Antirevolutionair
voor
nieuws- en Advertentieblad
Zeeland.
FEUILLETON.
Uit de Pers.
No. 1286.
Woensdag 22 December 1915.
I3e Jaargang.
Uit jonge Jaren.
ABONNEMENT:
Per drie maanden binnen Ter Neuzen ƒ1,Franco
per post: voor Nederland ƒ1,10.
Men abonneert zich bij alle Boekhandelaars, Postdirec
teuren en Brievengaarders.
Dit blad verschijnt Dinsdag- en Vrijdagavond,
uitgezonderd op Feestdagen,
bij den Uitgever D. H. LITTOQIJ Az. te TER NEUZEN.
Inzending van advertentiën vóór uren op den dag der uitgave.
ADVERTENTIEN:
Van 1 4 regels 0,40. Voor eiken regel meer ƒ0,10.
Bij directe opgaat van driemaal plaatsing derzelfde adver
tentie wordt de prijs slechts tweemaal berekend.
Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend.
INGEZONDEN STUKKEN TE RICHTENAAN DE REDACTIE; ABONNEMENTEN EN ADVERTENTIËN TE BEZORGEN BIJ DEN UITGEVER.
Alle stukken voor de redactie be
stemd, te zenden aan den Uitgever,
Vlooswijkstraat 21, Ter Neuzen, met vermel
ding: „Aan de Redactie."
Aanname van Advertentien tot 1 uur op
den dag der uitgave.
V Teekenend.
I)e dappere mannen, die het dienstweige
ringsmanifest teekenden, begonnen, naar ver
luidt, al spoedig terug te krabbelen, toen de
Regeering zich met de zaak bemoeide.
Dat ze dit deed, spreekt van zelf.
Ongehoorzaamheid te prediken aan de wetten
des lands, aan te sporen tot oproerige daden
is zeker toch wel een strafbaar feit.
En dat de Regeering in het bijzonder haar
ambtenaren onderhanden nam, kan haar
evenmin ten kwade geduid worden.
We zouden haast zeggen dat mocht niet
anders.
Ze ging daarbij uiterst lankmoedig te werk.
De onderteekenaars konden verklaren, hun
handteekening terug te nemen, en, dan was
de zaak uit.
Anders zou ontslag volgen.
Een rogeering, die bij een gelegenheid als
deze, niet flink optrad, zou haar eigen gezag
ondermijnen.
De handelwijze der Regeering vond even,wel
niet overal volkomen instemming.
En het is zeker wel een teekenend feit, dat
onder degenen, die de Regeering om haar
doortasten lastig vielen, ook behoorde de
Bond van Nederlandsche onderwijzers.
De afdeeling Amsterdam althans nam de
volgende motie aan
„De afdeeling Amsterdam van den Bond
van Nederlandsche Onderwijzers, in huishou
delijke vergadering bijeen
vernemende, dat de Nederlandsche regcering
tegen de onderteekenaren van het dienst
weigeringsmanifest, voor zoover dezen in open
baren dienst zijn, optreedt met middelen als
het dreigen met en het geven van ontslag
keurt zonder hiermede den inhoud van
het manifest voor haar verantwoording te
nemen een zoodanig optreden ten sterkste af;
en, opkomende voor volkomen gelijke rechten
van den Nederlandschen ambtenaar met den
Nederlandschen burger, protesteert zij tegen
elk optreden der regeering, waardoor uit
sluitend of in liet bijzonder de ambtenaar
wordt getroffen."
Men zou van opvoeders der jeugd, die
immers de waarde van de handhaving van
het gezag en de noodzakelijkheid van goede
12)
Maar een eindje verder werd hij nog al
lager en nu moesten we op den buik voort
kruipen. Dat ging zoo een minuut of vijf
voortmaar 't leek me wel een paar uur.
Eindelijk werd de gang weer wat hooger, we
konden tenminste weer half rechtop loopen,
en kwamen nu in een soort van zaal. De
lucht was er heel onaangenaamnet of er
brand was geweest en er hier en daar nog
iets lag te smeulen. We keken eens rond en
zagen allerlei vreemde dingen, net als ijskegels
van den zolder, zal ik maar zeggen, afhangen,
maar ze waren heelemaal zwart en vol roet.
De gidsen zeiden, dat die kegels vroeger heel
mooi waren geweest en bij liet licht der
fakkels prachtig fonkelden en schitterden.
Het was een soort van druipsteen, zie je.
Maar er moest daar een ontzaglijke brand
hebben gewoed
„Dan komt dat toch uit van dien toovenaar,"
kon Kees zich niet inhouden te zeggen.
orde en discipline zoo goed kennen, een anderen
toon hebben verwacht.
Dat de maatregelen der Regeering tegen de
mannen der dienstweigering juist in den-kring
van de Bondsmannen tot protest aanleiding
gaven, is een feit, dat te denken geeft, doch
dat niemand, die politiek meeleeft, verrast.
Z.
Saloniki.
Dr. Kuyper schrijft in „De Standaard:
Saloniki.
De toestand in Saloniki begint zich in steeds
vreemder vorm voor te doen.
Saloniki hoorde vroeger aan Turkije. Inden
eersten Balkan oorlog kwam het aan Grieken
land. En nu zijn de Engelsche en Fransche
troepen er, onder protest van Griekenlands
Koning, aan wal gegaan, en zijn het land tot
op de Servische grens binnengetrokken, om
te zien, of ze de Serviërs van de Bulgaren
vrij konden houden, althans op dit ééne punt.
Dit nu is mislukt, en nu trekken de gelande
troepen meerendeels op Saloniki terug en
leggen daar eigen versterkingen aan. Men
stelt zich aan, alsof men er duurzaam zal
blijven. En in de Pers leest men keer op
keer, dat de bezetting voor goed is.
Ook hier legt derhalve het Volkenrecht
het af.
Griekenland is een vrij land, met eigen
souvereiniteit. Het verklaarde neutraal te
willen blijven, en noch de ééne noch de andere
partij te willen bevoordeelen. Maar niets
hielp. Aan niets stoorde men zich. En aldra
trad de Fransche en de Engelsche Generaal
in Saloniki op, alsof de Koning ter wereld
niets meer in de groote havenstad te zeggen
had.
Want vergeet niet, Saloniki is een haven
stad, die in het Oosten de tweede plaats na
Constantinopel inneemt,, en wier bezit voor
de eindregeling van het Balkanvraagstuk van
overwegend gewicht kan worden.
De bevolking bestaat voor het meerendeel
uit Joden, omstreeks voor 60 pCt. en voor
het overige uit Turken, Bulgaren en Grieken.
Die massa Joden streken hier neder toen ze
uit Spanje gevlucht waren voor de vervolging
van Philips. Men kan dus niet zeggen dat
het, naar den aard der bevolking gerekend,
een Griekscho stad is, maar toch hoort ze
nu eenmaal aan Griekenland, en voor de
verdere ontwikkeling van Griekenland is het
van hooge beteekenis, of het Saloniki be
houden of verliezen zal.
Vanzelf vraagt men zich nu toch af, met
Pietersen glimlachte even.
„En je zou het wel gelooven ook, dat er
brand was geweest, want op den grond lag
het vol met groote hoopen verkalkte beende
ren, menschenbeenderen. Daar marcheerden
we maar door. En telkens vlogen ons groote
vleermuizen om het hoofd."
„Hu 1" zei Kees.
„We gingen nog een kwartiertje verder en
toen kwamen we bij heele stapels mummies."
„Mummies vroeg Kees.
„Weet je niet wat dat zijn?"
„Nee," antwoordde Kees.
„Dat zijn, geloof ik, gebalsemde lijken,"
zei Bertus.
„Je weet immers wel uit den Bijbel," ver
klaarde Pietersen, „dat iemand die gestorven
was, gebalsemd werd
„O ja, Jacob ook in Egypte."
„Juist, nu zoo gebalsemd lijk heet een
mummie.
Die mummies vond je daar bij honderden
ze waren omwikkeld met reepen linnen vele
waren al half verteerdverderop vonden
we nog geheel gave. Ze hadden soms gouden
plaatjes op het voorhoofd of op de borst.
Met moeite kwamen we tusschen de tallooze
stapels mummies door. Smalle gangen waren
er alleen maar en aan weerskanten waren
de mummies op een soort bedden, dfe
welk recht de gelande troepen zich in dit
Saloniki aanstellen, als konden ze als heer
en meester in het land optreden.
Zoo gaat het van de ééne rechtsehending
op de andere.
Bosnië en Herzegowina werden door Oosten
rijk kortweg geëigend, terwijl ze slechts
administratief aan Oostenrijk waren toever
trouwd. Toen werd Servië bitinengovallen,
zonder dat toentertijd Servië's schuld nog
bewezen was. En Du komt de gewelddaad
van de andere zijde.
Van een recht dat hier lieerschen zou, is
geen sprake meer.
Wie over troepen te beschikken heeft, doet
precies wat hem aanstaat.
't Goed geluk verdringt het recht.
België, Griekenland en de
Mogendheden.
In het jongste nummer van de Toekomst
treffen wij de volgende, niet onaardige, tegen
stelling aan, in een ingezonden stuk vau den
heer J. Eitje
Dat de Entente nu met Griekenland precies
hetzelfde gedaan heeft als Duitschland ver
leden jaar met België heeft willen doen, mag
theoretisch waar zijn, maar in werkelijkheid
lijkt het er niets op. In het licht der gebeurte
nissen mag men veilig beweren, dat wanneer
België zich ten opzichte der Duitsche' bedrei
ging evenzoo had gedragen als Griekenland
ten opzichte der Engelsche, het Duitsche leger
in een minimum van tijd door België ware
gemarcheerd en den oorlog geheel op Fransch
grondgebied had overgebracht en dat het
Belgische grondgebied gespaard ware gebleven.
De Duitschers hadden er voor erezorgd, dat
België niet meer had behoeven te geven dan
verlangd werd, n.l. ongehinderde doortocht
der troepen. België meende echter dit met
zijne waardigheid niet overeen te kunnen
brengen en bood tegenstand, waardoor het
tegelijkertijd zich zelf aan verplettering prijs
gaf en Frankrijk en zoodoende indirect Enge
land daartegen vrijwaarde.
Nu Griekenland. Toen de Entente zag, dat
Servië door de Centrale Mogendheden ge
dwongen zou worden, zich over te geven,
moest dit ter wille van de heilige eenheid
tot iederen prijs verhinderd worden. Daartoe
was noodig dat men Servië te hulp kwam,
zij het slechts voor den schijn. Maar zelfs
die schijn was niet te redden zonder inbreuk
op de zelfstandigheid van een kleinen staat,
in zake Griekenland.
Dus werd vrije doortocht gezocht en ver
kregen. Had de Entente nu werkelijk een
sterk leger kunnen sturen, dan was liet geval
kruiselings over elkander waren gezet.
Je kan begrijpen, wat een akelig gezicht
dat was.
En ik was telkens bang, dat er brand zou
komen, want de windels van de mummies
hingen op sommige plaatsen er bij en de
gidsen waren zoo onvoorzichtig met hun flam
bouwen. Als dat droge linnen eens vuur
had gevat 1
Wat was ik blij, toen we weer op den
terugweg waren ik had genoeg gezien van
de Samoengrot en ik verlangde heelemaal
niet er nog langer te blijven. Na een uurtje
stonden we weer op de vlakte in de helle zon."
„Hèzei Bertus, alsof hij ook zóó uit de
grot omhoog geklauterd was.
„Had ik nou geen gelijk?" vroeg Pietersen,
„dat het geen mooie geschiedenis was?"
„Mooi nou wel niet," bekende Bertus, „maar
ik hoor het toch graag."
„Ik ook," beaamde Kees, „maar hij keek
toch een beetje bang."
„Zeg eens," zei Pietersen, „nu moeten jullie
me eens wat vertellen. Weet je, waar ik aan
dacht, toen ik te midden van al die dood
beenderen liep Ik dacht aan een hoofdstuk
uit den Bijbel, waar van een vallei wordt ge
sproken, die er vol mee was. Weetje welk?"
„Nooit van gehoord," zei Kees.
„Ja," zei Bertus, „ik weet het wel zoowat.
geheel gelijk aan België gebleven, maar dit
kon de Entente niet. Integendeel, van het
begin af moest zij er op rekenen, dan dit
leger teruggeslagen zou worden en hare
grootste zorg was nu te verkrijgen, dat
le. Griekenland dit geslagen leger niet zou
ontwapenen, 2e. dat de houding van Grieken
land tegenover de Centrale Mogendheden
zou zijn, dat deze er voor moesten vreezen
den vijand op Grieksch grondgebied te achter
volgen. Griekenland was het dus van meet
af aan beschoren, óf oorlogstooneel te worden
óf het offensief der Centralen tegen te houden.
Is het niet fraai Engeland, beschermer der
kleine staten bij uitstek, voor den tweeden
keer zich met het meeste succes achter een
kleinen staat te zien verschuilen Duitschland
zei tegen België, als je me niet doorlaat
zal ik met je vechten. Engeland zegt tegen
Griekenland, als je me niet beschermt,
zal ik tegen je vechten.
Er is zeker veel waars in deze tegenstelling.
Edoch, tweeërlei zij opgemerkt.
Wat België aangaat, dat het, èn krachtens
het speciale garatie-tractaat, èn krachtens de
latere in 1909 aangegane overeenkomst, geen
Duitsche troepen naar Frankrijk mocht
doorlaten, zonder zich aan groote tractaat-
schennis schuldig te maken.
Wat Griekenland aangaat, dat dit land
geenszins zuiver neutraal staat, zooals België,
tegenover Europeesche Mogendheden, doch
voortdurend betrokken is in de beroeringen
op den Balkan en in de „schikkingen" der
Groote Mogendheden in Oost-Europa, en dat
het waarschijnlijk, ofschoon wij nog niet alles
weten, Engeland uitgenoodigd heeft tot troepen
landing te Saloniki, zij het ook dat de staats
man Venizelos, van echt democratische nei
gingen, zijn constitutioneele bevoegdheid daarbij
heeft overschreden.
Aan Paul Kruger.
In Ons Moedertaal, Orgaan van die Afri
kaanse Taal Vereeniging, komt het volgende
gedicht Aan Paul Kruget van J. J. Smit
voor
Vader en held van reg en vrijheid tolk
Jou rang hoef niemand vir ons te bepaal
Want diep gegrif, in onuitwisbaar taal,
Versier jou naam die cerrol van jou volk.
Selfs toe hij jou wou slinger in die kolk
Van lastering en haat, het jij vir Baal
Geen knie gebuig. Jou moet het nooit gefaal
Hoe swart en dreiend ook die onweerswolk.
Jou woon was nie in swelgend aardse slijk
Jij was 'n berg, waarvan die kruin omhoog
Ia de profetieën van Ezechiël lees-je er ergens
van. Ezechiël moest er tegen profiteeren en
toen werden ze levend."
„Juist," zei Pietersen, goed onthouden. „En
zoo zullen alle dooden eens levend worden,
op het geluid van den Engel, als Christus
wederkomt."
Bertus keek peinzend voor zich.
„Moeder," begon hij, maar hij zweeg.
„Ja, jongen, je moeder ook. En ik. En
jullie, allemaal.
Maar dan? Zou je bang zijn, voor Hom te
verschijnen
De jongens antwoordden niet.
Bertus dacht aan zijn moeder, hoe die er
met blijdschap over kon spreken en hoe ze
hem, nog op haar sterfbed had vermaand,
op dat hij, kwam de Heiland weder, zonder
verschrikking zou kunnen naderen.
„Zie-je," zei Pietersen, „zoo'n grot van
Samoen was een nare plaatsmaar Christus
is de Opstanding en Het Leven, en hij geeft
het eeuwig leven aan allen, die Hem. lief
hebben. Dan hoeven we nooit te vreezen,
al gaan we door een dal van de schaduwen
des doods."
Het klonk zoo eenvoudig en toch zoo plechtig.
„Net als moeder kon spreken," dacht
Bertus.
(Wordt vervolgd.)
ÏF
DOOR ZELANDIA.
Nadruk verboden.