Antirevolutionair
voor
nieuws- en Advertentieblad
Zeeland.
FEUILLETON.
Uit de Pers.
No. 1266.
Woensdag 13 October 1915.
13" Jaargang.
Uit jonge Jaren.
ABONNEMENT:
Per drie maanden binnen Ter Neuzen ƒ1,Franco
per post: voor Nederland ƒ1,10.
Men abonneert zich bij alle Boekhandelaars, Postdirec
teuren en Brievengaarders.
Dit blad verschijnt Dinsdag» en Vrijdagavond,
uitgezonderd op Feestdagen,
bij den Uitgever D. H. LI'i TO01J Az. te TER NEUZEN.
Inzending van advertentiën vóór uren op den dag der uitgave.
ADVERTENTIËN:
Van 14 regels ƒ0,40. Voor eiken regel meer ƒ0,10.
Bij directe ongaaf van driemaal plaatsing derzelfde adver
tentie wordt de prijs slechts tweemaal berekend.
Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend.
INGEZONDEN STUKKEN TE RICHTEN AAN DE REDACTIE; ABONNEMENTEN EN ADVERTENTIËN TE BEZORGEN BIJ DEN UITGEVER.
Alle stukken voor de redactie be
stemd, te zenden aan den Uitgever,
Vlooswijkstraat 21, Ter Neuzen, met vermel
ding „Aan de Redactie."
Aanname van Advertentiën tot 1 uur op
den dag der uitgave.
Geen aftrek.
In „De Hervorming" schrijft Dr. Cannegieter
over Kinderbijbels.
Het moeten vrijzinnige Kinderbijbels zijn
En die kan hij maar niet ontdekken. Er
is eigenlijk nog maar een begin van, naar hij
meent. Dat is een werkje van den Brielschen
schrijver Joh. Been, getiteldUit het Hebreeuw-
sche Herdersleven."
Dit leesboek gaat niet verder, dan tot de
geschiedenis van Jozef.
En nu volgt een mededeeling, die een eigen
aardige verklaring van de schaarschte op dit
gebied geeft.
Dr. Cannegieter heeft den auteur van „Uit
het Hcbreeuwscho Herdersleven" eens ge
vraagd, waarom bij de Bijbelsche Geschiedenis
niet verder behandelt.
En wat was het antwoord
De auteur zou o, zoo graag zijn arbeid voort
zetten, maar... de uitgever durft het niet aan.
Het reeds verschenen gedeelte heeft geen
aftrek genoeg gevonden, om vervolgd te
worden.
Dr. Cannegieter verklaart dit uit een mis
plaatste zuinigheid, reeds opgemerkt bij
„ouders, grootouders en bet-overgrootouders"
om „nooit meer dan een stuiver of hoogstens
een dubbeltje aan een „vraagboekje" te mogen
besteden."
O. i. ligt de oorzaak dieper.
De ware begeerte naar Gods Woord ont
breekt.
Bij de ouders zelf.
En boe zouden ze dan dat Woord begeeren
voor hun kroost
Want in dien stuiver of dat dubbeltje zit
het niet.
Koopen vrijzinnige ouders dan voor hun
kinderen nooit lectuur
Of alleen maar boekjes van hoogstens twee
stuivers
We zouden het gaarne veronderstellen.
Maar de godsdienstige opvoeding legt zeer
weinig gewicht in de schaal.
En daarom is de behoefte aan godsdienstig
onderricht voor hun kinderen zoo gering.
Of, zoo deze gevoeld wordt, dan zoekt men
haar niet in de eerste plaats bij den Bijbel.
En vandaar ook het gebrek aan passende
lectuur voor de jeugd.
2)
Bram wordt woedend. Hevigrinkelcnd met
de bel zet hij gang en wil hij op de jongens
inrijden. Maar in zijn drift vergeet hij de
glibberige steentjes en daar hooren de
jongens kletterend geluid Bram is met
fiets en al omvèr gesukkeld. Z'n ééne hand
houdt het stuur nog vast, de andere klauwt
in de modder, waarin ook zijn linkerknie plakt.
Bertus springt in eens van 't pcfdje midden
op den weghij pakt twee, drie jongens
haastig bij den arm en trekt ze weg
„Jo, jo, pas op, hij rijdt je omverDe
jongens gieren het uit.
Wim van Ree, de kleinste van de club,
heeft zoo'n plezier, dat-ie met een kwasie-
benauwd gezicht zich in de zelfde positie zet
als Bram, wel zorg dragende niet wérkelijk
den grond te raken met knie en hand, onder
wijl al maar roepend „Help, help me nou
„Kom maar hier, dan zal ik je oprapen
Ze staan nu in een kringetje om Wim van
Ree, die met oen komiek-luilpelooze uit-
Nu is voor ons een kinderbijbel in vrijzin
nigen geest geen kinderbijbel meer.
Maar een klacht als van Dr. Cannegieter
toont duidelijk, hoe men in de kringen der
„vrijzinnigen" ontwent aan den Bijbel.
Geen bijbel op school, geen bijbel in huis.
Bijbelloos straks geheel en al.
Z.
V erantwoording.
Over de verantwoordelijkheid van den gruwel
van den oorlog schrijft „De Rotterdammer"
Immer verder breidt zich de wereldoorlog
uit.
Ook de Balkan wordt krijgstooneel.
De ongetelde dooden, die op het slagveld
vielen, zullen dagelijks weer met honderden
worden vermeerderd.
Het hart beeft, indien een oogenblik wordt
gedacht aan de gruwelen, die de geeselroede
van den krijg over het menschdom brengt.
Vestigt uwe aandacht op dit stukje, dat de
Nieuwe Rotterdamsche Courant uit het Engel-
sche blad, de Times van 1.1. Donderdag over
nam
Droevige bewijzen van de schatting,
door den oorlog gedurende de laatste
twee weken geheven van de jonge mannen
in ons land, zijn te vinden in de lange
lijsten van doodsaankondigingen verschenen
onder do hoofden „op het slagveld ge
sneuveld" en „aan wonden gestorven",
en gedurende de laatste drie dagen op
de frontpagina van de Times vermeld
Dinsdag waren het 90 namen, gisteren
(de herplaatste niet medegerekend) 47,
vandaag (eveneens zonder de herplaat
singen) 49.
Onder deze 186 dooden waren er niet
minder dan 102 die onder de 30 jaar
waren, en van die 102 waren allen op 22
na onder de 26 jaar.
5 waren 18 jaar10 waren 19 jaar
13 waren 20 jaar; 15 waren 21 jaar;
9 waren 22 jaar 8 waren 23 jaar 9 waren
24 jaar en 11 waren 25 jaar.
De meesten van deze jongelieden waren
luitenantstwee of drie waren minderen.
Onder hen waren zoons van predikanten,
advocaten, officieren bij de Landmacht,
doktoren, zendelingen en van leden van
Lager- en van Hoogerhuis.
Een-en-dertig namen zijn die van eenige
zoonstwee van eenige kinderen, drie
van eenige nog overlevende zoons.
Dat is nu maar één bericht over eenige
dagen voor Engeland alleen en uitsluitend
drukking ze een voor éen aankijkt en voort
durend knipoogt naar Bram, die zijn fiets
tegen een boom heeft gezet en met een mes
de modder van zijn knie schrapt en zijn hand
met den zakdoek afveegt.
De jongens schijnen hém geheel vergoten
maar het heele spelletje is op hém bedoeld,
dat voelt hij heel goed. Het maakt hem des
te boozer maar hij beseft zijn machteloosheid
op dit oogenblik. Hij neemt zich voor, het
dien rakkers betaald te zetten.
Als hij blijft zwijgen en zich opnieuw gereed
maakt verder te fietsen, bootst Wim van Ree
allerkoddigst de bewegingen van Bram Blinkert
na op z'n denkbeeldige fiets.
„Uit den weg, uit den weg, jongensen
opeens stuiven ze naar alle kanten uiteen,
want Wims fiets zwikzwaait plotseling ge
weldig naar links en rechts.
Van dit oogenblik, nu er een opening is ge
komen in den hoop, maakt Bram Blinkert
gebruik en trapt zich zijn plaaggeesten voorbij.
„Voorzichtig, jongetje, val niet hoor 1" treitert
Bertus hem achterna.
Maar Bram is spoedig buiten bereik van
de liefderijke wenschen, die de jongens hem
naroepen. Hij zet er een flinken gang in en
weldra zien de makkers hem niet meer.
„Morgen, zeg
„Nou, wat
voor een klein stukje van het oorlogsveld in
het Westen.
Wie siddert niet bij de gedachte aan do
duizenden harten, die de oorlog dag aan dag
doet ineenkrimpen van pijn
ij weten niet, bij wie de schuld van dezen
oorlog ligt.
God weet het.
Hij zal verantwoording vragen van macht
hebbers en onderdanen, van vorsten en volken
die het „Gij zult niet dooden" zoo bang over
traden.
Aan het slot van een hoofdartikel, onder
den titel
Conservatief Gefluister
luidt het in „De Standaard"
Met name zouden we als Antirevolutionairen
onze eere verspelen zoo ooit de naweeën van
den oorlog ons bewogen, om straks ons op
komen voor de broederen van lageren stand
te staken.
Vooral voor de „kleyno luyden" zullen de
naweeën van den oorlog hard zijn. Werkeloos
heid en duurte van den prijs, met steeds
hoogere lasten, zullen veler geheele levens
existentie op de pijnlijkste wijze gaan be
nauwen. En met het oog hierop mag nimmer
geëischt, dat wel de „kleyne luyden" trouw
aan de zake Christi zullen blijven, maar dat
door de hoogerstaanden uit ons Christelijk
beginsel de drang om den kleinen man in zijn
nood te hulp te komen, zou worden uitgelicht.
Juist waar ons een zorgvolle toekomst wacht,
kan ons beginsel naar geen andere uitkomst
dingen, dan om juist die klasse van de maat
schappij, op wier hoofd de naweeën het baugst
en het zwaarst zullen nederkomen, het warmst
en op de meest afdoende wijze de reddende
macht die van het Christelijk'beginsel uilgaat,
te doen ervaren.
Een Antirevolutionaire partij, die, als straks
de naweeën van den oorlog onzen socialen
toestand geheel zullen ontredderen, toonde
öf tot hulpverleening buiten staat te zijn, óf
erger nog, heulen ging met een ongevoelig
Conservatismé, zou den Christelijken wimpel
boven haar partijbanier hebben 'neergehaald.
Armenië.
Daaromtrent driestart Dr. Kuyper in „De
Standaard" het volgende
De geruchten, die vooral in Amerika loopen,
over wat de Armeniërs ook thans weer van
de Turken te lijden hebben, nemen allengs
oen steeds ernstiger karakter aan. In Engeland
verluidde zelfs het schier ongelooflijke gerucht,
dat nu reeds 800,000 Armeniërs uit den weg
„Op school I Denk je, dat-ie 't niet tegen
meester Raamsma zegt
„Nou," zegt Wim van Ree, „we hebben im
mers toch niks gedaan. Hij heit den weg
toch niet gehuurd
„Anders gaan wc toch altijd op zij, als er
een fiets aankomt," brengt Cor Brand in
't midden.
„Heb je hém ook, zeg komt Henk Dorsman
„Je bent zeker bang."
„Bang, waarvoor?"
„Voor straf natuurlijk. Of misschien zal je
ons wel verraden, hé, en dan ben jij de zoete
jongen
„Voor straf ben ik niet bang, en veriaden
zal ik niks, dat weet je wol beter. Heb ik
jou al eens verraden
„Zou-je's moeten durven." Henk Dorsman
is een hoofd grooter dan Cor Brand, dien hij
niet goed zetten kan. Hij sart graag, vooral
als hij meent, het ongestraft te kunnen doen.
En Cor Brand vreest hij heelemaal niet. Cor
is een tamelijk stille jongen, waar hij wel
overheen kan, naar hij denkt.
„Kom," zegt lange i'ree, „schei uit Henkie.
Ben je weer aan 't ruzie zoeken. Vooruit
hoor, je weet wel, wat je me beloofd hebt,
he je wist immers zulke lekkere raapjes te
staan, hier ergens langs den weg, daar ben ik
het heele eind voor mee geloopen. Zijn we
zouden geruimd zijn.
In Amerika schijnt President Wilson zich
deze beweringen zoozeer te hebben aange
trokken, dat er te Constantinopcl niet slechts
protest door hem zou zijn ingediend, maar
zelfs van een bedreiging gewaagd «werd.
Ook hier te lande prikkelt dat booze gerucht
de internationale gevoeligheid, zóó zelfs, dat
men zich afvraagt, of ook onze Minister van
Buitenlandsche Zaken zich buiten deze aan
gelegenheid kan houden.
Men vraagt dit met het oog op tweeërlei
herinnering.
De herinnering uit het jongste verleden is,
dat in 1914 voor Armenië een vreemdeling
als Gouvernementeel patroon begeerd werd,
en dat de Mogendheden toen op ons land
wezen, om voor dit patronaat den geschikten
persoon, te vinden. Eerst sloeg men toen het
oog op den oud Minister Colijn, cn toen deze
achtte voor de eer te moeten bedanken, viel
de keus op een anderen candidaat, die achtte
dezen post van hoog internationaal vertrouwen
te kunnen aanvaarden. Hierin zal natuurlijk
ook onze Regeering wel officieel gekend zijn.
Althans zal onze Gezant te Constantinopcl
wel alle vereischte inlichting kuunen geven,
hoe 't hier mee liep.
En de tweede herinnering gaat terug tot
de eerste Vredesconferentie, die in Den Haag
gehouden werd. Toen toch achtte onze
RegeerinK drie sollicitanten te moeten afwijzen.
De eerste waren de Boereu uit Transvaal en
den Vrijstaat, de tweede was de man van het
Vaticaan, en de derde was de delegatie der
Armeniërs, die onder Minas Tscheria herwaarts
waren gekomen. Ook dezen laatsten echter
kregen nul op 't request. Ja, zelfs werd in
liet Centraal hot,el in de Residentie een politie
onderzoek naar hen ingesteld, of ze ook uit
het land waren te zetten.
Het toenmalig Kamerlid Dr. Kuyper heeft
toen te Amsterdam een conferentie belegd,
die ook door liberale Kamerleden, o.a. door
den heer Lieftinck, werd bijgewoond, om voor
de Armeniërs op te komen.
Men kan uit dien hoofde niet zeggen, dat
we geheel buiten deze quaestie staan.
Een moord, als men beweert dat weer aan
den gang zou zijn, mag reeds uit menschelijk-
heidsgevoel niet doorgaan, zonder dat Europa
er tegen opkomt. En 't komt ons daarom voor,
dat ook ons Departement van Buitenlandsche
Zaken zich hierbij niet aan pure onverschillig-
beid mag overgeven, als ging het ons niet aan.
M ij twijfelen dan ook niet, of ons Gezant
schap te Constantinopel zal wel reeds inlich
tingen naar Den Haag gezonden hebben.
Én, is dit zoo, wat denkt men dan, op grond
van die inlichtingen, te doen
d'r haast
„Raapjes
„Begin je weer? Ja, raapjes. Op het land
van je oom Barends, heb je mc verteld. Je
mocht er best een paar hebben, en ik ook
voor mijn konijntjes
De andere jongens schieten in den lach.
„Waarom lachen jullie?"
„Och, lantarenpaal," zegt Wiin van Ree,
„Henk heeft je maar wat wijs gemaakt. Hij
heeft niet eens een oom Barend
„Da's gemeen," zegt lange Free.
„Zoo doet Henk altijd," stemt Bertus
Halbers toe.
„Nou, hou je maar stil," roept Henk Dors
man, „je kunt liet gelooven of je wilt, maar
een eindje verder aan den anderen kant van
den dijk staan raapjes, en wat een fijne."
„Zeker,' zegt Kees van [Wal, „maar daar
heb jij geen zeggen overwant die zijn van
baas Zanders."
„En als je er nou eens ééntje uittrekt, is
dat dan zoo erg
„Dank je wel," zegt Free, „denk je, dat ik
wil stelen voor een raap
„Voor wat anders wel, hé?" sart Henk.
„Nee, voor wat anders ook niet. Jij mis
schien nijdigt lange Free terug.
(Wordt vervolgd.)
ft
ft
DOOK ZELANDIA.