Antirevolutionair voor Hieuws- en Advertentieblad Zeeland. Uit de Pers. Buitenland. V Was het maar waar! Talma's beteekenis in de sociale beweging. DE OORLOG. ABONNEMENT: Per drie maanden binnen Ter Neuzen ƒ1,Franco per post: voor Nederland ƒ1,10. Men abonneert zich bij alle Boekhandelaars, Postdirec teuren en Brievengaarders Dit blad verschijnt Dinsdag» en Vrijdagavond, uitgezonderd op Feestdagen, bij den Uitgever D. H. Lli'TOOIJ Az. te TLR NEUZEN. Inzending van advertentiën vóór uren op den dag der uitgave. INGEZONDEN STUKKEN TE RICHTEN AAN DE REDACTIEABONNEMENTENEN^UJ VbR IENT1ËN ADVERTENTIËN: Van 14 regels ƒ0,40. Voor eiken regel meer ƒ0,10. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde adver tentie wordt de prijs slechts tweemaal berekend. Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend. TE BEZORGEN BIJ DEN UITGEVER. Alle stukken, voor de Redactie van dit blad bestemd, te adresseeren „Aan de Redactie van Luctor et Emergo te Ter Neuzen." Aanname van ^Advertentiën tot 1 uur op den dag der uitgave. „De Vaderlander" (u.-l.) schreef eenigen tijd geleden, naar aanleiding van den uitslag der Prov. Statenverkiezingen, dat de organisatie der vrijzinnigen beter, véél beter moest worden. Daarop diende „De Fakkel" (v.l.) van ant woord. Volgens „De Fakkel" is organisatie wel een middel, maar een zeer onvoldoend. Immers, de groote massa der kiezers, zal wel altijd ongeorganiseerd blijven. Van meer beteekenis acht het blad de pers. En voegt, er dan aan toe „Be vrijzinnige leest meestal wat men noemt de neutrale bladen. Aan politiek doen die weinigenkele zelfs nooit. Zijn politieke opvoeding wordt dus in den regel schromelijk verwaarloosd. En dit terwijl de rechtsclie man en de sociaal-democraat minstens eenmaal per week geheel in de politiek wordt onder gedompeld, in de politiek van een tamelijk grof gehalte zelfs. Overwogen moet worden wat in deze richting is te verbeteren'" „De rechtsclie man... wordt minstens een maal per week in de politiek ondergedompeld". We zouden willen zeggen: Was het maar waar Iloevele rechtsclie mannen stellen het buiten zoo'n wekelijksch politiek bad. Iloevelen zien de noodzakelijkheid daarvan ganschelijk niet in, en loopen groot gevaar in hun beginsel te verwateren. Wat „De Fakkel" over de neutrale bladen /.egt, is slechts ten deele waar. Zeker, „aan politiek doen die weinig", ten minste niet aan opzettelijke propaganda. Doch, ieder onzer kan weten, waarheen de genegenheden der z.g. neutrale bladen, op politiek gebied uitgaan. En hoe partijdig ze inderdaad doorgaans zijn. Wij behoeven dit zeggen immers niet te illustreeren. 't Kan een ieder bekend zijn. We herhalen wat we zeiden omtrent die beginselvastheid van de rechtsclie mannen, óók in de keuze van hun krantWas het maar waar, wat „De Fakkel" beweerde. In „De Standaard" schrijft A. B. als volgt Talma is van ons weggenomen, maar zijn naam en zijn werk zullen onder ons voortleven. Zijn naam zal genoemd worden naast dien van mannen als Wichern, Stöcker, Paul Göhre en anderen in Duitschland van Charles Kings- ley, Ludlow en Maurice iu Engeland, en allen die in hun voetstappen hebben gewandeld. In zijn arbeid op sociaal gebied trok zich Talma's veelzijdig werk als in een middenpunt samen. Hij beeft meer dan iemand onder ons, even als de mannen die we noemden, het pleit opgenomen voor de opwaarts worstelende arbeiderswereld. Bij zijn overlijden moet het treffen, dat hij, en bijna al die mannen uit het buitenland, predikers waren van het Evangelie, of bezig waren zich voor dat ambt voor te bereiden. Is er verband tusschen hun eersten en hun volgenden arbeid, dan pleit het zeker voorde wereldliervormeiide kracht der Christelijke beginselen, dat zij juist als predikers er toe geleid werden om het voor de kleinen op maatschappelijk gebied, voor wat men noemt den vierden stand, op te nemen. Dat zoeken van den arbeidersstand toch naar de hem toekomende wettelijke plaats in de tegenwoordige maatschappij, is een der machtigste problemen, zoo niet lief probleem, van den nieuweren en nieuwsten tijd. Daarvoor wakker te worden is bij uitne mendheid de roeping der Christenheid in onze dagen; en een der krachtigste herauten daar voor geweest te zijn, zal in de geschiedenis de eere blijven van onzen Talma. Daarom danken wij God voor zijn bezit en voor zijn arbeid, al is die voorloopig nog on voltooid. Het zaad door zijne hand gestrooid, heeft een vruchtbare aarde gevonden en zal te zijnen tijde rijpen. Prikkelend, aansporend, zal zijn voorbeeld werken op allen, die Jiart hebben voor het beginsel dat hem bezielde, en zo zullen zich opmaken om zijn werk, voorzoover hun kracht en invloed reiken, voorttezetten en te voltooien. Er is op sociaal gebied een krankheid te genezen, die met geen doekjes voor het bloeden, met geen staatspensioen van een paar guldens, ook met geen revolutionair onderstboven koeren van den bestaanden toestand te ver holpen is. In den wortel moet de kwaal worden aan getast eerst als de oorzaak verwijderd is, zullen de gevolgen kunnen ophouden. Dat liad Talma begrepen, en dat is de les, die uit zijn beschamend voorbeeld sprak en zal blijven spreken na zijn verscheiden. Dit is onzes inziens ook de reden, waarom God hem verwekt beeft en, al was die voor ons gevoel ook te kort, een zoo veelzeggende loopbaan in ons midden had beschoren. Stoffelijke schade in België. Men schrijft van Belgische zijde aan de N. R. C.: De stoffelijke schade, die België lijdt ten gevolge van den stilstand van het grootste gedeelte van zijn industrie en handel, is niet in cijfers om te zetten. Alleen reeds de reus achtige sommen, besteed aan het groot aantal werkloozen, doet huiveren voor het beeld dat men eens zal te zien krijgen van liet nijvere Belgiëer werd sedert den aanvang van den oorlog tot einde Mei 1916 niet minder dan 146.551.601 fr. gegeven aan de werkloozen. Daarbij is niet inbegrepen de 25 millioeu, die liet Belgisch gouvernement elke maand ter beschikking van de burgers stelt, noch de door dit gouvernement gestorte indemniteiten aan de vrouwen der soldaten. Den 7 Juni j.l. waren reeds 120 millioen frank besteed aan hulp voor de huisgezinnen der Belgische sol daten. Wat de gewonden zeggen. De Manchester Guardian geeft eenige verhalen van gewonden, die na den eersten aanval te Man chester aankwamen „Een van de gewonden, die op een draagbaar uit den trein getild werd, bewaakte met groote zorg een Duitschen helm, van de soort die de Pruisische garde draagt. De man was bij een bajonetcharge in de dij gewond. „Dit is een van de weinige dingen, die het de moeite waard is, op te rapen. Ik nam hem op, toen wij ze teruggedreven hadden. Bij den aanval blijft er niet veel tijd over om iets op te rapen. Maar ik ben levend teruggekomen, en op den terugweg heb ik dit souveniertje meegenomen." „Dus u hebt een bajonet-charge meegemaakt?" „O jade Duitschers wachtten ons op. Zij bleven op ons vuren tot wij vlak bij hen waren, en toen ze de bajonetten zagen, staken zij de handen omhoog en riepen om genade. Ik zag twee broeders met de Duitschers vechten. De een werd gedood en de Duitseher die hem neergeschoten had, riep „Genade, kameraad 1" toen hij zag, dat hij op het punt stond, aan de bajonet geregen te worden." Bij een kleine groep soldaten, die op draagbaren op het perron lagen te wachten om vervoerd te worden, was er ook één, wiens hoofd, gezicht, armen en handen verbonden waren. Hij had ernstige brandwondin opgeloopen. Er lag daar een ander^die zei„lk ben bijna tien maanden lang in de loopgraven geweest en dat maakt iemand tot philosoof. Ik wind me om niets meer op. Ik zou juist met verlof gaan, toen ik Vrijdag bij het bombardement werd gewond. Vier kameraden van mijn compagnie zouden eerst gaan, en dan zon het mijn beurt worden. Maar een granaat heeft dat alles in de war gestuurd. Toch moet ik nog voor heel wat dankbaar zijn. De granaat heeft mijn hoofd door elkaar geschud, maar heeft mijn oogen, ooien en mond niet geraakt, zoodat ik me eigenlijk niet te beklagen heb. Alleen lijkt 't me, alsóf ik al de hoofdpijnen van heel Frankrijk heb." Een merkwaardig interview. De Germania geeft een gesprek weer dat haar correspondent te Genéve met den Franschen jour nalist Fremieux, lid der redactie van Clemencean's Homme Enchainé, heeft gehad. Het betrof Clg; mencean's zienswijze over het bondgenootschap van Frankrijk en Ehgeland, die Fremieux in een onder houd niet Marc Haley, een der directeuren van de NorthciiCTe-trust Clemenceau had liooren ontwik kelen. „Men zegt in Engeland had Clemenceau ge zegd dat ik een tegenstander ben van het verbond met Engeland. Dat is onjuist, ik onderschat integendeel volstrekt de voordeelen niet, die een duurzaam samengaan met Engeland voor ons kan hebben, noch de militaire waarde van deze vriend schap, welke echter helaas te laat praktische be teekenis heeft gekregen. Thans staan weliswaar Engelsclie millioenenlegers op Fransch gebied, maar ik moet erkennen, dat ik ze liever al op Duitsch gebied zou zien. De Engelsclie regeeriug heeft de nooit meer goed te maken fout gemaakt, oorlogspolitiek te voeren, zonder voldoende voor een oorlog voorbereid te zijn, zij heeft te veel op de onoverwinnelijkheid van het Fransche leger vertrouwd, zij heeft in één woord tot dus verre geliefhebberd. Dit heeft Frankrijk stroomen bloed van zijn jongelingschap gekost. Eindelijk heeft nu Engeland den algemeenen dienstplicht ingevoerd, en met het oog op den militairen toe stand moet ik dezen maatregel natuurlijk toe juichen. Intusschen schijnt het mij voor een vreed zame samenwerking na dezen oorlog een bedreiging. Engeland zal dan niet alleen de sterkste zee mogendheid zijn, doch met behulp zijner koloniën een reusachtig leger in het veld kunnen brengen. Frankrijk zou zich dan tusschen twee sterke militaire mogendheden bevinden en indien het een te zelfstandige politiek mocht blijven voeren, zou daarvan het noodzakelijk gevolg een toenadering tusschen Engeland en Duitschland zijn. Immers slechts kortzichtige menschen kunnen gelooven, dat de vijandschap tusschen Engeland en Duitsch land eeuwig zal duren. Daartoe is de Engelschman in politieke aangelegenheden veel te nuchter. Zocdia Engeland na dezen oorlog voordeel ziet in een toenadering tot Duitschland, zal de brug tnsschen Londen en Berlijn geslagen zijn. De •geschiedenis leert dat Engeland paeer dan eens zonder aarzelen de trouwste vriendschappen op zij heeft gezet als zijn belang dat meebracht En omgekeerd heeft Engeland steeds zijn ouden vijanden de vriendenhand toegestoken indien het daarin voordeel zag. De tegenwoordige oorlog bewijst dat trouwens weer. Daarom geloof ik, dat in de ontwikkeling van Engeland tot een groote militaire macht de kiem van wantrouwen tusschen Engeland en Frankrijk ligt. In de toekomst zal Engeland öf den algemeenen dienstplicht of ons moeten op offeren." Clemenceau heeft voegde Fremieux hieraan toe deze denkbeelden ook herhaaldelijk in zijn blad neergeschreven, doch de censuur heeft ze steeds geschrapt. De waarheid inzake de Engelsche expedities aan de Dardanellen en Mesopotamië. LONDEN, 18 .Juli. (N. R. C.) In liet Lager huis waar een zeer opgewonden stemming lieersclite heeft Asquith vandaag gezegd Voor Paschen heeft Bonar Law de bescheiden omtrent de Dardanellen expeditie beloofd, met uitzondering van de strikt vertrouwelijke en van stukken die den vijand van nut konden zijn. De bescheiden zijn nu onderzocht en gezift door de admiraliteit, het ministerie van oorlog en dat van buitenlandsche zaken. Wat voor publicatie vatbaar is, zou een onvolledig en misleidend beeld geven. Voor de bescheiden over Mesopotamië geldt hetzelfde. (Ironisch gelach. Hogge roept altijd het oude liedje Carson zegtwij liooren nooit wat over die operaties Asquith vervolgde Onze krijgsplannen zijn in vollen omvang aan het weloverwogen advies van de militaire autoriteit onderworpen. Spr. erkende echter, dat de geneeskundige ver zorging van zieken en gewonden is te kort gescholen en tot op zekere hoogte misschien ook de voorziening met levensmiddelen. Nixon, de bevelhebber, heeft nochtans in November na de gevechten bij Ktesiphon uit Basra aan Chamberlain geseind, dat naar zijn meening de geneeskundige dienst volkomen bevredigend was. Te midden der protesten bij deze mededee- ling vroeg Carson „ZaT dit rapport openbaar gemaakt worden Asquith antwoordde „Ja, te zijner tijd." In December en Januari ontving de regeering niet-officieele brieven, waarin een geheel ander beeld van den toestand werd gegeven. Daarop is een commissie naar Mesopotamië gezonden en heeft na een verblijf van twee maanden aan den onderkoning (van Indië) meegedeeld, dat nu al het mogelijke was gedaan. O'Donnell, de chef van den militairen geneeskundigen dienst, werd in Mei gezonden en bracht een rapport uit, waaruit blijkt, dat er toen tot op zekere hoogte nog een tekort was aan be- noodigdheden. In alles, wat hij heeft aange geven is daarop dadelijk voorzien. De stemming in Griekenland. l)e journalist G. J. Stevens publiceert in de Manchester Guardian het volgende van jl. Woensdag gedagteekende telegram uit Sutraki in Griekenland. „Een dag of tien geleden heeft generaal Callaris, de minister van oorlog, een circulaire gericht tot de militaire autoriteiten, waarin met krachtige bewoordingen de inmenging van militairen in politieke en verkiezingszaken werd afgekeurd en met straf werd gedreigd tegen de overtreders. Maar, oordeelende naar wat ik heden heb gezien, lijkt het er niet naar, dat de ministerieele omschrijving het gcwenschte effect heeft gehad. Ik verliet heden Athene met de Pelepon- nesische spoor, om Wenizelos te bezoeken, die hier (Sutraki) een kuur doet. De trein was vol soldaten, die op reis waren naar Patras, waar de staf van hun regiment ge vestigd is en waar zij van militairen dienst zullen worden ontheven. Zij zijn dus nog soldaten en zullen dat ingevolge de wet des lands nog blijven tot er tien dagen zullen zijn verloopen, nadat hun de ontslag brieven zijn uitgereikt. Op de paneelen van de wagens stond in krijt met groote letters: „Lang leve Koem- baros", „Weg met Wenizelos, denverrader mavro hem". „Koembaros" is de naam, dien de soldaten aan koning Konstantijn geven en „mavro" beteekent, dat men tegen moet stemmen. Als waren zij dronken en verhit door de een of andere schitterende overwinning, gilden deze soldaten zich lieesch met hoera's voor den koning en met stuitende verwenschingen aan het adres van Wenizelos. Bij elk station onderweg, waar zij langs kwamen, begonnen de hoera's en de verwen schingen opnieuw. Dit geschiedde met een regelmatigheid, die getuigenis aflegde van militaire oefening en tucht. De soldaten schenen een les te repeteeren, hun met mili taire grondigheid ingepompt. Zij waren zoo fanatiek, dat het zelfs gevaarlijk scheen. Ja, aan het station waar ik uitstapte, werd een groote steen naar den stationchef een be kend aanhanger van Wenizolos geslingerd. Gelukkig vloog de steen nog net langs hem heen. In een afzondeilijke coupé zat een groep onderofficieren met een officier en dat waren de ergste bandeloozen. Uit hun coupé werd aan elk station het sein gegeven om weer met schreeuwen te beginnen. Net toen de trein uit Athene zou vertrekken, zag ik een officier naar die coupé stappen en hoorde hem tot het groepje zeggen„Jongens, denkt er aan. Mavro voor hem, en leve Koembaros" Omtrent het onderhoud, dat de journalist Stevens met Wenizelos had, weet men reeds het een en ander, al mocht Stevens zich daarover niet in bijzonderheden in de pers uitlaten. Echter kon hij wel zeggen, dat Wenizelos vol vertrouwen is, door de kiezers opnieuw aan het bewind te zullen worden gebracht. (N.R. C.)

Krantenbank Zeeland

Luctor et Emergo | 1916 | | pagina 1