i Orqaan ter verspreiding der Christelijke Beginselen in Zeeuwseh-Vlaanderen. No. 24. Zaterdag 23 Maart 1918. I® Jaargang. Uit de Schrift. FEUILLETON. OMHOOG! ABONNEMENT: Dit blad verschijnt D I N S D A G en VRIJDAGAVOND, uitgezonderd op Feestdagen, bij den Uitgever D. H. LITTOOIJ Az. te TER NEUZEN. - T E L E I O O N Nr. 20. Per drie maanden bij bezorging f 1—Franco per post voor Nederland 1.10. ADVERTENTIE N. Van 1—4 regels ƒ0.40. Voor eiken regel meer ƒ0.10. Handelsadvertentiën over twee kolom 6 cent per regel. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prijs tweemaal berekend. Abonnementen per contract. Inzending van advertentiën tot 12 uur 's middags op de verschijndagen. Zij, die zich met ingang van 1 APRIL a.s. op ons blad abonneeren, ontvangen de nog in Maart verschijnende nummers gratis. DE ADMINISTRATIE. DE BRON VAN STOFFELIJKE WELVAART. „Jezus, de allerarmsté". Iedere trek in de geschiedenis van 's Heilands lijden heeft beteekenis, niet het minst de gebeurtenis, in bovenstaand schriftwoord vereeuwigd. Als Jezus naakt aan het kruishout wordt gehangen en de krijgsknechten zijn laatste bezit verdeelen, eindigt voor liem een tijdperk van verarming. Die verarming des Heilands was al reeds begonnen, toen Hij uit den hemel nederkwam op de aarde. Hij, de eeuwige en eenige Zoon Gods, de erfgenaam der gansche wereld, had in de eeuwigheid bij den Vader, geleefd in ongekende en onbeschrijflijke heer lijkheid, in onmetelijken rjjkdom, waarbij, vergeleken, de glans en weelde van alle koninkrijken der aarde verbleekt. Maar als Hij in de volheid des tijds de menscheljjke natuur aannam en op aarde kwam als een kindek e, dan is daarin reeds het begin van Zijn verar ming gelegen. Dan laat Hij uit vrije keuze al de pracht en heerlijkheid der hemelen achter, om, daar Hij de Zone Gods zelf is, op de aarde het armelijke bestaan van een mensch te gaan lijden. Wij kunnen er slechts een flauw ver moeden van hebben, hoe ontzaglijk veel Ilij daarmee prijs gaf. In hoe groote armoede Hij daarmee inging, daarvan zullen wij eerst recht besef krijgen, wan neer wij zelf de hemelsche heerlijkheid aanschouwen mogen, en die, door eigen waarneming, vergelijken kunnen met de armoede van het bestaan, dat wij geleid hebben op de, door de zonde verdorven, aarde. Dit nederkomen uit den hemel was echter nog niet het einde der verarming. Het gaat met den Zaligmaker steeds dieper In zijn jeugd, al de jaren vóór zijn optreden in het openbaar, kon Hij zich tenminste nog verheugen in een bezit, dat ieder mensch bijna heeft. Toen had Hij nog een woning in Nazareth, waar Hij hetzijn eigen thuis kon noemen. Onder het dak van Jozef en Maria kon Hij rusten en verkwikt worden, zonder vreemden te behoeven lastig vallen. Maar het ging dieper met Hem in de armoede. Toen Hij de ouderlijke woning verliet, om Zijn volk te gaan dienen, toen had Hij aldra geen eigen huis meer gastvrijheid genoot hij wel, maar Hij leefde toch onder het dak van een ander en moest klagen „vossen hebben holen, en vogelen nesten, maar de Zoon des menschen heeft niet, waar Hij het hoofd nederlegge". Een zwerveling was Hij geworden niets 75) ,,'k Begrijp nietbegon hij. „O, je moet me maar niet kwalijk nemen, dat ik wat ongemakkelijk was. 't Heeft zich geschikt. Als je es kijken wilt en hij telte Bremer het bedrag voor. Bremers gelaat klaarde op ,,'t Spijt me verbazend, dat ik je er om lastig moest vallen, maar „Och welnee, zóó erg was dat niet. Je ziet, 't is al in orde. Eigenlijk ook maar een bagatel. Goeie vrienden, zie je, hebben me geholpen. Heelemaal niet bezwarend Hij hield zich groot. Nu 't toch zóó was geloopen, hoefde hij zich voor Her man niet dieper te vernederen. Herman voelde de pocherij. ,,'k Hoop maar, dat ik je niet al te veel in 't nauw gebracht heb," zei hij eerlijk, de grootspraak van Randers la- kon Hij het Zijne noemen, dan alleen, wat Hij aan zijn lichaam droeg. Maar ook dit laatste werd Hem nu, bij de kruisiging ontnomen. De kleederen, die Hij droeg, ze werden Hem van het lichaam getrokken, en naakt werd Hij aan het hout gehangen. Welk een zieleleed moet het den Hei land geweest zijn, te zien hoe ook het laatste, wat Hij nog bezat. Hem ontno men werd. Toen is vervuld, wat eeuwen tevoren de Psalmist reeds klaagde „Zij hebben mijn kleederen onder zich ver deeld, het' lot over mijn kleeding ge worpen". Stellig zal in die ure deze weeklage uit 's Heilands ziele zijn opgegaan naar den hemel, waar Hij eens zoo onnoemelijk rijk was. Wie is arm, gelijk Hij arm is, nu Hij beroofd, zelfs van kleederen, aan het hout hangt Neen Jezus is de aller armste Die, zelfs van het laatste bezit, van kleederen, beroofde gestalte aan het kruis, is de gestalte van onzen Borg, die voor ons geleden heeft. Want gij weet de genade van onzen Heere Jezus Christus, dat Hij om uwentwil is arm geworden, daar Hij rijk was, opdat gij door Zijne armoede zoudt rijk worden. Zijn armoede maakte ons rijk, zoo voor het natuurlijke leven, als voor het gees telijke. Óok voor het natuurlijke leven. God is groot van barmhartigheid, daar Hij den zondaar nooit heeft laten ervaren al de ellende, die ook voor dit leven, door de zonde, over hem gekomen zou zijndat hij het ons alleen maar, met ontzetting, doet aanschöuwen, in- het lijden van Zijn geliefden Zoon. Niettemin moeten wij toch steeds in gedachtenis houden, wat er, ook voor het natuurlijke leven, van ons geworden ware, als God niet aanstonds na den zondeval, met Zijn genade ware tusschenbeide getreden. De mensch was, toen hij nog in het Paradijs verkeerde, onmetelijk rijk. God had hem tot een koning gemaakt op de aardeerfgenaam Gods was hij over alle rijkdommen dezer aarde. Maar hij was het, zoolang hij trouw vazal bleef van den Heere der Heer scharen. Toen hij van God afviel en dienaar des Boozen werd, ontzonken hem al zijn rijkdommen, verloor hjj de zeg genschap over de aardetoen was hij, niet alleen geestelijk, maar ook natuur lijk arm, en ellendig en naakt. En had de Heere geen mededoogen gekend, hij ware naakt verdreven uit het Paradijs, niets ware zijn eigendom geweestonbeschermd en machteloos liadde hij op de, om der zonde wil, ver vloekte aarde rondgezworvende gan sche, in opstand gekomen, natuur had zich tegen hem gekeerd, alles ware hem vijandig geweestin armoede en elleude warë hij verkwijnd en omgekomen. Maar de Heere is genadig geweest over den onttroonde, onterfde, is zelf begonnen kleederen hem te ueven, aan vankelijk om de schande zijner naakt heid te bedekken, maar weldra, om hem te beschutten tegen de ruwheid der ver wilderde natuur. Zijn gemeene genade heeft den geest der menschen, hoe diep gezonken ook, toch nog vindingrijk gemaakt om ook tegen de onveiligheid van de omgeving, tend voor wat ze was. „Laten we daar niet meer over praten. De zaak is nu gezond. Daarom éven goede vrienden „A propos, denk je om Zondag, zeg?" „Om Zondag „Je weet immers, je bent mee uitge- noodig thuis 1" „Ogoed dat je 't me herinnert. Wel ja, waarom niet. Trein van tienen Zoo scheiden ze. Hij vertrouwde Her man niet. Die mocht er de lucht niet van krijgen. Hij moest de baan vrij houden. Het terrein verkennen. Om straks zijn slag te slaan. Onderweg ontmoette hij Betje. Zou hij zich maar houden, of hij ze niet had opgemerkt Maar ze stond al voor hem groette hem hartelijk. „Dag Karei, hoe maakt je 't „Best, dank je. En jij? Uit op dit uur ,,'k Heb wat meer zeggenschap over m'n tijd gekregen „Wel ,,'k Ben niet meer in 't Ziekenhuis „Geefje je Martha-dienst er aan zei hij, met een schamper klankje in zijn waarin hij woonde, woningen te bouwen en zoo heeft de mensch allengs zich kunnen omringen met een zekere weelde en gerief, die hem het leven dragelijk maakt. Welnu, heel dat zoogenaamde bescha vingsleven, waarin de mensch door de eeuwen heen zich mag verheugen, waarop hij in drieste overmoed zfch soms be roemd, als een werk van eigen vernuft en kracht, is een genadegave Gods. Als God niet genadig ware geWeest, was de mensch in de grootste armoede en ellende vergaan. Al de veraangenaming des levens, door bezit, alle rijkdom, het is louter genade gave de woningen, die ons beschermen tegen de woedende elementen, het is genadegave zelfs dat wij kleederen dra gen, om beschut te zijn tegen koude en hitte, het is alles genade. Ook deze genade zou God niet hebben kunnen bewijzen, had Hij niet mogen bewijzen, om Zijn gerechtigheid niet, indien niet van eeuwigheid vaststond, dat Christus de straf der zonde dragen zou. Om Zijnentwil ontvangen wij, ontvangt de gansche menschheid dezen zegen voor het natuurlijke leven. Hebben wij dan te veel gezegd, als wij volhouden, dat wij ook in het na tuurlijke loven nog rijk zijn, omdat Hij voor ons arm geworden is. Zie Hem dan, berooft van kleederen, aan het kruishout hangen Het was, opdat wij niet onbeschut in de barre wereld zouden worden uitgedreven. Hebben wij het nooit bedacht, dat als wij ons met kleederen bedekken, bescherming zoekend en vindend tegen de ruwheid der natuur, dat Hij otn on- zentwil naakt heeft gehangen aan het hout Hebben wij het nooit bedacht, dat als wij beschutting vinden in onze woningen tegen de woedende elementeu ën des Zomers verkoeling onder ons dak, dat Hij daar buiten gehangen heeft, onbe schut in de felle Oosterzon, om onzent- wil Nooit bedacht dat heel ons leven, hoe sober.het ook moge zijn, rijk isaan allerlei gerief, rijk is aan allerlei genie ting, dat het uit Zijn armoede is, dat ous alles toekomt? O, als we dat bedenken, steeds weer, dan worden gedrongen, met vurige dank baarheid, tot Jezus, die naakt aan het hout hing, de bron ook van onze stoffe lijke welvaart, en tot Hem opziende be tuigen wij „Heere Jezus, gij allerarmste om on- zentwil, wij hebben U hartelijk lief." Oostburg. De Mildt. Gods Naam en de Overheid. Ons land is, Gode zij dank, een chris telijk land. Zeker, ook hier ontbreken ze niet, die nóch in het publieke, nóch in het private leven met God rekenen, maar de over- groote meerderheid van ons volk erkent toch nog het bestaan van God. En al staat nu op een tarwe akker ook heel veel onkruid, ja al heeft op sommige gedeelten het onkruid de overhand, 't blijft toch een kbrenveld. Ook in onze wetgeving wordt met God gerekend. Geen enkel wetsontwerp is stem en een ironisch oogknippen. „'k Denk van nietantwoordde ze eenvoudig. „Je weet, dat Martha bezig was met veel dienensNou, ik kan niet zeggen, dat er dat op verminderd is. Ik heb me als zelfstandig verpleegster ge vestigd. Je weet, 'k heb m'n diploma, 't Was me soms wat tè ingespannen den laatsten tijd „Zoo, nou, 'k feleciteer je hoor. 'k Heb „Ja 'k weet wel," zei zc met een eigen- aardigen klemtoon, die hem zijns ondanks een schaamteblos op de kaken joeg. „Toch moet ik je nog even ophouden. Wanneer denk je examen te doen?" „Met een week of drie". „En", waagde ze, „je kunt toch je begrijp me wel „O, maak je daarover niet bezorgd. Dat redt zich wel." „Mocht ik je soms „Heelemaal niet, hoor. Geen nood. 't Is alles in orde," beweerde hij blufferig. Ze moest toch vooral niet te intiem trachten te worden. Hij had haar nu immers gansch niet meer noodigNa het gebeurde der laatste maanden kon ze zich wel gaan inbeelden, wat over na 1813 bij de Staten-Generaal ingediend, zonder deze slotformule: „En hiermede, mijne lieeren, bevelen wij U in Godes heilige hoede". En ieder besluit van onze vorstin vangt steeds aam met: „Wij, Wilhehnin'a, bij de gratie Gods enz". Toen minister Cort van der Linden dit jaar in de Openingsrede van de Sta ten-Generaal, Gods Naam wegliet, pro testeerde de heer Van der Voort van Zijp daartegen terecht. Het gaat niet bloot om een formule, maar om het feit, dat de Overheid God heeft te erkennen als bron van het gezag. Minister Cort heeft toen aanstonds verklaart, het niet opzettelijk te hebben gedaan, en er zijn leedwezen over betuigd. Van onze Koningin is bekend, dat zij o. a. in haar Kerstgroet, openlijk den Naam Gods belijdt. De Heilige Schrift leert ons zeer dui delijk, dat elke Overheid aan God haar gezag ontleent. In Daniël II21 lezen we„Hij zet de koningen af en Hij bevestigt de ko ningen", en in hoofdstuk IV 25„De Allerheiligste heeft heerschappij over de koninkrijken der menschen, en geeft ze wien Hij wil". Bekend is ook Rom. XIII, waarin we lezen„Alle ziel zij den machten, over haar gesteld, onderworpen, want er is geen macht, dan van God, en de mach ten die er zijn, die zijn van God veror dend". Zelfs spreekt Jesaja „Alzoozegt de Heere tot Zijn gezalfde, tot Cores, wiens rechterhand Ik vat, om de volken voor zijn aangezicht neder te werpen" enz. Dus van een heidensch vorst. God geeft hem zijn macht, gebruikt hem, om de volkeren te tuchtigen. Een bewijs ook, dat God de oorlogen gebruikt, tot bereiking van Zijn heilig bedoelen. Eveneens noemt Jeremia, Nebukadne- zar, Gods knecht. Er is geen macht, dan die bij de gratie Gods. Dat geldt zoowel voor onze landsover- heid, als voor den gemeenteraad. Ook in den gemeenteraad moet met God gerekend, als Dengene, die het ge zag schonk, die het al bestuurt, en aan Wiens zegen alles is gelegen. Daaraan mag niet getornd. „Wat afvalt van den hoogen God. Moet vallen". De staat, de vorst, elke overheid. Daarop de aandacht te vestigen be doelt niet het handhaven van een oude, eerbiedwaardige formule, maar betee- kenthet erkennen van God als bron van alle gezag, het afsmeeken van Hem van wijsheid in het besturen en van ze gen op den arbeid. Zwijgen van God is ook hier, partij kiezen tegen Hem. Slechts wie bitter vijandig is tegen alle godsdienst, kan zich stooten aan het gebruiken van Gods Naam door de Overheid. Een onbeteekenende zaak is het aller minst. We moeten ook op dit terrein opko men voor de eere Gods. Daarom was het juist gezien van den heer Faas dat hij in de Raadszaal van Zaamslag zoo moedig opkwam voor de eere Gods. Het woord van den voorzitter waarin Gods zegen over den arbeid van den Raad was ingeroepen, mocht in de no tulen niet ontbreken. hem te moeten moederen, 't Was noodig, dat hij den afstand wat ging vergrooten. Dat wénde, tegen later Hij stak haar haastig de hand toe vroeg verder naar niets. Niet naar haar omstandigheden niet naar haar adres ook niet naar huis waaróm ook Haar fijngevoelige natuur verstond het maar al te goed. Ze drong zich ook niet verder op, drukte hem de hand, tóch met minder hartelijkheid dan zoo straks ,,'k Wensch je Gods zegen bij je examen", zei ze, welmeenend. Natuurlijk, dat deed ze met opzet. Kon ze geen succès wenschen Dank jemaar 't zal zónder dien ook wel gaan", spotte lnj. Ze wilde wel antwoorden, maar had de gelegenheid niet. Hij was al ver dwenen. Haar kleine hoop, die ze na hun laatste ontmoeting gekoesterd had, was als rook verdwenen. Zou moeders profetie ijdel blijken HOOFDSTUK XXV. Gefaald hadden dan ill zijn pogingen 1 Gemist had hij zijn doelNutteloos A Onze Volksvertegenwoor diging. Er is, mede tengevolge van de Even redige Vertegenwoordiging, een streven om'onze Staten-Generaal te socialisecren. De E. V. maakt het zelfs Jietrekkelijk kleine groepen mogelijk, een vertegen woordiger naar de Kamer te zenden. Daar komt bij, dat de economische nood tengevolge van de drukkende tijds omstandigheden, de groote meerderheid der bevolking zóó pijnigt, dat bij velen de belangstelling in de algemeene zaken en de liefde voor het beginsel uit het bewustzijn wordt verdrongen. Er is bij niet zoo weinigen alleen maar meer oog voor alles, wat de stoffelijke welvaart kan deren of bevorderen. En nu mogen we werken voor en denken aan, wat noodig is voor ons da- gelijkscli brood. Maar dit mag ons niet beletten, het beginsel hoog te houden. Dit mag er niet toe lijden dat om der wille van bepaalde groepen, het alge meen landsbelang gebade zou lijden, of de strijd voor de beginselen zou ver flauwen. Voorstanders van de christelijke be ginselen mogen niet mee doen, aan het O]) de spits drijven der belangen politiek. Er zijn nu reeds 20 partijen, die straks zullen meedoen aan den stembusstrijd. Het wordt een wedstrijd in het loven en bieden. Als echter onze kiezers hun stem ge ven aan een lijst van de poli tie-partij, de akkerbouwers, den economischenbond, of van een ander klein groepje, werken ze daardoor de overwinning van de recht- sche groepen, en dus van de christelijke beginselen tegen. Het parool moet zijn Iedere antirevolutionair stemt op de lijst van de antirevolutionaire partijelke christelijk-historische kiezer op de lijst van zijn partij. Niet op lijsten van een of andere kleine groep, die op winst uit is. Maar ook in de partij mag de belan- gen-politiek niet overheerschend zijn. We hebben mannen in de Kamer noodig, met breeden blik, met talent om zich in te werken in wat aan de orde is. Dat eischt het belang van ons land. Anders raakt de Kamer al zijn invloed kwijt, en zou het parlementaire stelsel mis lukken. Bovendien vraagt de Grondwet van de Kamerleden, dat ze zullen opkomen voor het lieele volk. En als nu de kie zers gaan eischen, dat de vertegenwoor digers die op hun lijst zijn verkozen, in de eerste plaats of uitsluitend voor hun belangen opkomen, dan komen de Kamerleden in een tweeslachtige positie te staan. De Grondwet eischtvoor het lieele volk. De kiezers, aan wie ze hun man daat hebben te danken, roepen alleen voor ónze belangen. Al wordt dus in onze partij bij het vaststellen der candidaten-lijsten gere kend met verschillende stroomingen en wenschen in de partij, aan aller wen schen zal moeilijk zijn te voldoen. Dat is niet noodig ook, trouwens. Wanneer bepaalde groepen in de partij speciale wenschen hebben, dan staat steeds de weg tot onze Kamerclub open. Door met onze Kamerleden te spreken bereikt men allicht meer, dan door een eigen afgevaardigde. was gebleken al zijn inspanning. De achterstand was te groot gebleken, grooter dan zijn vertrouwen in den goeden uitslag Als de zeeman, die, na heftig kampen het moet opgeven en, de haven in 't zicht, schipbreuk lijdt, zóó verging het hém. Als den woestijnreiziger, wien een wonderschoone luchtspiegeling de ziel verrukte en die (jen uitgeputten kemel aanzette tot een uiterste krachtsinspan ning om het begeerlijk oord van palmen en klaterende fonteinen te bereiken, en wien straks de ontgoocheling schier tot wanhoop drijft, zóó gevoelde ook hij zich. In enkele maanden liet zich niet her stellen, wat jaren veronachtzaamd was Een diepe neerslachtigheid maakte zich thans van Karei Randers meester. Het schoone gebouw zijner stoute ver wachtingen was als een kaartenhuis ineengestortNauw kon hij zijn boos heid en teleurstelling verkroppen, maar er was niemand, tegen wien hij ze luchten kon. (Wordt vervolgd.) A nVFDTFWTliTM „En als zij Hem ge kruisigd hadden, verdeel den zij zijne kleederen, werpende het lot over dezelve, wat een iegenlijk wegnemen zou". Marcus 15 24. DOOR ZELANDIA. Nadruk verboden. „Goed

Krantenbank Zeeland

Luctor et Emergo | 1918 | | pagina 1