheid
op mindere bedienden, verborg die niet
voor Cato.
Zij voorkwam zijn wenschen, omringde
hem met haar deelnemende liefde en
stille zorg, en, als gevoelde ze zich schul-
denares tegen over hem, trachtte ze door
de duizenden middelen, welke de liefde
in haar dienst heeft of uitvindt, hem te
winnen, te ontrukken aan zijn zwaar
moedig peinzen.
Soms voelde hij zich beschaamd, als
hij haar onbaatzuchtige hartelijkheid zag,
als hij voelde, hoe ze hem, den weer
barstige onredelijke, zocht te trekken.
Was ze niet edeler dan hij? Had hij
ook maar eenige geldige reden aan te
voeren, om zijn norschheid en stugheid
te rechtvaardigen Dan kwam zijn beter
van 't vermogen, die vrije beweging, dat
niet gebonden zijn aan God en Zijn wil
en woord en volk,
't Kan soms zoo toelachen. De strijd
van den christen kan soms zoo zwaar
zijn, en in dien «t-ijd dan veelal een
verliezen van terrein in plaats van een
winnen.
De hoon en spot van de wereld in een
lach, in een verachtelijk gebaar, in een
„Waar is nu uw God t' kan zoo diep
krenken.
Wat die wereld inbrengt tegen onze
heiligste overtuiging, soms zoo weinig
diep helaas, gaat dikwijls diep in ons
hart in, en we kunnen soms niet nalaten
gelijk te geven,
Óns hart gaat zoo gemakkelijk mede,
en is als Dina's hart, 't hart van Jakobs
dochter.
Mijne voeten bijna uitgeweken, mijne
treden bijkans uitgeschoten, 't gaat
zoo dikwijls nog verder. Hoe velen
gingen den weg huns harten en missen
op 't pad der dwazen den vrede en de
rust, maar ook hun God en Zijn gemeen
schap.
En zij dwalen verder, steeds verder,
zonder te kunnen of te willen terugkee-
ren.
Gij hebt mijn rechterhand gevat.
Wie teruggeleid werd, wie bewaard
werd, die roeme in zijn God. Hij is de
trouwe Gids, een veilig Geleide, de
overste Leidsman, de voleinder des ge-
loofs.
De arme, zwakke christen, hij wake
en hij bidde.
Hij verkeere veel in ,t licht van Gods
heiligdommenHij plaatse tegenover
de schijnwereld hier beneden, tegenover
den vrede en do rust die de wereld ge
niet, wat Christus den Zijnen biedt:
Ik zal u rust geven.
Vrede in 't, bloed des kruises.
Den hemel en de aarde zullen ze erven.
De weg der goddeloozen zal vergaan
en zij met hem
God kont den weg der rechtvaardigen.
En mag de weg van Gods kind hier
donker en zwaar zijn. 'tis opdat dat
kind in 't land der vreemdelingschappen
zou grijpen naar zijn Vader en't Vader
huis.
't Is opdat 't geloof hier zou worden
geoefend opdat het straks in aanschou
wen zich ten volle ontplooien zou,
't Is op opdat het louteringsproces het
reine zuivere zilver zou voortbrengen
waarin de goddelijke Smelter Zijn heer
lijk beeld aanschouwt.
Zaamslag
De Walle.
Lijst van Candidaten
der Anti-Revolutionaire partij in den
kieskring Middelburg.
1. A. W. F. IDENBURG.
2. C. VAN DER VOORT VAN ZIJP.
3. J. VAN DER MOLEN.
4. F. H. DE MONTÉ VERLOREN.
5. Db. E. J. BEUMER.
6. Mr. V. H. RUTGERS.
7. Mr. J. A. DE WILDE.
8. Mr. A. A. DE VEER.
9. L. F. DUYMAER VAN TWIST.
10. J. SCHOUTEN.
ik weer boven, dan voelde hij zich ver-
teederd, dan toonde hij toenadering,
streed tegen zijn kwaden luim. Hoe dan
haar hart juichte, als zij bemerkte, dat
haar pogen doel trof, als hij haar vrien
delijk toesprak. Dan vluchtten weer weg
de spoken van achterdocht en prees ze
zich zeiven weer gelukkig met haar Karei.
Dan wierp ze weer verre weg die
booze vermoedens, door Hermans woor
den eens in haar gewekt, door Vaders
toespelingen verlevendigd, alsof Karei
enkel uit lage berekening haar tot zijn
vrouw genomen had.
Maar, telkens en telkens werd haar
trouw, haar liefde op harden proef ge
steld. Want hoe vaak wisselde die stem
ming van welwillendheid en vriendelijk
heid bij Karei met eene van onredelijk
heid en barsehheid. Want niet omhoog
liep thans zijn weg, integendeel. Een
onaangename verhouding tot Bertels, een
teruggang in zaken, waarvan de oorzaken
door zijn compagnon aan hèm werden
geweten, zoodat het almeer werd een
harde struggle for life, maakten hem
vaak gemelijk en teruggetrokken. Dan
morde en mokte hij, dat alles hem te
genliep, dan proefde hij zóó bitter zijn
tegenslag, dan was er nijd en afgunst
Onder de geestelijke nalatenschap vau
onzen helaas te vroeg ontslapen Talma,
behoort ook de wet tot verschaffing van
land aan landarbeiders. Eerst oniangs
is die wet in het staatsblad verschenen.
De landarbeiders zijn maar al te veel
door den wetgever verwaarloosd. De
arbeidsbescherming breidde haar handen
beschermeud uit over den fabrieksar
beider, doch vergat den landarbeider.
Het is de eere van Talma, dat hij de
sociale verzekering óók toepaste op den
landarbeider. De invaliditeits-, ziekte
en ouderdomswetten van Talma gelden
óók voorde werklieden op het platteland.
Aan links is te wijten, dat zo er nog
niet van profiteeren.
De landarbeider verkeert in véél on
gunstiger positie dan zijn lotgenoot in
de steden.
Van opklimming in rang, zooals in de
fabriek is geen sprake. Het feit, dat
vrouwen, kinderen en ongeschoolde werk
krachten een groot deel vau hei land-
bouwwerk kunnen verrichten, drukt zijn
loon.
Werkeloosheid, vooral in den winter
maken zijn bestaan soms kommervol.
Het verspreid wonen belemmert een
goede organisatie al moet gezegd, dat de
landarbeiders op dit gebied nog wel iets
meer kunnen doen dan tot dusver. Het
is zoo noodig.
Was er nu voldoende kans om een
klein eigen bedrijfje te verkrijgen, dan
zou dit veel helpen. Doch velen begeeren
het, weinig bedrijfjes zijn beschikbaar,
en daardoor wordt do pachtsom veel te
hoo=- -- --
Voor het koopen van grond zijn zijn
spaarpenningen totaal ontoereikend.
Voor klein bedrijf is het bovendien
wenschelijk, dat het is óf een melkerij-
bedrijf, óf een tuinbouwbedrijf.
In 't eerste geval kan het gezin des
noods het werk verrichten, als de man
in de drukke dagen een hoog loon bij
anderen kan verdienen.
In het tweede geval heeft de arbeider
werk genoeg in eigen bedrijf. Maar dan
is de nabijheid van een stad om de
producten van de hand te doen, of de
aanwezigheid van een veiling in de om
geving noodzakelijk.
Door al deze bezwaren en voorwaarden
om te slagen, hebben slechts zij, wién
de tegenspoeden des levens gespaard
blijven, en die bovendien over een bij
zonder sterke en begaafde natuur be
schikken, kans van slagen. De groote
massa kan het onmogelijk tot een eigen
klein bedrijf brengen.
Daarom was Tal ma's wet zoo noodig.
De wet bedoelt de ontwikkelingsvoor-
waarden voor den landarbeider unstiger
te maken. Hij kan nu los lanu in pacht
of een plaatsje in eigendom krijgen.
Hij kan beginnen met arbeider te
blijven in loondienst en meteen los land
pachten voor het kweeken van levens
middelen, eerst voor zijn eigen gezin,
daarnaast voor de veiling. Zoo verkrijgt
hij tevens de ervaring die noodig is om
het klein bedrijf uit te oefenen. Dan
kan hij door het betalen van een geringe
jaarlijksche aflossing, het plaatsje in
eigendom krijgen.
De positie van de landarbeiders zal
door deze wet heel wat yerbeterd worden.
in zijn hart.
Zijn zoo spoedig verworven vrienden
begonnen, nu hij niet meer een zoo voor
aanstaande plaats in kon nemen, merk
baar te verkoelen. Ze meden hem nog
wel niet, maar zochten hem nog minder.
Geen uitnoodigingen als voorheen be
reikten hem meer en betoonden zich
meer teruggetrokken dan toeschietelijk.
Ook Hei man Bremer gevoelde pijnlijk
de gevolgen van zijns vaders afsterven.
Eenige weken was de indruk zoo diep,
dat hij zijn slemppartijen staakten, de
speeltafel meed, zich opsloot en studeerde.
Maar lang kon zulks niet duren. Ook
zijn geldmiddelen raakten uitgeput. Wel
had hij in den nacht vóór Bremers ver
scheiden een aanzienlijke som gewonnen,
maar reeds was nu een half jaar ver
streken en zijn nieuw opgevat uitgaans
leven eischte voel. Hij zag zijn gereede
penningen slinken; met den zelfden harts
tocht, die zijn vader zoo noodlottig was
geworden, hield hij vol. Hij speelde won,
verloor afwisselend, tot de wijzer van
zijn kansen voorgoed op nul stond. Thans
ad hij geen enkele toevlucht meer. Zijn
oude bloedzuiger, Bruin, had hem thans
Evenwel niet dan onder tegenwerking
van de socialisten, die eerst door het
stemmen voor een onaannemelijk ver
klaard amendement en daarna door het
stemmen tegen artikel 1, geprobeerd
hebben, het ontwerp te doen verdwijnen,
is deze wet aangenomen. Zij houden de
arbeiders liever in een afhankelijke
positie. Dan zijn ze lichter ontevreden
te maken. En uit de ontevredenen moet
de S. D. A. P. haar aanhangers recru-
teeren.
Voor verdere verbetering van hun
positie moeten onze landarbeiders dan
ook niet naar de socialisten zien. Het
kan slechts van rechts komen.
Beter onderwijs, vooral ook landbouw-
en tuinbouwonderwijs, verzekering tegen
ongevallen, ziekte, invaliditeit en ouder
domspensioen zal de rechterzijde geven,
als ze het in Juli wint.
Daarom met kracht en ijver voor de
Antirevolutionaire partij in het vuur.
Nummer één van de lijst, de heer
Idenburg is een man, die door vriend
en vijand geacht wordt.
Op hém, en op hem alleen brengen
we daarom den 3den Juli onze stem uit.
Landbouwers en de Tweede
Kamer.
De opmerking is gemaakt, dat op de
Anti-revolutionaire lijst voor den kies
kring Middelburg, een landbouwer ont
breekt.
Op zichzelf niet onjuist.
Maar de Anti-revolutionaire partij gaf
aan den heer A. Colijn een plaats (num
mer 3) op de lijst van de Noordergroep,
die zijn verkiezing zeker maakt. Ten
minste, als men overal den raad stem
op nummer één, opvolgt.
Men bedenke ook, dat de heer Colijn,
straks op de Noorderlijst verkozen, zit
ting neemt in de Kamer, niet voor de
drie Noordelijke provinciën, maar voor
héél het land.
Hij zal dan evengoed de belangen der
Zeeuwsche boeren verdedigen, als wan
neer hij op onze lijst gestaan had.
En stellig kan één landbouwdeskundige
als Colijn méér bereiken, dan vijf „platte
landers", indien zij gekozen werden.
W7ant de heer Colijn maakt deel uit van
de Anti-revolutionaire Kamerclub, en kan
dus op den steun van die club rekenen.
Want de Anti-revolutionaire partij voelt
voor de belangen van den landbouw
warm.
De landbouw is immers een volks
belang
Door daden heeft onze partij in het
verleden die belangstelling in landbouw
zaken bewezen. In de toekomst zullen
de mannen van rechts blijven opkomen
voor een vrije ontwikkeling van den
landbouw.
Maar toch zouden we het onze land
bouwers op het hart willen binden
„Zoekt niet uw kracht in het zenden
van landbouwmannen naar de Kamer.
Uw kracht moet liggen in uw organi
satie. Wordt lid van den Christelijken
boeren- en tuindersbond. Uw organisatie
moet den minister en de Kamerleden
met deugdelijke voorlichting dienen. Uw
organisatie moet voor uw belangen op
komen bij de vaststelling van allerlei
regelingen.
geheel in zijn macht.
'tWas een druilerige herfstavond.
Vroeg viel de schemer; koude mot
regen stoof door de straten, deed de
steenen glimmen, sloeg kil in 't gezicht,
joeg ieder, die niet noodzakelijk buiten
moest zijn, naar binnen. Elk scheen wel
zijn schreden te verhaasten, om uit de
natte, kleffe atmosfeer te ontkomen en
zich veilig te bergen in de koesterende
gezelligheid der huiskamer.
Slechts Herman Bremer verhaastte zijn
stap niet.
Waarom zou hij het ooi. doen
Wat belang kon hij er bij hebben, eer
der thuis te zijn.
Was het hem niet totaal onverschillig,
of hij, „thuis" was dan wel op de straat
Hij sleepte zich voort; afgemat naar
ziel en lichaam. Uit zijn oogen was alle
glans geweken uit zijn tred alle veer
krachtuit zijn houding alle fierheid;
uit zijn hart alle levenslust, alle hoop,
alle moed.
Sufferig stommelde met wankele schre
den die gebogen gestalte voort, zich
stootend aan elke oneffenheid aan den
bodem, in duizelingen voorttuimelend
sleepend de voeten, die bijna niet meer
voortwildcn. (Wordt vervolgd).
asei
Gij hebt mijne rechterhand
gevat.
Ps. 73 23b.
is
DOOR ZELANDIA.
93) j^adnil^ver^odsnj