i Ornaan ter verspreidino der Christelijke Beginselen in Zeeuwseh-Vlaanderen. No. 12. Zaterdag 9 Februari 1918. Ie Jaargang. Uit de Schrift. FEUILLETON. OMHOOG! Lijkverbranding. advertentie n. i 5 25 5 34 6 38 6 42 5 50 6 55 6 40 7 45 710 7 25 7 35 7 40 7 51 8 5- 5 10 5 22 5 30 5 40 8 05 815 8 23 8 35 8 45 Dit blad verschijnt DINSDAG - en "Tp EFOOMr i bij den Uitgever D. II- UTTOOH At. te TER NEUZEN. - TELEFOON Nr. 20 ABONNEMENT: Per drie maanden bij bezorging 1-, Franco per post voor Nederland 1.10. Van 1-4 regels ƒ0.40. Voor eiken regel meer ƒ0.10. - Handelsadvertentiën over twee kolom 6 cent per regel. - Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prijs tweemaal berekend. Abonnementen per contract Inzending van advertentiön tot 12 uur s middags op de verschijndagen. SCHADE LIJDEN AAN ZIJN ZIEL. Gij kent allen de vraag uit onzen Ca techismus Maar wat baat. het u nu dat gij dit alles gelooft Zoo echt een vraag van eeu menscli, die altijd rekent met winst en verlies, alleen rekent met de dingen dezer wereld. Toon mij, zoo zegt hij, dat er voordeel van komt, dat ik geloof al wat de Bijbel leert, en ik zal gelooven. Wij willen trachten u thans aan te toonen, dat er schade van komt, onbe rekenbare schade, ja ten slotte onher stelbare schade, wanneer gij niet gelooft, niet rekent met de eeuwigheid, met luis tert naar het Woord van God, alleen jaagt naar de schatten dezer wereld. Bate en schade worden hier tegenover elkander gesteld of wel winst en verlies. Overdreven schijnt 't woord„NV at haat 't u zoo gij 'de geheele wereld ge wint." Wie gewon er ooit de gelieele wereld, of wie zal ooit de gelieele we reld gewinnen. Jezus kent echter 's men sclien hart, weet welke begeerten daarin gevonden worden, welke luchtspiegelin gen satan voor 's meuschen oog brengt. Satan laat de gansche wereld, als be geerlijk, voorbijgaan voor liet oog des menschen, opdat ons onverzadiglijk hart naar alle* dorste. Inderdaad de ziel des meuschen begeert de gelieele wereld. De begeerlijkheid der oogen en de grootschheid des levens zijn bij ons van nature. Er is een dorsten naar rijkdom, naar eer, naar machthet oog wordt niet verzadigd van zien, noch het hart van begeeren. Een menscli wordt ons hier getee- kend, die de begeerten van zijn hart volgt en de gelieele wereld wil gewin nen, een menscli die bezig is met 't ge winnen van de wereld. Ilier is er eeli die speelt in de loterij wint, al meer waagt, alleen denkt aan 't vermeerderen van zijn bezit. Hij verliest zijn God, lijdt schade aan zijn ziel, maar merkt het niet. Al groo- ter moet zijn winst worden en als slaat der geldzucht ziet gij hem ijlen naar de speelbanken. Monaco heeft 't geleerd, de laatste inzet is de ziel zelve. Zelf moord was 't ontzettend einde voor de bedrogen zielzelfmoord, die dit „schade lijden aan de ziel" op afschrikwekkende wijze m beeld brengt. Elders ziet ge één, jaloersch op 't tor tuin dat één zijner medeburgers maakte. Die deed aan „smokkelen" en won. Hij zal ook smokkelen, wil ook winnen, maar denkt niet aan 't schade lijden aan zijn ziel. Hij wint, zijn kapitaal groeit uit ile consciëntie waarschuwt, maar hij legt haar 't zwijgen op. Winnen, altijd winnen, de gelieele wereld gewinnen, is 't eenige wat hem bezig houdt. Maar om zijn ziel bekommert hij zich Zij kwijnt, ze treurt, ze sterft. Ginds ziet gij den zakenman bezig. Hij maakt fortuin. Hij breidt zijti zaken uit. Op zich zelf niet zondig. Maar hij zet zijn hart er op. Al zijn gedachten al zijn tijd, heel zijn leven voor zijn za ken. Voor de voorziening in zijn ziels- behoeften geen tijd meer. Vooruit in de wereld is de leuze. Op 't ernstig vermanend woord „Die rijk willen worden, vallen in velerlei verzoeking en in den strik wordt niet gelet, tot eindelijk, moge het niet te laat zijn, het ontzettend beeld der ziel die schade leed voor oogen komt; ver kwijnend in haar doodsclien staat. Almeer zien wij in onze dagen het streven naar hetgewinnen van de ge lieele wereld. Het ontzettend wereld drama, de wereldoorlog is er de vracht van. De revolutionaire bewegingen, de geest der ontevredenheid, het opstapelen d d< van geld en goed, in een woord de mam mondienst in onze dagen, zegt meei dan vele woorden, dat de menscli wordt uit gedreven door den wereldgeest om te jagen naar de schatten dezer wereld. °En zegt nu niet, ja zoo doen de spe lers, de smokkelhandelaars, de zaken- menschen, alsof alle andere menschen vrij uit gingen. Neen belijden wij het, de mammondienst is aan niemand vreemd. De bange tijden, die ons moesten leeren, almeer af te zien van de schatten op de aarde, zien de menschenwereld meer dan ooit te voren bezig om zich te vergade ren schatten op de aarde. De Ezau s keuze, een linzenkooksel vóór de eerst geboortede spijze die vergaat, vóór de zielespijzehet tijdelijke vóór het wige, wordt helaas in onze christelijke levenskringen al te veel gevonden. Was er slechts meer een luisteren naar Salomo's woord „IJdelheid der ijdelhe- den 't is al ijdelheid," of naar Jezus woordwat baat 't een mensch zoo hij de gelieele wereld gewint. Satan en Jezus willen beide uw hart beide uw hart bevredigen. Hoeveel heeft bij den natuurlijken mensch satan 'echter voor. Hij biedt aan al naar 't hart begeertzijn wereld vol van begeerlijk heid. Jezus biedt zijn Koninkrijk aan, gehaat en veracht bij den natuurlijken mensch. Als in een bioscoop, zoo laat satan de wereld met al haar begeerlijkheden voor uw oog voorbijgaan. Hij verblindt de zinnen lokt om te grijpen van de wereld, wat het hart be koort laat 't zoete zien, verbergt 't bjt- tere, en voedt de inbeeldingen des har ten, als konden wij de gelieele wereld gewinnen. Hoe groot en rijk en mach tig schijnt satan in 't oog des menschen. Hoe arm en veracht Jezus. Immers Jezus spreekt tot zijn disci- maar mijn Vader die m de hemelen is, leert ons verstaan hoe de mensch toch de wereld verlaat c-n Jezus volgt. Weest uwen God dankbaar, wanneer gij leerdet waken voor uwe zielen, den ken aan uwe zielsnoodenwanneer bij u de zorg voor uwe iel gaat vóór de zorg voor 't lichaam. Wel hebt gij als christen ook getrouw te zijn in al uw aardsch beroep, maar gij moet het hart cr niet op zetten. Uw levensdoel moet verre boven 't aardeleven uitgaan, moet zijn een grijpen naar het eeuwige leven. Zorgt daarom steeds dat bij de ver vulling van uw aardsch beroep uw ziel geen schade lijdt. Schade is schade. Wie aldoor schade lijdt, eindigt, ook al was hij rijk, met van alles beroofd te zijn. Wie naar zijn ziel schade lijdt, zal eens ellendig, jammerlijk, naakt voor God staan, zelfs wie zich Inbeeldt rijk en verrijkt te zijn. Als Christus komt in zijn heerlijkheid, zal de duivel al sidderende vluchten en zullen alle wereldmenschen zich bedro gen zien. De inbeelding vlucht dan voor de werkelijkheid, de leugen voor de waarheid. Ziet daarom toe, dat gij bij de ver vulling van uw roeping in uw aardele ven geen schade lijdt aan uwe ziel, steeds zorg draagt voor de zaligheid uwer ziel. Weest getrouw en ijverig, inzonderheid als christenen, elk in zijn ambt en be roep, maar weet, dat alleen Jezus waar- ijk rijk maakt. Geeft dan uw hart en ziel aan Jezus, wijdt Hem uw leven, en Hij zal zorgen, dat uw ziel geen schade lijdt, maar ver zadigd wordt met de goederen des heils, dat gij erfgenaam wordt van het eeuwige leven. pelen van zijn lijden en van hun lijden. Hij zal veel moeten lijden en overgege ven worden in den dood. eerst daarna 64) j „Wat zèg-je, drie maanden nou, nee, kom la's zien, ja, nou 't kan zijn, ja ja, drio maanden zei-je Hij kookte. Weer duizend gulden weggegooid. Na al de mooie beloften van een paar da gen terug. En toch moest hij zich goed houden. Cato mócht het niet weten. En die vreemde mócht niet vermoeden, dat hij, Bremer er zoo krap bij zat. Hij had gemeend, iiu voor een goede poos van Herman af te wezen. En 't kwam hem zoo goed te stade. Papa specu leerde den laatsten tijd. En gelukkig nok Dat woog weer wat op tegen Her mans aanvallen op zijn brandkast. Niemand wist daarvan. Cato zelfs niet. Wat! Waarom zou hij ook niet speculee- ren Hij was er door rijk geworden. Een vermogend man. Waarom zou hij dan geen kansje meer wagen En opgewekt worden in heerlijkheid. Gok voor zijn discipelen zal 't zijn door lijden tot heerlijkheid. De Koning in het rijk der waarheid kan niet door leugen des menschen hart verstrikken. Zegt satan'k Wil u geven al wat uw hart begeert, Jezus zegtZoo iemand achter mij wil komen, die verloochene zich zelvén, en neme zijn kruis op en volge mij. 't Schijnt al te dwaas te mee- nen dat' bij zulk ongelijk aanbod ook ma^ir één tot Jezus komen zou. Het woord van Jezus tot Petrus: Za lig zijt gij, Simon, Bar-Jona, want vleesch en bloed heeft u dat niet geopenbaard, of 't werk zoo sprak, had hij nu juist gisteren niet een klap gekregen van be lang. In een secure affaire, naar hij had vertrouwd, minstens een tien mille ver speeld. Tien mille! Op één dag. En., dan zat hij nóg in een combinatie, waar op hij sinds een paar dagen óók lang' niet gerust meer was. Nou ja, 't zou hem, liep 't mis, nog wel niet ruineeren, maar 't bleef tocji een klap, een heel gevoelige klap. Kijk, en daar komt Herman nu, van wien bij meent voor maanden af te we zen. Wéér om geld. AlweerEn dat hij nu, ter wille van die twee, zich nog moest inbinden, intoomen.; dat bij nog maar toe moest geven dat hij niet eens flink uitvaren kou „Wel ja, drie maanden minstens al," klonk cynisch Hermans stem, hem nog meer boos makend, weer. „En als ik nou een drie-vierhonderd pop van je krijg, papaatje, ben je toch zeker wel weer een heele poos van me af." „Drie-vierhonderd pop ."herhaal de Bremer- Sr. „Een bagatelletje, papaatje." „Een bagatel zeg je, een bagatel „Voor u, voor óns ten minste," poch- „De schuld van een volk", zegt prof. Fabius „dat door liet licht van Gods Openbaring beschenen is, en even wel het verbranden van lijken gedoogt, is groot". En inderdaad, tegen deze zonde die ons tot het heidensche tijdperk terug voeren, moet een krachtig protest uitgaan. Niot alleen in de Staten-Gcneraal, maar ook van den kansel en in de pers. Het verbranden der lijken is een gruwelijke zonde. God 'heeft den mensch geschapen, uit het stof der aarde. Uit ziel èn lichaam bestaat die mensch, en zal hij eeuwig bestaan. Als straks op de roepstem des Hoeren, de dooden zullen opstaan, dan zullen ze óf eeuwig met ziel èn lichaam de vreugde des hemels smaken, óf tot in eeuwigheid met beide tot onnoemlijk lijden gedoemd zijn. Dat kan de lijkverbranding niet keeren. De zee zal haar offers weer moeten geven, maar ook uit de asch der ver branding zal als uit het stof des grafs, het lichaam herrijzen. Het lichaam is heilig, een tempel des Heeren, schooner en machtiger dan het meest trotsche bouwwerk, dat ooit door de hand van een mensch werd gewrocht. Zooals de aarde straks zal worden vernieuwd, zoo zal ook het lichaam tot eeuwig voortbestaan worden opgewekt. Het begraven van het zielloos over schot onzer gelieven is niet griezelig, 't is ecu eeren van den mensch. Denk slechts aan de uitdrukking iemand de laatste eer bewijzen. Met een smetioos wit gewaad gedekt, vertrouwen we onze dierbaren toe aan den schoot der aarde, waaruit de mensch genomen is. En dan treden wij eerbiedig terug tegenover het door de zonde noodzakelijk geworden proces der ontbinding. Over de groeve der vertering heen, zien we geloovend en vertrouwend naar de toekomstige hereeniging. Tot ons zullen zij niet woderkeeren, maar wij tot hen. Het graf mist voor ons zijn prikkel. Jezus lag er drie dagen in en stond op. Het oordeeldoor de zonde over den mensch gekomen, heeft voor wie in Christus zijn Borg leerde kennen, de verschrikking verloren. Maar de moderne mensch wil van geen zonde meer weten. Ontkent den val en het daaruit voortvloeiende oordeel. Komt tegen de straf der ontbinding op. Voor de wereld is het graf zoo donker, zoo koud en troosteloos. Ze kent niet liet licht des Evangelie's en acht het kruis dwaasheid, zoo niet ergernis. Ze kent niet de warme en verwarmende liefde, die de Christen door Gods genade gewerd. Ze kent niet liet geloof, dat over het betrekkelijk korte tijdperk van liet graf, heenziet naar de eeuwige zaligheid. Het licht van Efratlia's velden heeft haar niet omschenen, de liefde des Vaders is haar een bespotting, het geloof van den Christen is haar dweepzucht. Daarom versierde ze het graf met bloemenpracht. Toch kon dat uitwendige niet voldoen De ontbinding zelve moest weg. Eigen lijk moést de dood weg. Maar dat kan niet. Doch dan de ontbinding maar getrot seerd. Zelf over het ontzielde lichaam beschikken. Zoo kwam men tot de heidensche gewoonte van lijkverbranding. Niet verteren, maar verbranden. In 't belang der volksgezondheid, uit schoonheidsoogpiiiit en welke fraaie motieven de wereld meer moge hebben verzonnen. Door menschenhand het lichaam ver nietigen. De ordening Gods weerstaan, uit vijandschap tegen den Schepper van hemel en aarde. Zooals óók de heidenen de lijken der Christenen verbrandden, om daardoor hun geloof aan een opstanding tc be spotten. Lijkverbranding is een wreedheid tegen het lichaam. Het is zonde tegen liet lichaam. „Er bestaat principiëele samen hang tusschen hoererij en lijkverbran ding" heeft prof. Fabius gezegd. Beide is zoude tegen het ons van God ge schonken lichaam, dat wc in reinheid hebben te bewaren. Het is verzet, opstand tegen Gods gebod en tegèn het oordeel, dat LI ij wegens de zonde oplegde. Met het verbranden der lijken ging dikwijls gepaard het gaan van levenden door het vuur. Afgodendienst dus, be spotten, ontheiligen van den Allerhoog ste. Revolutie tegen Ilein. Reeds Karei de Groote is in dc 9de eeuw er tegen opgekomen. Wie de heidensche p. act ijk :u loc-passing bracht, verdiende daarvoor den doodstraf. Hoe veracht en verafschuwd de lijk verbranding was, in liet bloeitijdperk van liet Calvinisme, blijkt wel hieruit, dat toen zelfmoordenaarsdie dus hun eigen leven hadden vernietigd, door de ver branding van hun lichaam werden ge straft. Ook onze Begrafeniswet verbiedt het. Ingeval, zegt art. 9, voor het begraven niet wordt gezorgd door nabestaanden, betrekkingen of armbesturen, wordt daarin door den burgemeester voorzien Toch schijnt er nog een leemte te zijn, hoewei prof. Fabius beweert van niet. Althans is het crematorium ook ten onzent in werking, om lijken door het vuur te vernietigen. Hoe het zij, de wet dient zóó gemaakt, dat er geen leemte in is. Zóó heidensch bedrijf, als de lijkverbranding, mag niet. in een Christelijk land geduld. A[s rechts in 1918 de meerderheid krijgt, moet ook daarin voorzien. Niet alleen, omdat het verbranden van een lijk ettelijke H.L. cokes van onze kleine en kostbare brandstoffen voorraad rooft, maar vooral, in de eerste plaats, omdat het niet miig. Uit beginsel zijn we er tegen. En dat houdt' in, dat wo er tegen strijden. Met al onze macht. Ook om het bestendigen of doen op houden van dit heidensche gebruik in ons Christelijk Nederland, zal het bij de stembus in Juni,gaan. te Herman. Het oude recept kon nóg wel dienen, meende hij. „Jij noemt nog al gauw iets een ba gatel." Cato zei het, boos, geprikkeld. Z& kon het niet voor zich houden. Was dat nu de inlossing van Hermans be lofte. „Kom," zei Herman „zóó erg is dat toch niet? Een partijtje gespeeld, zie-je. En nou kan ik toch dien vent niet ia- ten wachten. Moeten we allemaal om een ellendige paar honderd gulden over de tong. Op de soos? Kom, dat zou jij toch óók niet willenEn papa Papa's hoofd zag thans paars. Ook dat nog er bij. Herman speelde dus. Net als hijDat was vandaag honderd, morgen duizend gulden Dat was z'n ruïne, zijn ondergang. Hij voelde zich duizelig, zwaar in het hoofd. „Zoo dus ja zeker dui Hij voleindigde den zin nietstotterde wat voort en prevelde onverstaanbare woordstukken. Cato gaf snel haar broer een zeer beteekenis vollen wenk. Hij moest zich inbinden. Haar had de huisdokter toe- vertrouwd, dat papa veel „aanleg" had voor een beroerte. Hij moest zich voor al niet te zeer opwinden. Ook Herman was dit niet geheel onbekend gebleven Hij begreep Cato. „Nee, pa, welnee, zóó erg niet," ver zachtte hij„de moeite niet wsard, wel nee, kom, laten we d'r niet meer over praten." Bremer Sr. kwam weer wat op z'n verhaal, liét zich gerust stellen graag maar voelde zich toch niet meer op zijn gemak toonde weinig lust meer tot her vatting van het gesprek. Een poosje later trok Jiij zich in een ander vertrek terughij had veel last van hoofdpijn en zou een uurtje rust nemen op de sofa. Als hij soms insliep, moest Cato hem maar komen wekken. Lusteloos leunde Herman in zijn ge- makkelijken stoel achterover zijn plan was deerlijk mislukt hoe redde hij zich nu Hij deed niet de minste moeite, liet gesprek gaande te houden in gemelijke stemming schoof hij zijn zetel wat van tafel af, en keerde Karei en Cato den rug toe. Karei voelde al het gegeneerde van de situatie. De Baanbreker op z'n achterste beenen. In het nummer van 2 Februari komt de „Baanbreker" met een soort oorlogs verklaring aan het „Zeeuwseh Nieuws blad" en aan ons blad. Eerst krijgt het „Zeeuwseh Nieuws blad" een por, maar dc hoofdzaak is voor ons. Nu, dat is niet te verwonderen. Een familielid ontzie je meer, dan een vreemde. En socialisten en liberalen zijn uit éénen bloede. Bij de stembus kunnen ze elkaar wat goed vinden. Dan stemt de roodste socialist wat ijverig op den „gchaten" kapitalistische» én conservatieven oud-liberaal, als het er maar om gaat, een man van rechts te wippen. We voelen ons dan ook heelemaahiiet geërgerd. Het woord „Zaandam" is voor den „Baanbreker", wat een roode lap voor een stier is. Als je daar iets van 'zegt, dan schuimbekt een socialist van woede. Toch nemen we de volle verantwoor delijkheid voor we schteven, op ons. Dat de driestarren niet geteekend waren, doet aan de zaak niets af. Ze waren van den redacteur, zooals alles van hem is, wat niet onderteekend is. Nu wil de heer L(indeyer) in een Wat bleef hem anders over, dan te veinzen het onaangename en gespannene van den toestand niet te bemerken Hij peinsde op een voorwendsel, ten einde zoo spoedig mogelijk te kunnen opbreken. Hij meende het zonder be zwaar te kunnen doen, daar Hermans plan deerlijk mislukt en'een tweede kans stellig niet voorkomen zou. Cato was met het geval verlegen. Voor haar was Karei de vreemde, die zeker min of meer de dupe der historie werd. Ze was fijngevoeliger dan haar vader, ook dan Herman. Deze had wel, als hij in goeden luiui verkeerde, iets vau het blufferig royale van zijn vader, maar kieschheid was niet een zijner ka raktertrekken. Zij besefte beter dan de beide anderen, het pijnlijke van deze historie voor Karei. Ofschoon ook zij door Hermans bekentenis sterk was ge troffen, wilde ze dit voor den vreemde niet laten merken en de eer van het huis ophouden. „Is uw moeder lang ziek geweest, meneer?" iuformeerde ze; deels om af te leiden, deels uit belangstelling. Bijna schrok Karei. (Wordt vervolgd.) O ^3 >T n E\,Dat8a»nn i ADVERTENTIE N. Ül O Math. 16: 26a. Want wat baat het eenmensch, zoo Lij de gelieele wereld gewint, en lijdt schade zijner ziel vav* w7IJ S. Groeneveld. DOOR ZELANDIA. Nadruk verboden. veil VV \Jl V1V11

Krantenbank Zeeland

Luctor et Emergo | 1918 | | pagina 1