Antirevolutionair voor nieuws- en Advertentieblad Zeeland. Uit de Pers. Binnenland. No. 1236. Woensdag 30 Juni 1915. 13* Jaargang. ABONNEMENT: Per drie maanden binnen Ter Neuzen ƒ1,Franco per post: voor Nederland ƒ1,10. Men abonneert zich bij alle Boekhandelaars, Postdirec teuren en Brievengaarders. Dit blad verschijnt Dinsdag- en Vrijdagavond, uitgezonderd op Feestdagen, bij den Uitgever D. H. LITTOOIJ Az. te TER NEUZEN. Inzending; van advertentiën vóór uren op den dag der uitgave. ADVERTENTIEN: Van 14 regels ƒ0,40. Voor eiken regel meer ƒ0,10. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde adver tentie wordt de prijs slechts tweemaal berekend. Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend. INGEZONDEN STUKKEN TE RICHTEN AAN DE REDACTIE; ABONNEMENTEN EN ADVERTENTIEN TE BEZORGEN BIJ DEN UITGEVER. Alle stukken voor de redactie bestemd, te zenden aan den Uitgever, Vloos* wijkstraat 21, Ter Neuzen, met vermelding„Aan de Redactie." Aanname van Advertentiën tot 1 uur op den dag der uitgave. V Verklaarbaar; niet gerecht vaardigd. Toen het Landstorm-ontwerp pas bekend was geworden, namen bijna alle partijen een houding aan, van „we zullen de kat eens uit den boom kijken." Er waren ook wel enkele organen, die in 't geheel geen bedenking hadden, maar verre weg het meerendeel wilde toch wel eens graag iets naders weten. Merkwaardig is de houding van „Het Volk." Eerst bleef het bij een gewone aankondiging. Toen, want men begreep dat er toch iets moest gedaan worden, kwam de mededeeling, dat een lOtal dagen daarna, een vergadering van den Partij Raad zou gehouden worden. Van openlijke, verontwaardingsvolle af kamming van het ontwerp vernam niemand. Intusschen zinde dit sommige broederen maar kwalijk. Rood-Zaandam vergaderde bijna oogenblik- kelijk, verklaarde zich tegen het ontwerp en tikte het Partijbestuur gevoelig op de vingers. Er kwam meer roering. Wat zou het Partijbestuur doen? Eerst voortdurend de Regeering in haar oorlogsmaatregelen gesteund en nu zoo ineens omkeeren Er moest een zwaai gemaakt worden. Werd uitgevonden, dat heel de beweging voor de Landstormwet eigenlijk ons land met den oorlog dreigde. Het was maar het drijven van eenigen, om ook Nederland in den oorlog te betrekken. Het was maar het steunen van een kapi- talistisch-oorlogszuchtig streven. En nu kwam er gauw teekening in de po sitie. Eerst slapjes, afwachtend, treuzelend En toen Vóór nog iets naders omtrent de bedoeling der Regeering was bekend gemaakt, werd ineens het zwaar geschut opgesteld en los gebrand op de pas ontdekte stelling. Alles werd mobiel. Plaatselijke meetings werden belegd. Een landelijke „demonstratie" voorbereid en 1.1. Zondag gehouden. Het heeft er gedaverd. Schitterende moties zijn aangenomen. En de sociaal-democratie voelt zich weer lekker. Ze is nu weer heerlijk in de oppositie Ons lijkt deze manier van handelen niet in den haak. Voor een onpartijdige, rustige beschouwing en bespreking der zaak is van de zijde der socialisten geen plaats meer. Maar verklaren kunnen we ons dit verloop zeer goed. Het maakt op ons den indruk, dat dit ont werp is aangegrepen als een welkom buiten kansje, om eenigszins den verloren invloed op de massa te herwinnen. Zijn al hun bezwaren dan ongegrond Hebben ook regeeringsgezinde partijen geen bezwaren Maar dit is hier de vraag niet. De kwestie is, of het landsbelang wordt gediend, of de waarheid gehuldigd wordtof de manier van optreden, of het zonder nader onderzoek onaannemelijk verklaren van het ontwerp, door den beugel kan. En of thans de sociaal-democraten niet, zeer inkonsekwent, de lijn verlaten, door de kamer fractie op 3 Augustus van het vorige jaar getrokken. En dan is bet antwoord niet twijfelachtig. Z. V Over den eed. Over de belangrijke kwestie van den eed, waaromtrent wij in ons Persoverzicht eenige stemmen konden beluisteren, heeft ook op de Jaarvergadering der Chr.-Historische Unie, gehouden 25 en 26 Juni te Amsterdam, Dr. J. Tb. de Visser in zijn openingsrede het een en ander gezegd. We laten het hier volgen, gelijk „De Neder lander" er een verslag van leverde De geheele rechterzijde in de Tweede Kamer vereenigde zich op eene motie, waarin de wenschelijkheid werd uitgesproken in de tegenwoordige omstandigheden geene defini tieve beslissing te nemen ten aanzien van de verplichting tot het al dan niet afleggen van den eed, en aan het ontwerp van minister Ort het karakter toe te kennen van eene tijdelijke noodregeling. De bedoeling daarvan was, voor het oogenblik de regeling te be perken tot hen, ten aanzien van wier ge tuigenis, door het arrest van den Hoogen Raad, ongelegenheid was ontstaan en tevens een termijn te bepalen, gedurende welken de minister ook ten aanzien van wie niet tot een kerkgenootschap behooren, een nieuwe regeling zou moeten voorstellen. Men voedde de hoop dat hiervoor de meerderheid in de Tweede Kamer zou zijn te vinden geweest, vooral omdat niet onduidelijk bleek, dat ook minister Ort die richting uit wilde. Die verwachting is echter niet verwezenlijkt. De motie werd links tegen rechts verworpen en het wets ontwerp met links tegen rechts aangenomen. Tot een principieel debat over den eed is het onzerzijds niet gekomen, om de reden die in de motie is vermeld. Ook in de Eerste Kamer is dit eigenlijk niet gebeurd, al nam het debat van den kant der rechterzijde een ietwat breederen omvang. De verhouding bij de, verwerping daar was ook zuiver rechts tegen links. Misschien zijn er onder u, die na deze uiteenzetting, waarbij ter zake van het eeds- vraagstuk alles pais en vreê schijnt tusschen de verschillende groepen van de rechterzijde, mij vragenmaar vanwaar de strenge af keuring door de Nederlander van het votum, dat in de Eerste Kamer viel? Mijn antwoord daarop luidt, dat het, naar het oordeel van den hoofdredacteur van de Nederlander, in elk geval ongeoorloofd is een toestand van rechtsonzekerheid te laten voort bestaan, als na het arrest van den Hoogen Raad in het leven is geroepen, en nu na de verwerping van Ort's ontwerp blijft voort duren. Natuurlijk ligt aan dit oordeel weder de overtuiging ten grondslag, dat genoemd ontwerp niet inging tegen de christelijke rechtsbeginselen van de rechterzijde, zoodat dit om die reden geen grond voor het verzet kon opleveren. Of dit door de rechterzijde in haar geheel wordt beaamd, blijft, onzeker. Zooals ik reeds herinnerde, is het harerzijds tot een eigenlijk principieel debat niet gekomen. Zij plaatste zich over het algemeen op het formeele standpunt, dat de tegenwoordige tijdsomstandigheden geen min of meer defi nitieve regeling wenschelijk maakten. Ook de hoofdredacteur van de Nederlander kon dit beamen, maar meende dat, nu eenmaal de Tweede Kamer zich bij meerderheid op een ander standpunt geplaatst had en de Eerste Kamer dus geen andere keuze had dan óf ook harerzijds dat standpunt iu te nemen, óf de thans bestaande rechtsonzekerheid te laten voortbestaan, zij verplicht was geweest voor het eerste te kiezen. Hoe men daarover moge denken, twee dingen staan vastle. dat de zaak van den eed eerlang principieel aan de orde moet komen, en 2e. dat eene onpartijdige houding der linkerzijde in de Tweede Kamer, die haar vooral door die van Minster Ort als het ware werd aanbevolen, het scheepke ontegenzegge lijk voor het oogenblik in veilige haven zou hebben gebracht. Het blijft te betreuren, dat links zich in dezen niet binnen de grenzen van het bestand heeft kunnen houden. Wie mag Regeeringsbrood eten? Daarover handelt „De Standaardin de volgende driestar Rijksbrood. Het „bruinbrood" dat de Regeering tegen zeer lagen prijs voor de bevolking ter beschik king stelt, is in elk opzicht een succes. Het is massaal in voorraad. De grondstof is uitnemend. Als gebak voldoet het in smaak. Het verteert zonder hindernis. En het is bijna spot goedkoop. Dit laatste pchter alleen daardoor dat er een vrij groot bedrag aan geld uit 's Rijks kas voor bijbetaald wordt. Nu echter rijst vanzelf de vraag: Wie mag van dit brood eten Is het voor Jan en alleman Of mag er alleen beslag op leggen, wie leed onder den oorlog, en in zóó pijnlijke omstandigheden verkeert, dat hij zelf uit eigen finantiën den kostenden prijs niet jneer betalen kan Wie door den oorlog niet in nood kwam, moet, zoo zegt men dan, niet profiteeren van wat met het oog op den oorlogsnood uit 's Lands kas gaat. En daarom 't Rijksbrood voor wie niet ten volle betalen kan, maar dan ook omgekeerd, wie door den oorlog in geen enkel opzicht in nood kwam, blijve bij zijn gewonen bakker. We stemmen toe, dit zou rationeel zijn, en zoo bedoelt het natuurlijk ook de Regeering. Alleen maar, 't is zeer de vraag, of zulk een keur ook den kooper doenlijk zal blijken. Wie in geen enkel opzicht in nood ver keert, moet zelf v^n dat Rijksbrood afblijven. Hij moet verstaan dat het een miskennen van de Regeeringszorg is. Ja, dat het beneden eigen waardigheid is, van anderer nood, als men zelf niet in nood is, te profiteeren. Maar omgekeerd, wie van de Regeering vorderen zou, dat ze sliptelijk keuren en splitsen zou, en stiptelijk haar Rijksbrood onthouden aan een ieder die er feitelijk alle zedelijk recht op mist, eischt meer dan de Regeering geven kan. De burgerij moet zelve hierin de Regeering tegemoet komen. Wat men niet zelf en met eigen naam zou durven doen, moet men dan ook niet onder anderer naam en door anderer tusschenkomst naar de broodmand lokken. Dat er tusschengevallen zijn, dient erkend. Er zijn burgers die wel desnoods den vollen prijs zouden kunnen geven, maar wien het toch moeite kost. Dezulken nu late men vrij. Maar wie zich heusch toch schamen zou, zoo het publiek ervan hoorde, werpe zijn eere niet weg, en betale vol bij zijn bakker. Duurte-toelage. Over een zonderlinge opvatting schrijft Het Seinlicht," het orgaan van den Prot. Chr. Bond van Spoor- en Tramwegpersoneel: „Een der oorzaken, als goedkoop tarwe brood, gaf de H. T. M. op 5 Jfuni j.l. als reden op, dat van dien datum af de toelage die zij uitbetaalde aan de gezinnen der ge- mobiliseerden van haar personeel, te verlagen. Om de 10 dagen werden die toelagen uit betaald. In 't begin der mobilisatie was de uitkeering van het Rijk door de H. T. M. aangevuld tot pl.m. s/4 loon per week. De verhooging die het Rijk in Nov. en Januari aan die gezinnen toekende is door de H. T. M. toen niet in mindering gebracht. Thans op zoo'n onverwachte wijze werd zonder voorafgaande kennisgeving aan de vrouwen der gemobiliseerden deze verhoo gingen ingehouden. De gemoedsstemming laat zich beter denken dan beschrijven, vooral onder deze omstandigheden iu een stad als Den Haag. Als een der redenen werd ons medegedeeld, dat nu er goedkoop tarwebrood, goedkoope visch geen brandstoffen meer noodig zijn, de H. T. M. gemeend had deze verhooging terug te brengen als voor Nov. 1914. Een leelijke tegenvaller voor deze menschen in de dure tijden Alhoewel hier niet van een verkregen recht kan gesproken worden, is het opmerkelijk, dat op allerlei wijze wordt getracht bij andere ondernemingeu een duurtetoeslag te verkrijgen voor het personeel, dat de H. T. M. thans een maatregel toepast, die in de gezinnen der gemobiliseerden duchtig zal gevoeld worden. Enkele huismoeders gaven dan ook hun hart lucht in een tranenvloed toen zij het hoofdkantoor hadden verlaten, terwijl anderen meer in heftige bewoordingen trachten uiting te geven aan de teleurstelling. Ik wil er ook aan toevoegen, dat m.i. de ambtenaar die belast was met de uitkeeringen van de II. T. M. dien dag geen benijdens waardige positie had, en liever een dag met verlof te Scheveningen had doorgebracht. Wij zullen hopen, dat de H. T. M. directie alsnog tot de overtuiging kome, dat hier zoowel moreel als finantiee! wat goed te maken is, vooral ook om de stemming van haar personeel, dat noodgedwongen hun mili tairen dienstplicht te vervullen heeft, niet meer worde ontstemd. De H. T. M. heeft over hare ontvangsten nog geen klagen, en het mobilisatie-personeel wordt nu een koopje, gezien de weekloonen die zij thans ontvangen. Landstormwet. Onder het opschrift V De onzekerheid moet weg schrijft de a. r. Rotterdammer Wat met betrekking tot het ingediende landstorm ontwerp vrij algemeen gevoeld wordt is dithet is te zeer in nevelen gehuld, alles blijft onzeker. Het biedt zoo bitter weinig houvast. Op alle weerbare mannen tot 40 jaar legt men beslag, maar tot welken leeftijd ze worden opgeroepen blijft onzeker en of voor de opge- roepenen oe/enplicht dan wel kazernepWcht zal worden voorgeschreven, ligt eveneens in het duister. Gaat het allereerst om de vervanging der landweermannen dan heeft de regeering hoog stens zeven nieuwe landstormlichtingen noodig, dus ongeveer de mannen tot 26 jaar, om dit doel te bereiken. Alle dienstdoende landweermannen kunnen dan geleidelijk naar huis worden gestuurd. Is nu waar wat door deskundigen wordt Beweerd dat minstens twee jaar noodig zijn om deze lichtingen te oefenen, dan is de kans groot dat van de africhting der ouderen niets komt. En toch worden alle mannen tot 40 jaar in den dienstplicht betrokken Welnu, zal meer dan één zeggen: welk bezwaar zou daartegen zijnkan van de ouderen geen profijt worden getrokken, dan is nog niets verbeurd. Baat het niet het schaadt ook niet. Die redeneering is echter fouthet schaadt wel. Wordt eenmaal zoo breede categorie in de wet betrokken, dan hebben deze te rekenen met de mogelijkheid dat zij zullen worden opgeroepen. Bij alle overleggingen en plannen dient hiermee rekening te worden gehouden ingrijpende nieuwe plannen kunnen niet worden vastgesteld, want het gevaar dreigt dat men straks aan zijn zaken wordt ontruktenergie en activiteit wordt aldus verslapt. Over het gansche zakenleven komt een druk van onrust en onzekerheid, die schade moet toebrengen. Die onzekerheid moet er uit. Verlaging van den leeftijdsgrens zal naar alle waarschijnlijkheid in het practisch effect van de legerversterking geen wijziging brengen, maar het economisch leven krachtiger maken. Amsterdam, 26 Juni. De directie van de Kon. Ned. Stoombootmaatschappij deelt mede, dat zij van den Consul te Stockholm het volgende telegram heeft ontvangen De kapitein van de „Ceres" verzoekt mede ^Q<1 D.O.'i f> 0

Krantenbank Zeeland

Luctor et Emergo | 1915 | | pagina 1