Antirevolutionair poor Rieuw$- en JVdocrtetttieblad Zeeland. üit de Pers. Kameroverzicht. No. 1232. Woensdag 16 Juni 1915. 13e Jaargang. ABONNEMENT: Per drie maanden binnen Ter Neuzen ƒ1,Franco per post: voor Nederland ƒ1,10. Men abonneert zich bij alle Boekhandelaars, Postdirec teuren en Brievengaarders. Dit blad verschijnt Dinsdag- en Vrijdagavond, uitgezonderd op Feestdagen, bij den Uitgever D. H. LITT00IJ Az. te TER NEUZEN. Inzending van advertentiën vóór uren op den dag der uitgave. ADVERTENTIËN: Van 14 regels 0,40. Voor eiken regel meer ƒ0,10. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde adver tentie wordt de prijs slechts twéémaal berekend. Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend. INGEZONDEN STUKKEN TE RICHTEN AAN DE REDACTIE; ABONNEMENTEN EN ADVERTENTIËN TE BEZORGEN BIJ DEN UITGEVER. Alle stukken voor de redactie bestemd, te zenden aan den Uitgever, Vloos wijkstraat 21, Ter Neuzen, met vermelding: „Aan de Redactie." Aanname van Advertentiën tot 1 uur op den dag der uitgave. V Eénig moment. De discussie over het tijdelijk gezantschap bij den Paus was in meer dan één opzicht merkwaardig. Scherpe woorden werden gewisseld tusschen Kamerleden en Minister. Dit Kabinet, resultaat van den stormloop in 1913, waarin de oude veteranen van het anti-papisme vooraan streden, die hun aanval krachtig zagen ondersteund door de bommen en granaten uit het anti-papistisch geschut van het zwaarst kaliber, moest dit ontwerp verdedigen. Tegen de eigen vrienden. En in den loop van het debat moest de minister van Binnenl. Zaken het optreden van eenige verwoede tegenstanders brandmerken als een uiting van toome.loozen geloofshaat." Is het niet merkwaardig En noemde de heer Duymaer van Twist ten onrechte in dit verband het jaar 1913 Toch draaide de heele heftige oppositie uit op de aanneming van het ontwerp met een verpletterende meerderheid. Eén lid verwijderde zich. De heer Duys. Zijn houding in deze zaak was geheel anders, dan we van hem gewoon zijn. Altijd dadelijk met zijn oordeel klaar. En nu De verpersoonlijkste besluiteloosheid. Eerst was de iieer Duys van plan vóór te stemmen. Maar toen de minister gewaagde van toome loozen geloofshaat, riep hij, nu te zullen tegen stemmen. Waarom ter wereld was dit hem een motief om tegen te stemmen. Wat heeft de heer Duys met geloofshaat te maken. Strijdt hij niet alleen en uitsluitend tegen kapitalisten of kapitalisme Maar nog wondelijker werd zijn houding 1 Toen 't op een stemmen aankwam, verklaarde de heer Duys, dat het hem na de rede van den Minister niet duidelijk was, welke betee- kenis hij aan het Wetsontwerp moest hechten. En daarom Vóór P Neen. Tegen Ook niet. Dan ga ik er van tusschen uit, want „ik weet niet hoe ik stemmen moet." „Ik weet niet, hoe ik stemmen moet." Aldus verklaarde de heer Duys. Was het niet een eénig moment? Z. De Landstormwet. Daarover zegt „De Standaard" Het nu ingediende ontwerp ter versterking van onze weermacht in het aantal schijnt metterdaad niet eeniglijk te doelen op een tijdelijken en alzoo voorbijgaanden maatregel, doch op een ongemerkten overgang naar het stelsel van algemeenen dienstplicht. Op zich zelf juichen we dit toe. Het is niet anders te wachten, of de komende vrede zal de Mogendheden op nog meer alge- meene en krachtiger bewapening doen staan. Geen Pacificistisch bedoelen zal dit kunnen tegenhouden. En feitelijk is 't niet anders te verwachten, of na nogmaals 25 jaar zal land na land onder steeds sterker weermacht gebukt gaan. Is dit zoo, dan kunnen ook wij niet achter blijven, en het Kabinet kwijt zich op uit nemende wijze van een duren plicht, zoo het de verandering die moet intreden, niet ver schuift tot na den vrede, wanneer allicht bo- zuiniging weer het tooverwoord zal worden, maar thans reeds aan de orde stelt, nu nog een ieder onder den schrik van den oorlog aan de veiligheid van de vaderlandsche erve denkt. Nu kan nog, wat er straks niet meer door komt. Terecht smeden de Ministers dus het ijzer terwijl 't nog heet is. Iets wat te meer op nrijs mag gesteld, nu 't zoo wil dat de huidige Ministers schier allen tot die partij in het verleden behooren, die eigenlijk nooit veel van Defensie opdrijving weten wilde. Als wij er voor opkwamen, werd ons streven steeds met geldzorge tot zwijgen gebracht. Ook hoefde het niet. Het gevaar was zoo groot niet. We beeldden ons dit slechts in. Die twistappol is dan nu toch eindelijk uit het politieke debat weggenomen. Uit alle partijen gaan nu stemmen op, die er op aan dringen, dat we ons, nu en voortaan, niet half maar heel wapenen zullen. Hier en in de Oost. Te land en ter zee. In zooverre levert ook voor ons het nu ingediende wetsontvyerp geen 't minste be zwaar op. Veeleer juichen we het toe. Alleen maar, de toelichting is te kort van opzet. We kunnen zelfs niet ramen noch gissen, hoe groot straks ons leger, hoe sterk onze vloot zal moeten worden. We weten niet, welke versterking van het aantal officieren noodig zal wezen, en hoe 'tgaan zal met hun opleiding. Wordt 't leger van een 200,000 man op 600,000 man gebracht Van waar dan de kazernes te vinden. Hoe aan het bij zulk een leger hoorende geschut te komen, dat verdrievoudigd zal moeten worden. Van waar het bezit van de noodige ammunitie te verzekeren. Al 't materiaal zal op 't drie- en viervoud van thans moeten gebracht worden. En hoeveel zal dat alles ons kosten Kosten bij enkelen aanslag als overgangsmaatregel En kosten nominaal telken jare als 't alles op nieuwen voet zal ingericht zijn 't Zou zooveel waard zijn geweest, zoo de Regeering in staat geweest ware, omtrent heel dit stel van vraagstukken het noodige licht te verspreiden. We tasten nu al te zaam in 't donker, en ook de Sociale quaestie roept steeds luider. „De Maasbode" (r.-k.) schrijft: Dit ontwerp heeft een geestdriftige ontvangst beleefd. Men heeft het begroet als een daad van beleid en kracht en het scheen alsof er door dit voorstel alleen al meer gerustheid terugkwam in vaderlandsche gemoederen. We kunnen met dat koor niet instemmen en hebben integendeel ernstige bezwaren. Ons wil het voorkomen, dat het ontwerp in beginsel ver heenstrekt over het bekende adres van hoogstaande mannen, die om de invoering van een oefenplicht vroegen. Iets anders denkt zich de minister naar het ons voorkomt. Hij schijnt voornemens de ongeoefenden een gewone rekrutenschool te doen doorloopen, in vverkelijken dienst, welke gepaard gaat met kazerneering enz. Zij zullen plaats moeten nemen in de rangen van militie en landweer. Niet zullen ze worden geoefend voor afzonderlijke formaties, die later naar gelang van hun geschiktheid, in een eventueelen oorlog opdrachten krijgen /al. Neen, ze worden opgeleid voor de bestaande formaties der militie en landweer. En, wat ook een noodzakelijk uitvloeisel van 's Ministers gedachtengaug is, zij zullen niet worden voor bereid om eenmaal in de hun toegedachte rangen hun plaats in te nemen wanneer de krijg ook onze offers mocht gaan vragen, maar ze worden gereed gemaakt en geplaatst in de gelederen, nu reeds in mobilisatie-tijd. Dat is heel iets anders dan het adres wel waagde te vragen dat gaat over de verlangens van hét adres verre heen. Men vraagt zich af, of aan den „oefenplicht" reeds niet ver genoeg de eenmaal verkregen rechten worden opgeofferd. De vrijstellingen, vooral die wegens broederdienst, hebben toch waarlijk een te eerbiedwaardigen grond om ze zonder de uiterste noodzaak aan dienstplicht geheel op te offeren. Gaat het aan om aan de gezinnen, die reeds mannen leveren aan ons leger en die voor den tijd van het uiterste gevaar ook nog hun andere zonen willen doen voorbereiden gaat het aan om die gezinnen meer dan dat groote offer te vragen Bovendien, wanneer men de economische ontwrichting van een mobilisatie voor oogen heeft, begrijpt men wat het beduidt wederom talrijke andere economische banden te gaan verbreken Op bepaalde eenheden gold tot vóór den oorlog een bepaalde hoeveelheid artillerie en munitie als eisch. Maar de oorlog heeft in dit opzicht alle. theorie en verwachting be schaamd. Was reeds vroeger een punt denkbaar waar het mininium van artillerie en munitie voor het maximum aantal manschappen aanwezig moest worden geacht, de ervaring heeft dat punt zeer verplaatst en toont de noodzakelijk heid van een ontzaglijk veel intenser artiile- ristische verzorging van het leger dan vroeger slechts vermoed kon worden. Daar is een punt waar het ophoudt ver standig te zijn en een ander punt waar het zelfs misdadig wordt nog meer manschappen aan een bepaalde hoeveelheid artillerie en munitie te verbinden. W ij nu meenen op deze overwegingen, dat allerminst in uitbreiding van het leger ver sterking van ons leger gelegen is, omdat andere behoeften met beslissende noodzakelijkheid voorgaan. Alle kracht die zich voorloopig richt op iets anders dan het eerst noodige is o. i. verspilde energie en kan noodlottig worden. Onze Neutraliteit. „De Standaard" merkt op Spel met wat ernst vraagt. Niet genoeg konden we danken, dat we, bij onze uiterst gevaarlijke ligging, tusschen Engeland en Duitschland, dusver door nie mand bemoeilijkt werden, en onder alzijdige instemming in onze neutraliteit volharden konden. Gedurig bekroop niet weinigen de vrees, dat we toch in den bangen oorlog 'betrokken zouden worden, zoo de Duitsche troepen uit Noord-Frankrijk werden teruggeslagen, in België terugtrokken' en daar, door de bond- genooten achtervolgd, over onze grenzen mochten worden opgedrongen. Tegenover hen die allengs zich wenden aan het aanlokkelijke denkbeeld, dat er voor ons van oorlog geen sprake kwam, werd er daarom telkens weer van meer dan één kant op ge wezen, dat 't gevaar op het Westerfront nog volstrekt niet was afgewend, en dat niet alleen handhaving van de mobilisatie, maar ook onze gereedheid om van ons af te slaan, vooralsnog steeds noodig kon blijken. Van daar zoo veler drang, om toch stipt en nauwkeurig te mijden al wat onze neutra liteit zou kunnen schenden. Immers de vreeze voor gevaar die soms opkwam, dankte haar oorsproeg uitsluitend aan de mogelijkheid, dat het verloop van den oorlog in Noord- I rankrijk ons in moeite kon brengen. De ernst bleef den regel aangeven. Maar de hope leefde dan toch, dat vrijblijven ons beschoren zou zijn. Thans echter begint een enkele van dezen ernst reeds spel te maken. Schier alle land is in oorlog. Eilieve, waarom zou Nederland dan ook maar niet meedoen Het kon immers zoo eenvoudig toegaan. Men heeft niet anders te doen, dan zich vierkant tegen Duitschlands invloed in België over te stellen. Waagt of onderneemt Duitschland dan in België 't een of ander, dat u niet aanstaat, dan hebben we niets anders te doen dan een kleine nota van oorlogsverklaring ng#r Berlijn te zenden, en van zelf zouden immers de poppen aan het dansen gaan. Stuitender overmoed is zelden aan 't woord geweest. De Telegraaf kent men. En nu ton deele ook de hoefijzer-man in het Hand. Alsof zulk spel der luchthartigheid ooit bij ons yolk of bij ons bewind zou inslaan. Wil men den stand van het geding op dit punt helder inzien, raadplege men dan het jongste artikel van den oud-Minister Colijn over den Volkeren-krijg in het /wm-nummer van de Stemmen des Tijds. Maar zij men vooral op zijn hoede tegen de begrijpelijke neiging bij een enkelen Bel gischenrefugié, om, als 't even kon, ook ons land zijn neutraliteit in deelneming aan den oorlog te doen omzetten. Deze refugiés ge- genoten in zoo treffende mate van Nederlands gastvrijheid, dat ze blijkbaar wanen ons niet beter daarvoor hun dank te vertolken, dan door de jammeren van den oorlog ook ons te gunnen. Gelukkig is 't maar een zeer enkele excen trieke vluchteling, die deze opvatting van dankbaarheid huldigt. De overgroote meerderheid der refugiés ergert zich veeleer aan deze inmenging van hun landgenooten in wat ons en niet hun aangaat. Zitting van de Tweede Kamer op Donderdag 10 Juni 1915. Aan het woord komt nu de Minister van Buitenlandsc-'ie Zakende heer Loudon, ter beantwoording van de sprekers over het'ont werpNederlandsch Vertegenwoordiger bij het V aticaan. De kwestie is zeer eenvoudig. Het V aticaan bezit „een onmiskenbaren, wijd- vertakten invloed, die werkt en waarschijnlijk krachtig kan werken in de richting van dén vrede." Dr. Nolens kreeg derhalve van de Regeering de opdracht zich op de hoogte te stellen vau wat in het Vaticaan te dien op zichte geschiedde. De kardinaal-secretaris raadde afvaardiging aan van een officieel vertegenwoordiger. Dit wenscht de Regeering, overigens volkomen vrij blijvende, te doen. Al is de vrede waar schijnlijk nog verre, komen moet hij zeker. Daarom moet van te voren alles klaar ge maakt vvorden. Het verzet in sommige kringen heeft bij spr. den indruk gewekt, dat er zijn, die liever geen vrede willen, dan een vrede, tot stand gebracht door het Vaticaan. Het is onze plicht tegenover de menschheid alle mogelijke pogingen tot vrede te bevor deren. Mislukken ze, dan hebben we toch getracht het doel te bereiken. Het gezanschap is tijdelijk en van een bij zonder karakter. In afstemming van het ontwerp zou de Regeering een bewijs van wantrouwen zien. Minister Cort v. d. Linden komt er tegen op, dat men van dit ontwerp een partij-zaak heeft gemaakt. Dat is het niet. Het schaadt niet in het minst het „Protestantsch karakter" der natie. Men vreest toeneming van de macht van den Paus. Die vrees behcerscht de kwestie. Spr. gewaagt ten opzichte der tegen het ontwerp gevoerde oppositie in het land, van een „toomeloozen geloofshaat" een uitdrukking, die den heer Duys zoodanig zich schijnt aan te trekken, dat hij zegt nu tegen te zullen stemmen, ofschoon hij van plan was zich vóór te verklaren. De minister meent, dat de invloed van den Paus een belangrijke factor kan worden bij den vrede. Ten opzichte van de ophitsende artikelen van sommige bladen, die tot oorlog prikkelen, zegt de minister het met den Transvaler eens te zijn, die schreefIn Neder land kunnen de koppen wel eens verhit worden, maar ze worden spoedig' afgekoeld, door den frisschen wind, die over de Noordzee strijkt. De heer Eerdmans (u.-l.) voert nog het

Krantenbank Zeeland

Luctor et Emergo | 1915 | | pagina 1