Antirevolutionair voor nieuws- en Advertentieblad Zeeland. FEUILLETON. Tweede Kamer. No. 1278. Woensdag 24 November 1915. 13e Jaargang. ABONNEMENT: Per drie maanden binnen Ter Neuzen ƒ1,Franco per post: voor Nederland ƒ1,10. Men abonneert zich bij alle Boekhandelaars, Postdirec teuren en Brievengaarders. Dit blad verschijnt Dinsdag= en Vrijdagavond, uitgezonderd op Feestdagen, bij den Uitgever D. H. LITTOOIJ Az. te TER NEUZEN. Inzending; van advertentiën vóór uren op den dag der uitgave. ADVERTENTIEN: Van 1 4 regels ƒ0,40. Voor eiken regel meer ƒ0,10. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde adver- tentie wordt de prijs slechts tweemaal berekend. Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend. INGEZONDEN STUKKEN TE RICHTEN AAN DE REDACTIE; ABONNEMENTEN EN ADVERTENTIËN TE BEZORGEN BIJ DEN UITGEVER. Alle stukken voor de redactie be stemd, te zenden aan den Uitgever, Vlooswijkstraat 21, Ter Neuzen, met vermei ding„Aan de Redactie." Aanname van Advertentiën tot 1 uur op den dag der uitgave. V De eenige Weg. Terugwijkend als een fata-morgana voor den dorstigen woestijnreiziger is het gewicht van vrede, dat telkens opnieuw de hoop in veler harten ontvonkt. In de laatste weken kwamen voortdurend meer of minder stellige aanwijzingen, dat aan vrede werd gedachtdat van de zijde der oorlogvoerenden zelve een streven tot beëin diging van den oorlog werd gezocht in de richting van overeenkomst of verdrag. Maar de tegenspraak volgde steeds spoedig genoeg. En de schuchtere hoop werd wreed ver stoord. Luistert men naar de min of meer officieele tegenspraak van de steeds weer opduikende vredesgeruchten, dan beklemt de vreeze het hart, of wel ooit weer de vrede zal keeren. Beurtelings elke partij stoft op haar macht. Werpt de gedachte, alsof van haar een poging tot sluiting van den krijg ooit zou uitgaan, met verontwaardiging van zich af. Voelt het vermoeden daarvan als een be- leediging. Is metterdaad grooter verblinding en ver dwazing mogelijk En vindt, wie den toestand kent, eenige gegronde verwachting op vredesherstel Immers neen 1 Toch, en juist daarom, moet het gebed niet inzinken. Op prinsen geen betrouwen te vesten, ver maant ons reeds de psalmdichter. Zijn vermaning ga ons niet voorbij. In het berekenen zijn we schrander genoeg. Als Duitschland dit, als Engeland dat enzoovoort. Leert ons ook thans de ervaring niet, dat we te véél berekenen, te weinig geloof toonen „Ik geloof in God, den Almachtige, Schepper des Hemels en der aarde." Laat dan onze verwachting niet rusten op gebeurlijkheden, mogelijkheden, gissingen, be rekeningen, vermoedens. Maar laat ons tot God bidden, dat Hij den vrede beschikke bidden, zeker, met erkenning Zijner vrijmacht, maar toch bidden. Met aandrang. Dat is de eenige weg. Z. Uit jonge Jaren. Henk Dorsman, was ongemerkt achter den kleinen koopman geslopen en gaf onverwacht een ruk aan het kastje dat deze op den rug droeg, zoodat hij achterover viel, waarbij het houten kastje losraakte en de lieele inhoud ervan in de sneeuw terecht kwam. Oude Pietersen had het alles gezien, want het was vlak bij zijn deur geschied en boos kwam hij naar buiten. In zijn eerste drift had hij naar zijn stok gegrepen, maar daar hij dien niet zoo spoedig kon vinden, moest zoowaar de dekzwabber dienst doen. Toen de bengels den ouden zagen naderen, zwaaiend met zijn vreemdsoortige rotting, hadden ze spoedig het hazenpad gekozen. Twee bleven staan. Het waren Kees en Bertus. Ze waren al bezig de verschillende voorwerpen, die de mars bevatte en die nu her en der verspreid lagen, bij een te rapenstukjes zeep, kam metjes. vingerhoeden, boeken spelden, sigaren pijpjes enz. enz. De ongelukkige koopman, het kleine Joodje, nog rondkrabbelend in de V De „goeie" Rotterdammer. „De Rotterdammer" viert haar koperen feest. En ter gelegenheid daarvan geeft ze een jubileum-nummer uit van 24 pagina's van de zelfde grootte als het blad, kunstdrukpapier. Een nummer, dat er wezen mag. Dat getuigt van enormen vooruitgang, van nijvere werkzaamheid. Ons dukt, dat zelden een blad zulk een opgang maakte. We herinneren ons de eerste dagen, waar van in het jubileum-nummer Mr. De Jong, de eerste hoofdredacteur, thans reeds geruimen tijd Wethouder van Rotterdam, schreef, dat het prachtdagen waren. Vooral onder de jongeren was er geestdrift voor een eigen blad. De naam Er werden er bij tientallen genoemd. En tegen „De Rotterdammer" kwam het bezwaar, (het was op de bovenzaal van „Het Nut") dat men zou gaan verwarren, onze courant met de Nieuwe Rotterdammer" Waarop als immer mr. Slob, thans burge meester van Haarlemmermeer, antwoordde: Vraag je aan den krantenjongen aan den trein een „Rotterdammer", en hij wil je „De Nieuwe Rotterdammer" geven, dan zeg je immers neen, ik moet de goeie Rotterdammer hebben. En een goeie Rotterdammer is het geworden. Onder den zegen des Heeren. Toen pas „De Rotterdammer" bestond, kreeg een inzender op zijn vraag in het, eertijds opper machtige „neutrale" Rotterdamsch Nieuwsblad, wat dat toch voor een blad was, die Rotter dammer' ten antwoord, dat het weer èen van die blaadjes was, zooals men er van die zijde al zoo vele malen had gepoogd op te richten, maar dat het binnenkort weer wel opgedoekt zou worden. Maar onder de krachtige leiding van Mr. A. de Jong en later onder de tegenwoordige Redactie en Directie is het jonge siekjc ge wassen tot een stevigen boom. Tot der vijanden beschaming. Wij bieden „De Rotterdammer" onzen op rechten gelukwensch aan. Prikkele het ook ons volk in onze omgeving, om z.g. neutrale kranten lectuur uit het huis te bannen en mede te werken aan den bloei der eigen anti-revolutionaire, ook plaatselijke en gewestelijke pers. Z. V Facultatief. De zoogenaamde facultatief-stelling van het godsdienstonderwijs in de zendingsscholen in Ned. Oost-Indië, bracht in de Tweede Kamer heel wat tongen in beweging. sneeuw, vergat dc pijn, die zijn val hem be zorgde, en, bang dat die twee hem zijn schatten gingen ontrooven. schreeuwde hij, heesch van boosheid „Nah, je zei d'er afblijven, blijf-ie d'r af!!" Hij tastte naar zijn stok, die hem eveneens ontvallen was, als wou hij daarmee de jongens te lijf. „Nee, Mozes," riep Bertus, „we willen je helpen. We zullen alles voor je oprapen wees maar niet bang, dat we iets zullen honen," en Kees had (wat vreemd werk voor hem Mozes geholpen op te staan. Pietersen stond verwonderd. „Jullie bennen een paar flinke jongens, hoor. Hou je roer recht, ouwevoegde hij er bg, toen Mozes, nog bevend van zijn val en van boosheid, weer bijna kapseisde. Mozes pruttelde en mopperde, keek wan trouwig -het graaien van die jongens in de sneeuw aan. „Nah, gooi het er maar in Hij was verdrietig. Zijn mooie kastje lieele- maai in wanorde, en misschien nog wel iets weg of stuk. En zijn vingers waren blauw van de kou en stijf. „Kom maar even in de roef, Mozes, dan kun-je eerst wat opkikkeren, jongens", uoodigde Pietersen den koopman. Mozes begreep de uitnoodiging maar half en keek Pietersen, die nog steeds zijn dok- Wat verstaat men er onder Dit Wanneer op de zendingsscholen leerstellig godsdienstonderwijs wordt gegeven of er worden godsdienstige plechtigheden verricht, dan moeten Mohammedaansche ouders het recht hebben hun kinderen aan de bijwoning van een en ander te onttrekken. Dit geldt alleen voor plaatsen, waar niets anders dan een zendingsschool bestaat. Niet voor dezulke, als Batavia bv., waar ouders, die niet van het zendingsondcrwijs gediend zijn, voor hun kinderen plaats kunnen krijgen op de openbare scholen. Nu zit aan die facultatiefstelling nog iets anders vast. Wanneer een zendingsschool dezen eisch der facultatiefstelling niet aanvaardt, moet zij de subsidie derven. Voor nieuwe scholen n.l., zoo heeft minister Pleyte geantwoord, d. w. z. zulke, die na 1 Augustus 1915 zijn opgericht, geldt per sé de eisch der facultatiefstelling. Maar aan den bestaanden toestand zal niet getornd worden. Sommige drijvers van links wilden nu van de Regeering de verklaring hebben, dat overal, waar een zendingsschool mocht zijn, die den eisch der facultatiefstelling niet aanvaardde, onmiddellijk regecringsscholen naast de eerste moeten worden gebouwd noodig of niet. Anders is er gewetensdwang, zoo beweren ze. En van gewetensdwang is links altijd van heeler harte afkeerig geweest Waar zijn die heeren toch bang voor? Brengt de zending ergens beroering? Werkt ze schadelijk Nadeelig in het belang van Indië De zending is zoo onverdraagzaam, zei de heer Otto. Zoo onverdraagzaam Niet waar, dat is nog eens een splinternieuw argument. Het rook sterk naar 1918. Z. SMEEKBEDE. Het leven sloeg zoo menig diepe wonde, het sloeg ze met meedoogenlooze hand. Ach, dat ik eindelijk toch vrede vonde van smart die telkens nienw mij overmant, of dat ik schreien, schreien, schreien konde, te stillen pijn, die in mijn binnenst brandt Ik heb te veel geschreid reeds in mijn leven droog is de bron die lafenis eens bracht maar met mijn handen tot U opgeheven smeek ik O Heer, toon mij Uw liefdemacht In steê van tranen wil gena mij geven te zingen psalmen, psalmen in den nacht zwabber 'in de hand hield, vragend aan. „Ja, kom maar even voor anker! Nou, als je dat beter verstaat, ga even mee in huis De jongens stonden er bij. Ze kondon nu wel aftrekken, meenden ze. „Nee, gaan jullie ook mee," beslistePietersen. Ze keken elkaar aan. Bij Pietersen in huis Of ze wilden. En mekaar knipoogjes gevend, terwijl ze onder oppertoezicht van Mozes het kastje meesjouwden, volgden ze hem. En daar binnen hadden ze genoten. Mozes had zijn kastje weer netjes opgeruimder was niets „weg" en niets gebroken; en na een kopje koffie te hebben gedronken, was hij vertrokken onder veel dankbetuigingen. De jongens hadden zich ook gereed gemaakt. „Blijf jullie nog even", zei Pietersen, terwijl hij den koopman uitliet. Hij zag wel, hoe bewonderend ze rondkeken en dat streelde hem. „En hoe vinden jullie het hier in de kajuit had hij gevraagd. Ze begrepen hem wel. Hij was met zijn gedachten altijd nog op zee. „Nou, fijn oordeelde Kees. „Kan-die praten informeerde Bertus er tusschen door, op den papegaai wijzende. Lorre gaf zélf het antwoord op de vraag, door met veel overtuiging en nadruk te verkondigen „mooi weertje, baasmooi weertje, baas Ik bid Uwil mijn ketenen verbreken, werp ied'reu afgod in mijn ziel ter neer, en laat daarin Uw stem alleen nog spreken Dan deert geen aardsche droefenis mij meer, dan gaan uit droge oogon tranen leketi van hemelsche verheugenis, o Heer „De Nederlander" NELLIE. Donderdag was allereerst de heer Scheurer (a.r.) aan het woord. Hij hield een belangrijke rede, die bijna twee uur duurde. We stippen eenige punten uit zijn rede aan. Ten eerste de kwestie van de z.g. decen tralisatie van het bestuur in Oost-Indië; ten tweede het vraagstuk der defensie of verde diging van Indië, die hij ten eenenmale on voldoende achtte en ten derde de geschiedenis van art. 128 van het Regeeringsreglement, volgens hetwelk de zendelingen een speciaal verlof van het Gouvernement noodig hebben om hun werk te mogen verrichten daartegen staat, dat mohammedaansche geestelijken, om ze nu zoo maar eens te noemen, hoewel de term niet heelemaal juist is, zonder zulk een verlof mogen werkzaam zijn. Het is ook waarlijk een kras staaltje van tegenwerking door de Regeering van een Christelijk volk. Natuurlijk antwoordde straks de minister wel „a la Pleijte" dat dit maar een gevoelskwestie was, dat het diende om de persoonlijke vei ligheid van den zendeling te waarborgen, en dat onder de zendingsvrienden ook verschil van meening op dit punt heerschte, zoodat het maar best was het zoo te laten. Inder daad sterke argumenten werden niet genoemd. Na de rede van den heer Scheurer, kwam de voorzitter, die zoo „vaderen" kan of „bazigen" met een vermaning. AlweerMr. Goeman Borgesius acht zich telkens daartoe verplicht. Gelijk pas tegenover de thuisblijvers, waarbij hij echter vergat te melden, dat hij zelf als kamerlid zich aan het eilvel schuldig maakte. Tijdens de zitting 1912/1918 werd, naar een snuffelaar in „De Handelingen" meedeelt, 12 maal de straflijst opgelezen en van die 12 keer was mr. Goeman Borgesius 11 maal absent! Wie kreeg er nu weer een beurt? Och, zoo in het algemeen was de herinnering kort te zijn bij het redevoeren. Maar het was dunkt ons, op het brutale en ongepaste af, om juist na een lange rede van den heer Scheurer nu te komen met een uitspraak als deze lk weet wel, dat het moeilijker is, een korte redevoering te houden en veel te zeggen, dan een lange en dan weinig te zeggen. Enfin, de Voorzitter had zeker behoefte zijn „Wat-zeit-ie vroeg Kees. Hij kon die papegaaientaai niet zoo gemakkelijk verstaan. „Hij zeit, dat het mooi weer is," legde Bertus uit. „Hoor daar begint-ie weer „Hou-je maar taai, ouwesnerpte krom snavel, en de jongens moesten lachen, om de zonderlinge bemoediging. „Mooi 4)0681, hé kwam Kees weer, vol ongeveinsde bewondering. Maar Bertus had aan den zolder boven zich de mooi opgetuigde bark m het oog gekregen. „Zoo hadden we d'r thuis ook éen," zei hij, half tegen Kees half in zichzelf. „Zoo'n papegaai vroeg Kees. r „Nee, jö, zoo'n barkkijk, net als diéen Kees, die amper wist wat een bark was, volgde de richting van Bertus' uitgestoken hand. Hij voor zich vond dat „scheepie" ook wel mooi, maar in zijn oogen spande de papegaai toch de kroon. Oude Pietersen had zich neergezet in zijn ouden leunstoel aan de zijde van de kachel. Hij luisterde, kalmpjes, zijn pijp genietend, naar hun gesprek. Nu werd hij opmerkzaam. „Zoo jö, hebben jullie thuis er ook zoo éen „Nee, Pietersen," lichtte Bertus in, „we hadden er een. Hij is verkocht." (Wordt vervolgd.) DOOK ZELANDIA. 8) Nadruk verboden.

Krantenbank Zeeland

Luctor et Emergo | 1915 | | pagina 1