Tegenspraak van vredesgeruchten. Een zware gele rook, opstijgend uit de Duitsche loopgraven en door den wind voort gedreven, had op de Fransche troepen een verstikkenden invloed, die zelfs in de stellingen der tweede linie werd gevoeld. Door een tegen aanval op den 23sten dezer gelukte het den Franschen terrein te winnen naar het noorden, tusschen Steenstraete en den weg van Yperen naar Poelcapeile. De positie der Franschen is thans volkomen geconsolideerd en hun krijgsbedrijf wordt onder gunstige voorwaarden voortgezet, met steun van de Engelsche en Belgische troepen. In Champagne hebben de Franschen bij Beau Séjour een in een kazemat opgesteld Duitsch kanon, dat hun loopgraven uit de flank beschoot, vernield. Op de Maasheuvels hebben de Duitschers twee aanvallen ondernomen op de stellingen bij Calonue en Combresbeide aanvallen zijn dadelijk afgeslagen. Bij Eparges zijn eveneens twee aanvallen afgeslagen. In het Bosch van Aprémont i§ een aanval afgeslagen. De Fran schen blijven daar vorderingen maken. In een der voorste loopgraven hebbfcn de Fran schen 200 lijken van Duitschers gevonden. De Fransche artillerie heeft twee munitie depots in de lucht doen springen. Een Duit sche compagnie infanterie, die zich in de nabij heid daarvan bevond, is vrijwel geheel ver nietigd. De Franschen hebben een mijnwerper, een machinegeweer en ander oorlogstuig ver- meesterd. üien aanval der Duitschers in het bosch van Parroy en een andere op den Reichsacker- kopf zijn door het Fransche vuur gestuit. De Duitschers hebben daar zware verliezen geleden. BERLIJN, 26 April. (Wolff Officieele mede- deeling De gevechten bij Yperen duren voort. Lizerne, ten Weeten van het kanaal, dat de Franschen beweren te hebben heroverd, is nog steeds in ons bezit, evenals het heele terrein, dat wij aan de Westzijde van het kanaal bezet hebben. Het getal der hier veroverde kanonnen steeg tot 44. Daaronder zijn nog steeds de 4 zware Engel sche kanonnen. Ten Noordwesten van Zonnebeke zijn onze aan vallen gevorderd. Wij maakten daar meer dan 10C0 Canadeezen gevangen. Een zonderling mengelmoes van volken Senegaleezen, Engelschen, Turco's, Indiërs, Fran schen, Canadeezen, Zoeaven en Algerijnen, vindt men hier op een betrekkelijk kleine plek bijeen. In Champagne zijn ten Noorden van Beau Séjour twee nachielijke aanvallen der Franschen mislukt. Op de Maashoogten hebben onze aanvallen ver deren goeden voortgang gemaakt. Verscheiden bergruggen achtereen tot de hoogte ten Westen van Eparges zijn bestormd en genomen. Ver scheiden honderden Franschen en ettelijke machine geweren zijn in onze handen gevallen. In het Bosch van Ailly zijn voorwaartsche be wegingen des vijands mislukt. In de Vogezen leidde onze aanval tot de her overing van Hartmannsweilerkopf [tusschen Thann en Sulz]. Elf officieren en 749 man werden ge vangen genomen, 6 mijnwerpers en 4 machine geweren veroverd. Verstikkende bommen. Aan de Morning Post uit Noord-Frankrijk De Fransche troepen, die door verstikkende bommen gedwongen werden ten noorden van Yperen terug te trekken, bestonden uit zouaven en mari niers. Ook stonden er Belgische karabiniers. De vijand schoof massa's troepen over het kanaal, zwenkte naar links en viel een aanzienlijk gedeelte van de Canadeesche strijdmacht in den rug aan De Canadeezen vochten met de bajonet als leeuwen naar twee fronten. Britsche versterkingen kwamen aangesneld, vermengd met zouaven, en baanden zich een weg naar de omsingelde Cana deezen. De geheele macht deed toen een aanval en heroverde niet alleen de verloren stellingen, doch kreeg ook vasten voet in de Duitsche linies. Geheele Duitsche compagniën werden weggevaagd in den roemrijken stormloop. Dat vele gevangenen gemaakt zijn, wijst er op, dat de Duitsche verliezen zwaar zijn, want het was moeilijk zich in een dergelijken woedenden strijd over te geven. Een groot aantal machine geweren werd vermeesterd. Het Duitsche veld geschut werd tot den terugtocht gedwongen. De Britsche artillerie hield zich gedurende het geheele verloop van het gevecht bewonderenswaardig. Verscheiden Engelsche en Fransche kanonnen werden eerst achtergelaten, doch zijn niet door den vijand veroverd, aangezien de artillerie met een gordijn van vuur den vijand belette de stukken te naderen, welke achtereenvolgers werden her wonnen. Onder het vermeesterde Duitsche materiaal be vindt zich een nieuw werktuig, waarmede bommen, die verstikkende gassen ontwikkelen, worden ge worpen. Het staat op een stalen vork, die in den grond gestoken wordt. Met een schroef zet men het werktuig aan en het ontspant zich dan als een katapult. De tot 270 meter ver geworpen bommen zijn zoo groot als een voetbal en de uitwerking van de dampen doet zich tot op een mijl afstand gevoelen. t Minister Asquitli heeft in antwoord op een tot hem gerichte vraag bekend laten maken, dat er sedert het begin van den oorlog tot den len dezer in de Engelsche marine de volgende- verliezen zijn voorgekomen Officieren gesneuveld 332 manschappen gesneuveld 4981. Hieronder zijn begrepen zij die ^verdronken zijn. Verder zijn er van de officieren 61 gekwetst; 41 geïnterneerden 11 krijgsgevangenen gemaakt; 7 worden er vermist. Van de minderen zijn er 640 ge kwetst 1524 geïnterneerd en 924 krijgsge vangen gemaakt, terwijl er 72 vermist worden. BERLIJN, 24 April. (Wolff, officieel.) De .Norddeutsche Allgemeine Zeitung schrijft Van verscheidene zijden hooren wij, dat er in stad en land geruchten in omloop worden ge bracht volgens welke de weg voor vredes onderhandelingen gebaand zou worden. Zoo wordt er gezegd, dat er voorbereidende stappen worden of zullen worden gedaan om een afzonderlijken vrede met Engeland op den grondslag van sommige Engelsche wenschen en eischen tot stand te brengen. Niemand, die tot oordeelen bevoegd is, kan er aan denken den voor Duitschland gunstigen oorlogstoe stand prijs te geven door ontijdig met een van Duitschlands vijanden vrede te sluiten. Volgens de voorloopig uitsluitend mogelijke algemeene omschrijving van het oorlogsdoel, die de Rijkskanselier in zijn redevoeringen gegeven heeft, moeten wij ieder voordeel van den militairen toestand gebruiken om ons zekerheid te verschaffen, dat niemand het meer zal wagen onzen vrede te verstoren. Daarbij moet het blijven. Geruchten over neigingen van Duitschland om vrede te sluiten zijn tegenover Duitschlands onverminderde vastberadenheid om zijn ''tegenstanders te overwinnen niet anders dan dwaze of boos aardige, in elk geval echter ijdele bedenksels. Onze correspondent schrijft uit Brussel Te Gent wordt het volgende aangeplakt Het uitstallen van voorstellingen, portretten, briefkaarten, enz. der koninklijke familie van België, alsook het verkoopen van dergelijke voorstellingen in winkels of op straat, is in het etappengebied verboden. Overtredingen worden gestraft met boete van 300 mark of gevangenis, eventueel ook met beide straffen, voor zoover geen zwaardere straf moet. worden toegepast. En verderwie drukwerken, ge schriften of afbeeldingen, beleedigend voor de Duitschers, vervaardigt of helpt vervaar digen, koopt, bezit, verkoopt of op andere wijze verspreidt, wordt gestraft met gevangenis of een boete, welke tot 5000 mark kan gaan, tenzij een zwaardere straf worde opgelegd. Dezelfde straffen bedreigen hem, die opzettelijk of zonder voorbedachte rade, onjuist oorlogs nieuws verspreidt. Reeds begin Februari was het uitstallen van portretten der koninklijke familie, zoowel binnen, als buiten de winkels, te Gent verboden. (N. R. C 4000 granaten in twee uren verschoten. „We zouden, aldus schrijft in de Temps een Fransch artillerist in een brief, gevangen worden genomen, want het was onmogelijk onder een dergelijk vuur de paarden naar de kanonnen te leiden. Daarom trokken wij zelf de stukken naar de paarden. Daarbij hebben we gezweet, vooral omdat we onze gewonden nog moesten meevoeren. Eindelijk gelukte het ons de paarden voor te spannen. Toen ondernamen we in galop den terugtocht langs den eenigen weg, die over de rivier leidde, waarover de Duitschers de brug met granaten bestookten, maar niet raakten. Toch verloren wij bij dien overtocht tal van manschappen en niet weinig paarden. Maar we bereikten den overkant en het was hoogtijd, want nauwelijks was de laatste voorraadwagen aan den anderen oever, toen de brug in de lucht en het water vloog. Ik verloor het regiment uit het oog in een dorp, dat door 42-c.M.- kanonnen werd gebombardeerd. Toen de nacht was ingevallen en, ik niet wist, waarheen te moeten vluchten, hoorde ik opeens een Franschen hoorn het bevel tot de bestorming blazen. Dadelijk daarna dook een bataljon jagers op, de bajonet op het geweer. Ze stietten in 't midden van het dorp op de Duitschers. Men raakte handgemeen in de straten, de huizen en zelfs tot in de kelders. Eindelijk hoorde ik de vier regelmatige en geweldige slagen van een (Fransche) 75-m.M.-batterij. Dat was mijn regiment, dat opnieuw begon te vuren. Ik voegde me bij hen en in den nacht was dat een fan-tastische strijdtwee dorpen stonden in lichte laaie. In twee uur verschoten ze 4000 granaten. Plotseling klonk de „Marseillaise", terwijl de trompetten van drie regimenten tot de charge bliezen. De grijze (Duitsche) begonnen voor de roode (Fransche) beenen te beven en; de „Marseillaise" werd voortgezet en de hoorn blazers bliezen het bevel tot de charge en onze kanonnen braakten zonder ophouden vuur. Geen geweerschot werd gewisseld De bajonet deed hel werk. Onverwachts klinken de trom petten niet meer. Men blaast „tot het vaandel". Ons vaandel was door de vijanden veroverd. Werktuigelijk staakten wij het artillerie-vuur. De „Marseillaise" klonk forscher en daar in de hoogte, verder weg, werd „tot het vaandel" doorgeblazen. Anders hoorde men niets. Toen zwegen de trompetters een oogenblik. Daarna werd met vernieuwden moed „tot de bestor ming" geblazen. Het vaandel was hernomen De ontzettende ontmoetingen bij het afzoeken van het slagveld Een officier van gezondheid beschrijft in de „Berliner Lokal Anzeiger", hoe hij met twaalf hospitaal-soldaten, tegen het vallen van den avond, een slagveld in Russisch Polen naar gewonden afzoekt: „Dokter, daar schreeuwt er eenWij luisterden. Ja, de onderoffi cier had gelijk. Heel zacht, maar duidelijk te hooren trof ons oor een zacht klagend ge roep. Wij hielden halt. Ik liep met twee dragers in de richting van het geluid. Iets donkers teekende zich af tegen het gele zand. Toen wij dichter bij kwamen zagen wij, dat het een haag was. Het gejammer klonk steeds naderbij, blijkbaar aan den anderen kant van de haag, waardoor eerst een doorgang gemaakt moest worden. „Hier, hier 1", riep een schorre stem. Een paar pas nog en wij waren er. De electrische lampen vlamden op en een wasbleek gezicht staarde ons aan. „Water, water, au, mijn been." Dikke tranen rolden over de bleeke wangen van den armen man. Vlug kreeg hij een kroes thee. Het was een van onze dragonders. Een scherf van een granaat had zijn linker schouder verbrijzeid en een tweede ijzerstuk had het paard gedood, dat met een open gescheurde buik zoo gevallen was, dat het het been van den soldaat onder zijn last be groef Wij moesten nog andere mannen roepen om het paard voorzichtig op zij te schuiven. De enkel was tweemaal gebroken en de arme kerel leed gruwelijke pijnen. Een groote dosis morphine bracht hem weldra in eén vaste slaap en toen wij terug gingen snurkte hij reeds voor twee. Toen wij zorgvuldig verder zochten, kwamen wij aan een kleine begroeide plaats. Hel scheen de maan er op. Plotseling zie ik rechts van me een geknielden man, het ge weer aan den schouder. Ik weifelde. Zou het gezichtsbedrog zijn De maan speelt ons zoo dikwijls parten. Wat wilde hier op het veld des doods een knielende schutter? Ik moest zien, wat het was. En liet de anderen wachten, ging in een boog om den schutter, om uit het bereik van het maan licht in de schaduw van de boomen te komen. Op vijf pas afstand riep ik hem toe. Hij verroerde zich niet. Met twee sprongen was ik bij hem. Het was een van onze scherp schutters. Terwijl hij het geweer aan den schouder hield, gereed om te schieten, trof de doodelijke kogel hem in het hart. Hij zou omgevallen zijn, indien zijn bajonet, die zich tegen zijn middel plantte, hem niet tegenge houden iiad. Wij legden hem onder een boom, dekten hem met takken toe en bonden zijn zakdoek om een der takken, opdat de begra vingscommissie hem morgen zou vinden. Wij moesten verder om te redden wie er nog té redden was. Wij kwamen reeds dicht bij de rivier, toen wij duidelijk om hulp hoorden roepen. Niet jammerend, klagend, doch met volle krachti ge stem. Het was een Berlijner. Hij lag met een stuk geschoten voet te midden van de Russen. „Dankbaar, dat ge komt dokter. Zoo iets zou ik niet graag nog eens beleven." Ik keek naar de wond. Het voetgewricht scheen verbrijzeld en wel door een slag met de kolf van een geweer. „Hoe kom je hier tusschen al die Russen" „Wij kregen bevel een stormaanval te doen. En wij hebben de bende nagezeten. Hier doze mannen om mij, heb ik om zeep gebracht. Toen heeft me een van die kerels op mijn voet getrapt, dat ik bleef liggen. Hoe is het, hebben wij gewonnen „Ja, gewonnen en ongeveer 5000 gevan genen." „Dat is prachtig dokter, dat verheugt mij. Neen, neen, geen morphine. Ik houd het zoo wel uit. Maar daar ginds, daar moeten er ook nog een paar liggen. Een poosje geleden heb ik hooren steunen Wij vonden deze gewonden. En toen we tegen elf uur doodmoe in het bivak aan kwamen, hadden wij in den wagen acht en op de baren drie ernstige gewonde Duitschers en Russen. Iets uit een vreeselijk gevecht in de Karpathen. Een ernstig gewonde soldaat uit Praag, die in een hospitaal te Weenen ligt, heeft dezer dagen een gebeurtenis verteld uit de zware gevechten in de Karpathen, die den Weenschen correspondent van de „Berliner Lokal An zeiger" ter oore gekomen is. De hospitaalsoldaten waren ver achter ons gebleven. Wij hadden de Russen voor ons uitgedreven, doch op een begroeide helling, die een buiging van den weg onzichtbaar maakte, hadden de Russen zich weer vast gezet. Toen wij hen eindelijk ook van hier verdreven hadden, begrepen wij jwaarom zij zich zoo hardnekkig verdedigd hadden. Hier stond een armzalig Roetheensch huisje, in vredestijd waarschijnlijk een herberg voor houthakkers en vrachtrijders. De Russen hadden deze hut graag gehouden voor den bitterkouden nacht. In het laatste gevecht om dit huis kreeg ik een schot in het been en van ons toch reeds sterk gedund troepje waren er velen in de meters-hooge sneeuw blijven liggen. Op het kritieke oogen blik kwam een afdeeling Duitsche infanterie, die de Russen van den overkant in de flank aanviel. Het huisje bleef in ons bezit. De Duitschers droegen ons, gewonde Oostenrijkers, naar binnen en legden ons zoo goed en k waad dat ging, op een rij op den leemen vloer. In een hoek van de kamer, het eenige in het huis, lag op gedroogde bladeren, een jamme rende, trillende Roetheensche vrouw, met groote oogen, die van koorts glansden en waaruit een verschrikkelijke angst sprak. Toen brachten twee Duitschers een door het hoofd geschoten Rus binnen. „Er uit!" zei een van de Duitschers. En de Rus werd zacht gelegd op het kostelijk lager, dat voor ons bestemd geweest was. En spoedig daarop, vertelde de soldaat, terwijl de Duitschers zoo goed het ging voor ons zorgden, zag ik, wat ik wel honderd maal geweten, gehoord en gelezen heb en dat me nu, na deze gebeurtenis toch voor altijd zal bijblijven, dat het nieuwe leven in deze wereld den dood tegemoet treedt. Ik zag, hoe do Rus plotseling met een diepe zucht de armen uitspreidde en hoorde op hetzelfde oogenblik de leven gevende schreeuw van de Roetheen sche vrouw. Een van de Duitsche soldaten, wier geweren nog warm van het schieten in een hoek van de kamer stonden, trad met een uitdrukking van jongensachtige schaamte in de oogen, van het leger der vrouw terug en ik hoorde de woorden: „Wamïëer de hos pitaalsoldaten toch maar wilden komen, opdat het arme wurm niet sterft." De man nam een kroes thee, die een hunner gekookt had in den boven het vuur hangenden ketel en hield de kroes aan de lippen van de vrouw, Ik weet niet of de Duitscher den blik begrepen uit haar oogen. Ik heb het begrepen. Had ze tevoren angstig gekeken, thans was ze een en al dankbaarheid. En verbazing. Verbazing over de vreemde sol daten, van wie een paar uur tevoren de Russen misschien nog verteld hadden dat zij alle menschen tot bloedens martelen. Buiten in het bosch klonken de geweer schoten, die den Russen nagezonden weiden. En de leemen vloer van de hut, waarop wij lagen, trilde onder de doffe slagen van het geschut, dat aan den anderen kant van den berg vuurde. Een soldatenbrief uit de Karpathen. De volgende brief, opgenomen in de Tagliche Rundschau, is geschreven door den Berlijnschen geoloog Dr. Erich Meyer, een vrijwilliger, die dienst heeft gedaan in de Karpathen en nu overleden is. „Nu weet ik hoe de godenspijs Amrita smaakt! Het is het heerlijkste, dat er ooit in mijn mond gekomen is. Gisteravond, toen ik hier volkomen uitgeput en halfdood een warm kwartier zocht in een dorpshut, kwam „Mattka" (moedertje) uit een hoek aangestrompeld en zette een kan voor me neer met stellig wel een liter warme melk. Daar brokte ik mijn kommiesbrood in en dit was zoo onbeschrijfelijk lekker, dat ik wel had kunnen huilen van geluk Wij bezetten tegen den avond een stelling op een besneeuwden, boschrijken bergrug, waar aan den anderen kant of verderop weer Russen liggen. Men hoort een paar schoten en dan niets meer. Den volgenden morgen blijkt, dat zij weg zijn. Tegen den middag rukken wij verder, ontmoeten Russische krijgsgevangenen, overloopers en door de diepe sneeuw gaat het verder, achter elkaar als de ganzen, zoo vlug als het gaat. 's Avonds komen wij dan misschien in een dorp totaal be zweet door de iuspanning. Dan staan wij een paar uur in colonne voor een huis, omdat er kwartier voor ons gezocht wordt, tot wij van koude bibberen en klappertanden. Een paar gaan er dan, zonder bevel af te wachten, het huis binnen om zich te warmen. De kamer is propvol. Maar dadelijk wordt er gecommandeerdverder, de berg rechts of links voor ons moet bezet worden En dan gaan we verder tot de knieën in de sneeuw, vijftig pond op den rug, een steilen berg Op, drie, vier uur lang. Als we boven zijn, vinden we geen Russen. De morgen breekt reeds aan. We moeten ons ingraven, d. w. z. een gat graven in de sneeuw, die een meter hoog ligt, tot er be neden een zwarte massa te voorschijn komt. Daar gaan we in liggen. Wanneer men de kunst ver staat, wordt men warm en slaapt men. Twee man moeten een tentbaan onder zich nemen, na eerst een bed gespreid te hebben van dennetakken, indien deze ten minste niet vol ijs zijn. Dan drukken de twee zich vast tegen elkaar, nemen een deken in de lengte over de hoofden en de voeten, een over dwars over de lieupou, stevig toegetrokken. De natte schoenen worden nu warm en men slaapt, stoomt uit en is gelukkig. Daar klinkt een stem „De zesde compagnie klaar maken. Voorwaarts Men kruipt uit zijn tentbanen, staat in den wind, klappertandt en is blij, wanneer het weer verder gaat en de beenen warm worden. De fiatuur in dit bergland is zoo schoon als in een tooversprookje. Op den marsch van Munkacz hierheen was het eten meestal schaarsch. Dikwijls kregen wij maar een derde of een kwart brood per dag. En dan moet men probeeren zelf maar iets te vinden. Onlangs kwamen- wij tegen het vallen van den avond bij een paar huizen. Wij moesten toezien, hoe anderen in een goed kwartier lagen. Men zond ons naar den zolder van een stal, die van twee kanten geheel open was. Maar ook dit was nog te goed voor ons, anderen moesten daar onze plaats innemen. Wij moesten in de „schuilplaat sen", d. w. z. in natte sneeuwkuilen, met een paar takken bêdekt. Maar toch kreeg ik dien avond de veldpost, met lekkernijen. Tot tien uur kon ik eten en lezen. Van tien tot twaalf wacht in de natte sneeuwjacht. Slapen tot zes, van zes tot acht wacht. Tot den middag rust. Wij stoken een vuurtje. De veldkeuken geeft ons een warm maal. Tegen den avond rukken wij verder, den berg op. Wij hopen op een kwartier in een huis. Twee, drie uur duurt het klimmen. Wanneer de voorsten langzaam stijgen, omdat het pad steil is, dan moeten wij blijven staan, indien ons pad net vlak is, en hebben het koud. Rennen de voorsten over een vlak stuk van den weg, dan moeten wij over een steil gedeelte klimmen met een tempo, zoo snel, dat we duizend angsten uitstaan. De voeten willen niet voort op de gladde sneeuw. Wij tui melen, vallen, krabbelen weer op, klimmen wan hopend, om de voorsten niet kwijt te raken. Hebben wij aansluiting gekregen, dan wachten we weer tot de beenen afvriezen. Eindelijk graven wij in de sneeuw onze holen. Ik slaap tamelijk koud en ongemakkelijk. Om de zes uur twee uur wacht. Aan mijn baard hangt zoo dik als een vuist het ijs. 's Ochtends kook ik me zelf macaroni met tomaten. Heerlijk. 's Middags, zoo moe en uitgeput als we zijn, rukken we als de ganzen achter elkaar verder door de sneeuw langs den slingerendeü weg naar de pashoogte. Bij de derde kromming van den weg krijgen wij vuur en worden er een paar gewond. Nu in tirailleurslinie den berg op in looppas Plot seling is men opgewekt, voelt men den ransel niet meer. Onze afdeeling moet in reserve blijven. En we staan een uur. tot de voeten gevoelloos zijn van de kou. Dan ingraven. We hebben een vuurtje aangelegd, willen juist gaan slapen, als het commando klinktVoorwaarts 1 We gaan een ravijn af, tot we ons weer moeten ingraven, maar in onze kuilen kunnen we niet liggen, omdat de helling te sterk is. Ik inspecteer mijn rechtervoet. Het vel onder den bal is volkomen nat en verschrompeld, 's Avonds om elf uur verder, tot den pas en de Galicische grens. Daar zijn barakkeu en hier hopen wij te overnachten. Maar weer moeten wij verder. In de barak merk ik

Krantenbank Zeeland

Luctor et Emergo | 1915 | | pagina 2