Antirevolutionair
voor
nieuws- en Advertentieblad
Zeeland.
Het is in de ge-
meenten NEUZEN,
HOEK en ZAAMSLAG
verboden te jagen in een
strook van 5 K.M. langs de
Belgische grens.
Uit de Pers.
Kameroverzicht.
No. 1242.
Woensdag 21 Juli 1915.
13° Jaargang.
ABONNEMENT: i
Per drie maanden binnen Ter Neuzen ƒ1,Franco
per post: voor Nederland ƒ1,10.
Men abonneert zich bi] alle Boekhandelaars, Postdirec
teuren en Brievengaarders.
Dit blad verschijnt Dinsdag- en Vrijdagavond,
uitgezonderd op Feestdagen,
bij den Uitgever D. H. feJTTOOIJ Az. te TER NEUZEN.
Inzending van advertentiën vóór uren op den dag der uitgave.
ADVERTENTIEN:
Van 14 regels ƒ0,40. Voor eiken regel meer ƒ0,10.
Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde adver
tentie wordt de prijs slechcs tweemaal berekend.
Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend.
INGEZONDEN STUKKEN TE RICHTEN AAN DE REDACTIE; ABONNEMENTEN EN ADVERTENTIEN TE BEZORGEN BIJ DEN UITGEVER.
Alle stukken voor de redactie
bestemd, te zenden aan den Uitgever,
Vlooswijkstraat 21, Ter Neuzen, met
vermelding„Aan de Redactie."
Aanname van Advertentiën tot i uur
op den dag der uitgave.
Neuzen, 19 Juli 1915.
De Kapitein,
Commandant der Kustbatterij,
A. D. PUTMAN CRAMER.
V Ondermijnen.
Verleden week Donderdag is in Rotterdam
de eerste steen gelegd voor het nieuwe stad
huis, door Hare Majesteit de Koningin.
Enorme geestdrift uitte zich allerwegen.
Alle bladen bevatten uitvoerige verslagen
en beschrijvingen.
Let nu eens op de houding van Het Volk.
Een kort schamper berichtje bevatte het,
meer niet.
Wanneer over H.M. wordt gesproken, schrijft
het blad telkens: koningin, zonder hoofdletter.
Z.K.H. Prins Hendrik, heet telkens de prins,
ook zonder hoofdletter.
De eerste steen is maar „zoogenaamd door
de koningin neergelegd."
Eerbiedsbetuigingen van den Burgemeester
van Rotterdam jegens Hare Majesteit heeteu
„konventionaliteiten", wat zooveel beteekeut
als „vormelijkheden."
De toespraak van de Koningin wordt niet
afgedrukt in haar geheel, slechts eenige zinnen
worden er uit genomen
En het slot» van het bericht vermeldt alleen
„te 5 uur zijn de koningin en de prins weder
naar Den Haag vertrokken."
Waarom wij op een en ander de aandacht
vestigen
Men zou kunnen vragen, is het wel der
moeite waard En mét of zónder hoofdletter,
wat maakt dat uit
Op zichzelf weinigwe stemmen het toe.
Maar er spreekt een geest van ondermijning
van het gezag uit, een streven om verwijdering
te brengen tusschen volk en Vorstin.
Niet altijd komt dat zoo openbaar.
Maar bij gelegenheden als deze spreekt het
sterk.
Er zit verkropte spijt in die zinnen.
Het was maar een feestje van de „bour-
geosie", waar duizenden guldens aan werden
besteed.
Liefde voor de Koningin moet stelselmatig
worden onderdrukt, genegeerd.
Zóó te schrijven, in deze dagen, eisclit een
droeven durf.
Onder de schuts van Oranje, als een der
factoren van het behoud onzer onafhankelijk
heid, mogen wij nog zijn een vrije natie.
Dat te beseffen, te erkennen, is de plicht
van elk waar Nederlander.
En allerminst in deze dagen mocht Het
Volk, het souvereine Volk, met een hoofd
letter zulk een toon aanslaan.
Wat kunt ge er anders van verwachten,
zou men geneigd zijn uit te roepen. Daarvoor
zijn het socialisten
Eensdeels waar, hoewel diep-treurig.
Maar wat zegt men er dan van als de classis
Leeuwarden der Hervormde Kerk feitelijk
meehelpt aan zulk een ondermijnen van de
liefde tot Vaderland en Koningin
Luister, wat het blad „De Waarheidsvriend",
een Nederlandsch Hervormd orgaan, maar
met warme liefde voor ons Vorstenhuis,
daarvan schrijft
„De Classicale Vergadering van
Leeuwarden heeft den euvelen moed gehad
om het voorstel te doen en te bespreken
aan de Synode te verzoeken, dat uit art.
11 van het Algem. Reglement de wdbrden
geschrapt zullen worden „de aankweeking
van liefde voor Koning en Vaderland."
De bedoeling is duidelijk.
Vaderlandsliefde is uit den booze.
En wat hebben wij nog met het Vor
stenhuis uit te staan in deze verlichte
20ste eeuw
Daarom de banden maar losgescheurd
Treurig, dat in dit „oorlogsjaar" die
stem uit het midden van de Ned. Herv.
Kerk is opgegaan."
We stemmen hier mee in, en zijn dankbaar,
dat blijkbaar dit ondermijnen de sympathie
van talloos velen ook in de Ned. Herv. Kerk
niet heeft.
Maar dat men den moed heeft een dergelijk
voorstel te doen, bewijst den ernst van het
gevaar.
Geen ondermijnen van het gezag onzer
Vorstin, maar een schragen van Haar Troop
in smeeking en gebed, is de dure plicht van
ieder Christen. Z.
De „Nieuwe Rotterdamsche Courant publi
ceert een artikel van haar correspondent over
Een onderhoud met minister
Churchill.
De positie van Nederland.
(Van onzen correspondent.)
Londen, 5 Juli.
Het is bijna twee weken geleden, dat mi
nister Churchill zoo vriendelijk is geweest om
mij een onderhoud toe te staan. Ik had bij
het aanvragen een bizonder oogmerk gehad,
nl. om van een verantwoordelijk persoon te
vernemen, hoe hij dacht over het denkbeeld,
dat men wel hoort opperen en dat in den
laatsten tijd in Holland opnieuw een paar
maal is ter sprake gekomen dat in geval van
een overwinning der bondgenooten de vrede-
makers, op de wijze waarop dat een eeuw
geleden placht te geschieden, een stuk Neder
landsch grondgebied zouden meenen noodig
te hebben om de Schelde kwestie als men
van een „kwestie" spreken mag op te
lossen. Het is wel waar (en het spreekt
trouwens vanzelf) dat van officieele zijde nooit
op de mogelijkheid daarvan is gezinspeeld.
Men zal zich zelfs herinneren, hoe het Engelsche
ministerie van buitenlandsche zaken maanden
geleden een conservatief Engelsch weekblad
berispt heeft, dat met stalen gezicht van den
afstand van Zeeland had gesproken. Toch
kwam het mij voor dat het de atmosfeer zou
zuiveren, indien een lid van het Engelsche
kabinet van de persoonlijke belangrijkheid van
den heer Churchill er zich eens vrij over
uitsprak.
Maar dit was niet het eenig doel van mijn
aanvraag om een onderhoud. De meeningen
van een man als Churchill zijn op zichzelf
belangrijk. Het is nauwelijks noodig om als
inleiding een schets van zijn persoon te geven.
Men kan zeggen, dat hij, kanselier van het
hertogdom Lancaster, na den grooten oorlog
als Eerste Lord van de Admiraliteit te zijn
begonnen, een crisis in zijn loopbaan door
maakt. Maar zijn aanblijven als lid van het
kabinet is al een bewijs voor zijn politiek
weerstandsvermogen en in elk geval, niemand
die de Engelsche politiek kent, twijfelt, of er
ligt voor Churchill, jongen man van veertig
jaar, nog een groote toekomst. Hij is een van
die mannen, die door tegenspoed niet over
wonnen kunnen worden, omdat zij hun toe
komst in zich dragen. Nooit zal Churchill
den rang verhezen van een der belangrijkste
liberale staatslieden van dit land. Het is een
staatsman door den ruimen blik waarmee hij
politieke kwesties aanziet niet stuk voor
stuk in onderdeel, maar in organisch ver
band en door de scheppende kracht van
zijn verbeelding. Hij zal bij het volk altijd
gehoor vinden, omdat hij spreekt uit naam
van levende beginselen, waar het hem zonder
twijfel diepe ernst mee is.
En hoe spreekt hijHij is een van de
pakkendste, schilderachtigste redenaars van
het huidig geslacht van Engelsche politici en
hij weet zijn gehoor te boeien en met zich te
voeren in weerwil van de ernstige belemmering
van een spraakgebrek dat hem eigen is. Ook
zijn gesprek is boeiend. Het trof mij een paar
maal, hoe hij met een enkel gebaar en een
paar verbeeldingrijke woorden, door het on
bestudeerde praten heen, een groot rhetorisch
beeld opriep, zooals zijn redevoeringen er
plegen te bevatten, die onmiddellijk treffen
door de raakheid van hun visie en de scherpte
van hun omlijning. Zoo toen hij in afgebroken
zinnen sprak van „het wilde beest in zijn
kooi" „vlammen van alle kanten, al nader"
„woeste uitvallen links en rechts"....
Of toen hij de hand ophief en wees naar „den
getuchtigden misdadiger, het afschrikkend
voorbeeld". En niet minder trof mij de on
miskenbare oprechtheid en ontroering, waar
mee hij gewaagde van de ontzettende offers,
die Engeland al had gebracht aan het beginsel
van het bestaansrecht der kleine naties.
De heer Churchill, om tot het interview te
komen (en ik zal wat een gesprek was, zooveel
mogelijk in monoloogvorm overbrengen), ver
heelde mij zijn opvatting niet, dat, aardrijks
kundig en strategisch beschouwd, de territoriale
regeling aan den Scheldemond hem onnatuur
lijk voorkwam. En zij had de zaak der bond
genooten zonder twijfel geschaad. Indien
Antwerpen transporten langs de Schelde had
kunnen toegevoerd krijgen, had het niet be
hoeven te vallen het Belgische leger zou op
de Nethe-linie hebben kunnen standhouden
in plaats van op de Yserliuie. Ik zei dat niet
iedereen in Nederland er zoo over dacht en
de minister sprak mij niet tegen, toen ik te
verstaan gaf, dat de nadeelen van onze heer
schappij over de Schelde niet uitsluitend de
éene partij troffen, aangezien zij op het
oogenblik Antwerpen gesloten hield voor de
Duitschers. Maar wat hiervan zij, „versta
mij niet verkeerd", sprak hij: „ik bedoel geen
verwijt. Indien Nederland deze schending
van haar onzijdigheid had toegestaan, zou het
zijn aangevallen en misschien voor een groot
deel bezet door de Duitsche legers. Dit zou
een offer zijn geweest, dat niemand het recht
had van Nederland te vragen of te verwachten.
Niemand heeft het recht om Nederland van
zijn onzijdigheid een verwijt te maken. Als
onafhankelijke staat zag het zijn belang daar
en het had het volste recht om in overeen
stemming ermee te handelen. En hebben wij
geen bewijs gegeven, dat wij dat recht meenen
te erkennen Op het kritiekste oogenblik
hebben wij het stipt ontzien. Wij hebben
zelfs niet gevraagd, zelfs niet gezinspeeld op
doortocht. Dat wij in het vervolg van den
oorlog ons tot eenigen aanslag op Nederland's
onzijdigheid zouden laten verleiden, is onmo
gelijk, ondenkbaar. Wjj gaan het beginsel
waarom wij strijden, niet zelf vernielen, nadat
we er zoo ontzettend veel voor hebben op
geofferd. Gij kunt er volkomen verzekerd
van zijn, dat wij er onder geen omstandigheden
aan zullen denken om op Nederland eenigen
druk te oefenen, ten einde het zijn onzijdig
heid te doen verlaten.
„Ik geloof wel, dat de Hollanders goed
doen, zich gereed te houden. Maar het ge
vaar dreigt nimmer van on^en kant. Ik be
hoef aan een Hollander wel niet uit te leggen,
dat België in handen van de Duitschers het
einde van Nederland's onafhankelijkheid zou
beteeken een vrij Nederland is onbestaanbaar
met een Duitsch Antwerpen. Maar dit zijn
zaken, waarin uw eigen staatslieden en uw
eigen volk moeten beslissen. Er zijn intus-
schen mogelijkheden van wezenlijk gevaar.
Duitschland kan er toe gedreven worden om
Holland aan te vallen. Duitschland raakt in
de positie van het wilde beest in zijn kooi,
dat de vlammen nader en nader ziet komen
en links en rechts zijn wanhopige uitvallen
doet. Gelukkig dat gij een goed en dapper
leger hebt, en dan uw bewonderenswaardige
waterlinie.
„In elk geval zult gij begrijpen, dat wij,
die ons hebben opgeworpen als de kampioen
van een verdrukte kleine natie, zonder ons
zelf omogelijk te maken geen andere kleine
natie in haar onbetwistbare rechten kunnen
gaan krenken. En gij begrijpt ook, dat na
dezen oorlog, wanneer wij hem tot een over-
winning hebben gebracht en dat zullen wij
zeker! de positie der kleine staten sterker
zal zijn dan ooit tevoren. De misdadiger, die
zich aan het kleine België vergrepen heeft,
zal daar staan, na zijn tuchtiging, als een
afschrikkend voorbeeld. En wat gij nu zegt,
dat sommigen in Holland beducht zijn, dat op
het vredescongres, wanneer de bondgenooten
daar de lakens hebben uit te deelen, zou ter
sprake komen, dat men Nederland zou voor
stellen om Zeeuwsch-Vlaanderen af te staan
tegen een stuk Duitsch grondgebied, Oost-
Friesland of iets dergelijks, wij zijn nog
zoo ver van den vrede afDe zaken zijn nog
nauwelijks, zoo al, besproken. Maar nogeens,
het zou tegen het diepste wezen van deze
zaak indruischen om een land als Nederland
slecht te behandelen of te dwingen met be
dreigingen of met geweld, nu of later, en
onder wat voorwendsels of omstandigheden
ook."
Dat de bondgenooten gaan winnen, is voor
den heer Churchill geen zaak van twijfel.
„Wij moeten winnen", zei hij. „De wereld
staat voor ons open. Wij kunnen ons her
stellen en versterken zoo vaak het noodig is.
De Russen trekken terug? Niet van 'tjaar
dus misschien; dan volgend jaar! Ons volk
is taai en vasthoudend. Met iedere maand
groeit onze vastberadenheid. En onze macht.
De mannen stroomen nog toe. Wij hebben
hen niet zoo snel kunnen wapenen als zij
binnenkwamen. Nu worden 's lands industri-
eele hulpmiddelen grondig georganiseerd. De
productie van munitie zal ontzagwekkend
zijn. De vloot wordt al sterker. De Italianen
zijn gaan meedoen zij zijn frisch. Meer zullen
er volgen. En de Duitschers hebben zich
misrekend in het Frankrijk waarmee zij te
doen hebben. Zij hebben nooit begrepen wat
dat Frankrijk in bondgenootschap zou kunnen
doen. Maar is het bevreemdend dat wij niet
van den eersten dag even sterk waren als de
Duitschers? Die menschen hebben zich veertig
jaar lang voorbereid. Wij hadden onze mili
taire toebereidselen al vechtende weg uit te
breiden, te improviseeren ten deele
Wij hebben den brief eerst Donderdagavond
ontvangen. Hij is zoo lang door den Engelschen
censor opgehouden. Red.
Tweede Kamer.
In de vergadering van Donderdag werden
de beraadslagingen over de Vlootwet voort
gezet. De Minister van Marine, de heer
Rambonnet dient de verschillende sprekers
van antwoord. Hij verdedigde den aanbouw
der kruisers en wraakte de verschillende
schrijvers en marine-deskundigen, die in het
debat waren aangehaald. Een dier heeren
kreeg van den minister den naam van een
grappenmaker te zijn. De Minister verdedigde
met overtuiging de noodzakelijkheid van flinke
kruisers naast do onderzeebooten, die in be
paalde gevallen wel effect kunnen sorteeren,
maar die toch de kruisers niet overbodig
maken. De minister kou onmogelijk er in
toestemmen de kruisers uit het ontwerp te
lichten.
De heer Tydeman was door de rede van
den minister overtuigd en zou, vertrouwen
stellende in diens beleid, vóór stemmen. Niet
alzoo de heer Ankerman (c.h.), die, zooals hij
op een vraag van den heer Lohman antwoordde,
alleen voor zich zelf en niet namens zijn partij
sprak. De heer Ankerman was een beetje
boos op den Minister, die z. i. aardigheden
had gezegd, inplaats van op zakelijke argu
menten in te gaan. En de lieer Hugenholtz
(s.d.) hield een echt wasch-echte socialistische
rede. De Minister moet niet denken, dat als
straks de Kamer zijn ontwerp aanvaardt, dat
dan is, omdat zij overtuigd werd door den
Ministerneen, dan is dat alleen, omdat de
Kamer bang is een Minister-crisis uit te lokken.
Om diezelfde reden eensdeels en anderdeels
omdat de Minister had getoond een man van
krachtige overtuiging te zijn, zou de heer De
Meester (u. 1.) zijn aangekondigde motie maar
niet meer indienen, en ook vóór stemmen.
Dat liep dus als van een leien dakje. De