Antirevolutionair voor nieuws- en Advertentieblad Zeeland. FEUILLETON. 13© Broeders. Uit de Pers. No. 1233. Zaterdag 19 Juni 1915. 13e Jaargang. ABONNEMENT: Per drie maanden binnen Ter Neuzen ƒ1,Franco per post: voor Nederland ƒ1,10. Men abonneert zich bij alle Boekhandelaars, Postdirec teuren en Brievengaarders. Dit blad verschijnt Dinsdag- en Vrijdagavond, uitgezonderd op Feestdagen, bij den Uitgever D. H. LITTOOIJ Az. te TER NEUZEN. Inzending van advertentiën vóór uren op den dag der uitgave. ADVERTENTIËN: Van 14 regels ƒ0,40. Voor eiken regel meer ƒ0,10. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde adver tentie wordt de prijs slechts tweemaal berekend. Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend. INGEZONDEN STUKKEN TE RICHTEN AAN DE REDACTIE; ABONNEMENTEN EN ADVERTENTIËN TE BEZORGEN BIJ DIjN UITGEVER. Alle stukken voor de redactie bestemd, te zenden aan den Uitgever, Vloos- wijkstraat ai, Ter Neuzen, met vermelding„Aan de Redactie." Aanname van Advertentiën tot 1 uur op den dag der uitgave. V 18 Juni. 18 Juni blijft in de historie van ons Vader land en van Europa een dag van geheel eenige en bijzondere beteekenis. Op 18 Juni 1815, nu juist een eeuw her, werd de bloedige worsteling gevoerd tusschen Napoleon en de Vereenigde Bondgenooten. Het stond alles op één worp. Voor ons vaderland ging het er op of er onder. En in de voorste gelederen stond dan ook op dien gedenkwaardigen dag een Held, uit het aloude Oranjehuis. Reeds den 15 Juni had hij bij Quatre-Bras door zijn taai standhouden en beleidvolle tactiek een nederlaag verhoed, en een over winning voorbereid. Maar de 18de Juni is de dag der eindelijke beslissing. God vernederde den geweldige. God bevrijdde Nederland. VVie de geschiedenis van 15 tot 18 Juni 1915 nauwkeurig nagaat (en de lectuur daar voor is in deze dagen voor 't grijpenmoet zich zelf wel den blinddoek voorbinden om niet te zien den vinger Gods Men heeft getracht, en tracht nog voort durend, God uit te schakelen uit de ge schiedenis, ook der volkeren en veldslagen. Zelfs in de „Order voor de Land- en Zee macht op 16 Juni 1915" van den opperbevel hebber Generaal Snijders (zie ouder „Binnen land") wordt van Gods hulp of leiding met geen^ woord gewag gemaakt. Wel van de „rotsvaste houding en trouwe kameraadschap der verbonden troepen", wel van „de zelfstandigheid onzer bevelhebbers onder aanvoering van den Prins van Oranje". En gewis, wie zou deze factoren verwaar- loozen Maar waren ze geen tweede oorzaken" Gode alleen de eere Zoo schreven, zoo graveerden in hard metaal onze Vaderen, toen in 1588 de „Onoverwinlijke" was vergaan. Die toon moet ook de onze zijn bij het herdenken van den slag bij Waterloo. Z E L A N D I A. 58) Nu de schrik en de angst bij Karei eenigs- zins waren weggezonken, kwam er spoedig toenadering. Eva en Jacob knoopten een ge sprek aan ze informeerden in het bijzonder naar Gretao, Hoe verlangde Eva ér naar zo te zien en met haar te spreken. ,,'t Zal eindelijk tijd gaan worden dat we onze slaapplaatsen opzoeken," vermaant nicht Hanna, als middernacht reeds voorbij is. „Ja, zegt oom Hendrik, „nu niet meer ge talmd naar bed." Op dat oogenblik verneemt het oor weder den stap van een voorbijganger. Vreemd, op dezen tijd. Midden in den nacht. Maar de stap is al weder verstorven in het gehuil van den wind. Hendrik zal sluiten. Naar zijn gewoonte opent hij nog even de deur, om een blik naar buiten te werpen, In de N. R. Courant van Zondag 13 Jun' kwam een stukje voor, met den titel„Geen Waterloo vlaggen meer." Nu, het vlagvertoon kan thans gerust achterwege blijven. Maar niet de dank des harten. Die moge dan, als hij wordt betuigd in het midden der gemeente van Christus, smadelijk worden aangeduid door de N. R. C., als bloemrijke kanseldank." Wjj hebben ons te houden aan de les, ons reeds door Asaf geleerd „Wij zullen het niet verbergen voor hunne kinderen, voor het navolgende geslacht, ver tellende de loffelijkheden des Heeren, en Zijne sterkheid, en Zijne wonderen, die Hij gedaan heeft. En met den dank, voor wat God deed vóór honderd jaar, paart zich te inniger de smeeking om voortdurende beveiliging van ons dierbaar vaderland maar niet minder om den vrede voor Europa. Die ook nu, na een eeuw, nog is alléén en uitsluitend in Zijn Hand. Z. V Niet geleerd. Toen de wereldoorlog uitbrak, ver toonde zich het onverwachte schouwspel, dat de leiders en leden van alle staatkundige partijen zich als één man schaarden om de regeering. Niet slechts in ons land, waar het vrede bleef. Maar óók in de oorlogvoerende Staten. Met name verrastte ongekend de houding der sociaal-democraten. Het „vaderlandlooze", waarvoor vroeger propaganda gemaakt werd, verdvveen'van het program. Het „geen man en geen cent" evenzeer. De mannen, die stelselmatig stemden tegen oorlogsuitgaven, stemden thans vóór. Algemeen was de indruk, dat het streven der sociaal democraten tamelijk wel op een fiasco was uitgeloopen. En zélf leefden de mannen der roode vaan wel min of meer onder dat besef. Zelfs uit het Buitenland bereiken ons thans nog telkens stemmen uit hun kring, die al even oorlogszuchtig klinken als van den grootsten kapitalist. Doch,in ons land begint men zich te herstellen. En met wegdoezeling van de feiten vangt men aan het oude lied weer te zingen. Weer heet het, o.a. in het Volk, dat „het kapitalistisch stelsel ons dezen wereldoorlog heeft bezorgd." En nu zal de sociaal-democratie den „Jan Salie-geest" hebben uit te roeien bij de menscli- alvorens haar in het slot te draaien. Verwacht hij een zwarten nacht, waar zijn oog onmogelijk zal kunnen doordringen, een donkeren hemel zonder sterrenhij deinst plotseling achteruit en laat onwillekeurig een kreet van schrik hooren, die allen naar de voordeur jaagt. „Wat Maar vragen is overbodig. Ze zien het schrikkelijke. De Eikenhof staat in brand Een oogenblik staart elk naar het angst wekkend schouwspel. Een oogenblik ook maar dan begint het verstand weder te werken. „We moeten er dadelijk heen," besluit Hendrik Wouters. Eva blijft bij nicht Hannawe komen zoo spoedig mogelijk weer en zullen zien te redden, wat kan. „Misschien," vervolgt hij, met een vragenden blik op nicht Hanna, „misschien krijgen we nog meer gasten." Nicht Hanna knikt bedaard met het hoofd ze begrijpen elkaar. Haastig hebben Hendrik Wouters Jacob en Karei zich wat aangekleed. „Karei gaat met mij mee," beslist Hendrik, „Jacob vliegt naar het dorp om de brandweer te waarschuwen misschien hebben ze er nog geen erg in gehad. Vlieg nu. beid, door propaganda „tegen den geest van berusting in bet kapitalistisch stelsel." De oude droom zal dus voortgedroomd worden. En telkens zal de ontgoocheling moeten volgen. Men zoekt de oorzaak, waar ze niet ligt. Men wil niet rekenen met het feit der sonde. En daarom zal de werkelijkheid ook met deze pogingen tot wegneming van den wereld- jammer spotten. Zoo wentelt men de schuld op enkelen; pleit zich zeiven vrij. Zoo komt men nooit tot schuldbelijdenis. Zoo blijft De Mensch in zijn waarde. Maar zoo ook misleidt men, zij het onbe wust, zich zelf en anderen. Z. Drijven naar den Oorlog. Daaromtrent zegt de Nieuwe Couranto.a. Het is en blijft onze vaste overtuiging dat men met scherpe repressie hier te lande tegen een onwillige pers niets zou vermogen. Er zijn er die zich bezorgd maken over de mogelijk heid dat onze Regeering, zoo zij de anti-Duitsche campagne van enkele bladen laat begaan, in Duitschland onder de verdenking zal komen van zekere dubbelhartigheid. Bij ons in Duitséhland zou men zoo iets niet dulden schreef men ons vandaar, en het verhaal gaat, dat de kroonprins van Beieren zich in gelijken zin zou hebben uitgelaten tegenover generaal Prins op diens fameuzen tocht naar het Fransch- Belgisclie front. Wij betwijfelen of repressie van dergelijke persuitingen, zelfs in Duitschland, zoo gemakkelijk zou zijn in vredestoestand (wanneer een land in oorlog is, verandert alles natuurlijk terstond geheel). Maar in elk geval, het Nederlandsche volk is het Pruisische niet en wij houden het ervoor dat ons publiek, in zijn groote meerderheid, een scherp ingrijpen van de Regeering in de persvrijheid, zonder oorlogsnoodzaak, enkel wegens 'zeker gevaar voor bewerking van de openbare meening, die dan toch altijd nog door een zeer groot deel der pers in nationalen zin wordt geleid, niet zou verdragen. En er zou een ander, lang niet denkbeeldig, gevaar door in 't leven ge roepen kunnen worden. Wij bedoelen het afsluiten van een veiligheidsklep voor sommige opgekropte antipathieën. Wij kunnen dus niet instemmen met den aandrang tot „ingrijpen", die op de Regeering geoefend wordt. Integendeel, wij meenen, hoezeer de gevoelens die dezen' aandrang ontstaan deden, begrijpend, daartegen te moeten opkomen. Het is ons bekend dat de Regeering Dag nicht, dag Eva; tot straks!" Jacob ijlt den weg naar het dorp op. Maar ver behoeft hij niet te gaan, want spoedig hoort hij geschreeuw en gedraaf, en ros fakkellicht zwenkt en zwaait nader. En Hendrik Wouters? En Karei? Voort jagen ze, zonder een woord te spreken, voort Hun gedachten schijnen stil te staan. Slechts één zaak staat in schrikkelijke helderheid voor beider geest: de Eikenhof brandt en zij, zij moeten liulpe bieden.* „Gretasnijdt het door Kareis hersens. „Vader, moeder!" Maar voort, voort, voort. Niet denken, verder Ademloos bereiken ze den Eikenhof. In enkele oogenblikken staan ze nu voor het brandende huis. Wat ze. thans zien, doet hun bijna het bloed in de aderen stollen. Buiten den vuurpoel, die alles in het ronde verlicht, danst dol een gestalte rond, kermend, gillend, dat het dringt door merg en been, een brandende, vlammende gestalte, een razendeEen man poogt de brandende te naderen, te helpen, onder het uitstooten van geluiden, die huilen van spijt en wee. De helpers begrijpen de ijselijke werkelijk heid. Karei wil zich op zijn moeder werpen, om haar de brandende kleeren van het lijf te de middelen van overreding die haar ten dienste stonden, niet ongebruikt heeft gelaten. Het heeft niet geholpen. Wij juichen het ook toe ldat minister Cort van der Linden, zooals enke a dagen geleden geschiedde, zijn meening over degenen, „die trachten uit een vermeend staatsbelang ons te drijven naar den afgrond van den oorlog die dag in, dag uit erop uit zijn om een kunstmatige oorlogstemming in het leven te roepen" onverholen aan de regeeringstafel heeft uitgesproken. „De Standaard" waarschuwt: Om er ook ons in te halen. Het onweer begint almeer van allen kant op te zetten, om ook ons land in den oorlog te halen. Men gunt 't ons niet. dat Nederland zoo rustig te middeu van oorlogvoerende machten ligt. Als ook Nederland zich bij Engeland en Frankrijk aansloot, zou de positie van Duitsch land nog wel zoo benard worden. Allicht dat dit den Bondgenooten van het vierspan eenige verlichting aanbracht. In elk geval zou de uithongering van Duitschland nog wel zoo energiek zijn door te zetten. Ook in Ij Information van 3 Juni kregen we weer dezelfde lokstem te hooren. In den breede wordt daar betoogd, dat men van uit Duitschland hier de orde van Malta heeft ingevoerd, om onder de hoogere standen veel mannen van invloed aan den Keizer van Duitschland, die Grootmeester van deze orde is, te verbinden. Hierin ziet de redactie nu alleszins oorzaak, om onze Regeering en ons volk te waar schuwen. De vertakkingen (en de financieele macht) van deze orde van Malta zijn zoo talrijk en overwegend, vertelt de redactie, dat de'ware Nederlandsche burgers er zich over gaan verontrusten. Onze Minister van Oorlog is geen ridder van deze orde, maar wordt dan ook op alle manier door deze orde tegengewerkt. Hij wordt in zijn militaire maatregelen ge dwarsboomd, en al weet hij zeer wel uit wat hefck de tegenstand komt,' hij staat er vaak machteloos tegenover. De Regeering van Nederland, zoo heet 't, deed dusver wat ze kon, om Engeland tegen over Duitschland te steunen. De stukken toch leveren zeer zeker het bewijs, dat ook de Regeering van Nederland de balans niet in evenwicht tusschen Duitsch land en Engeland hield, maar zeer zeker Engeland waar ze kon, wilde begunstigen, maar ook zij staat machteloos tegenover zekere scheuren, maar Hendrik houdt hem terug. „Weet je hier ergens emmers?" „Ja, bij de schuur, naast de regenbak „Kom dan, gauw." De aansporing is overbodig. Een oogenblik later rennen ze terug, met gevulde emmers. Ze overstorten de ellendige, die neergevallen is, met water. „Meer, meer, haast-je." En opnieuw gutst het water over de onge lukkige. De vlammen dooven. Ze trekken ze weg uit de nabijheid van den brand. Is ze dood Bewegen doet ze niet meer. Ondertusschen is de brandweer aangekomen. Het blusschingswerk neemt een aanvang. Te laat. De sterke wind spot met de zwakke water stralen. De vlammen slaan over naar de schuur De boerin is opgenomenvoorzichtig ver voert men baar, (of is het haar lijk?) naar het ziekenhuisje in het dorp. Radeloos ziet Karei het aan, bleek als een doode. Hij houdt de ongelukkige Greta vast omkneld, als wil hij dit tenminste nog redden uit den algeraeenen ondergang. (Wordt vervolgd.) j Nadruk verboden. DOOR

Krantenbank Zeeland

Luctor et Emergo | 1915 | | pagina 1