Tegenspraak van vredesgeruchten.
Een zware gele rook, opstijgend uit de
Duitsche loopgraven en door den wind voort
gedreven, had op de Fransche troepen een
verstikkenden invloed, die zelfs in de stellingen
der tweede linie werd gevoeld. Door een
tegen aanval op den 23sten dezer gelukte het
den Franschen terrein te winnen naar het
noorden, tusschen Steenstraete en den weg
van Yperen naar Poelcapeile. De positie der
Franschen is thans volkomen geconsolideerd
en hun krijgsbedrijf wordt onder gunstige
voorwaarden voortgezet, met steun van de
Engelsche en Belgische troepen.
In Champagne hebben de Franschen bij
Beau Séjour een in een kazemat opgesteld
Duitsch kanon, dat hun loopgraven uit de
flank beschoot, vernield.
Op de Maasheuvels hebben de Duitschers
twee aanvallen ondernomen op de stellingen
bij Calonue en Combresbeide aanvallen zijn
dadelijk afgeslagen. Bij Eparges zijn eveneens
twee aanvallen afgeslagen. In het Bosch van
Aprémont i§ een aanval afgeslagen. De Fran
schen blijven daar vorderingen maken. In
een der voorste loopgraven hebbfcn de Fran
schen 200 lijken van Duitschers gevonden.
De Fransche artillerie heeft twee munitie
depots in de lucht doen springen. Een Duit
sche compagnie infanterie, die zich in de nabij
heid daarvan bevond, is vrijwel geheel ver
nietigd.
De Franschen hebben een mijnwerper, een
machinegeweer en ander oorlogstuig ver-
meesterd.
üien aanval der Duitschers in het bosch
van Parroy en een andere op den Reichsacker-
kopf zijn door het Fransche vuur gestuit. De
Duitschers hebben daar zware verliezen geleden.
BERLIJN, 26 April. (Wolff Officieele mede-
deeling
De gevechten bij Yperen duren voort.
Lizerne, ten Weeten van het kanaal, dat de
Franschen beweren te hebben heroverd, is nog
steeds in ons bezit, evenals het heele terrein, dat
wij aan de Westzijde van het kanaal bezet hebben.
Het getal der hier veroverde kanonnen steeg tot
44. Daaronder zijn nog steeds de 4 zware Engel
sche kanonnen.
Ten Noordwesten van Zonnebeke zijn onze aan
vallen gevorderd.
Wij maakten daar meer dan 10C0 Canadeezen
gevangen. Een zonderling mengelmoes van volken
Senegaleezen, Engelschen, Turco's, Indiërs, Fran
schen, Canadeezen, Zoeaven en Algerijnen, vindt
men hier op een betrekkelijk kleine plek bijeen.
In Champagne zijn ten Noorden van Beau Séjour
twee nachielijke aanvallen der Franschen mislukt.
Op de Maashoogten hebben onze aanvallen ver
deren goeden voortgang gemaakt. Verscheiden
bergruggen achtereen tot de hoogte ten Westen
van Eparges zijn bestormd en genomen. Ver
scheiden honderden Franschen en ettelijke machine
geweren zijn in onze handen gevallen.
In het Bosch van Ailly zijn voorwaartsche be
wegingen des vijands mislukt.
In de Vogezen leidde onze aanval tot de her
overing van Hartmannsweilerkopf [tusschen Thann
en Sulz]. Elf officieren en 749 man werden ge
vangen genomen, 6 mijnwerpers en 4 machine
geweren veroverd.
Verstikkende bommen.
Aan de Morning Post uit Noord-Frankrijk
De Fransche troepen, die door verstikkende
bommen gedwongen werden ten noorden van Yperen
terug te trekken, bestonden uit zouaven en mari
niers. Ook stonden er Belgische karabiniers. De
vijand schoof massa's troepen over het kanaal,
zwenkte naar links en viel een aanzienlijk gedeelte
van de Canadeesche strijdmacht in den rug aan
De Canadeezen vochten met de bajonet als
leeuwen naar twee fronten. Britsche versterkingen
kwamen aangesneld, vermengd met zouaven, en
baanden zich een weg naar de omsingelde Cana
deezen. De geheele macht deed toen een aanval
en heroverde niet alleen de verloren stellingen,
doch kreeg ook vasten voet in de Duitsche linies.
Geheele Duitsche compagniën werden weggevaagd
in den roemrijken stormloop.
Dat vele gevangenen gemaakt zijn, wijst er op,
dat de Duitsche verliezen zwaar zijn, want het
was moeilijk zich in een dergelijken woedenden
strijd over te geven. Een groot aantal machine
geweren werd vermeesterd. Het Duitsche veld
geschut werd tot den terugtocht gedwongen. De
Britsche artillerie hield zich gedurende het geheele
verloop van het gevecht bewonderenswaardig.
Verscheiden Engelsche en Fransche kanonnen
werden eerst achtergelaten, doch zijn niet door den
vijand veroverd, aangezien de artillerie met een
gordijn van vuur den vijand belette de stukken te
naderen, welke achtereenvolgers werden her
wonnen.
Onder het vermeesterde Duitsche materiaal be
vindt zich een nieuw werktuig, waarmede bommen,
die verstikkende gassen ontwikkelen, worden ge
worpen. Het staat op een stalen vork, die in den
grond gestoken wordt. Met een schroef zet men
het werktuig aan en het ontspant zich dan als een
katapult. De tot 270 meter ver geworpen bommen
zijn zoo groot als een voetbal en de uitwerking
van de dampen doet zich tot op een mijl afstand
gevoelen. t
Minister Asquitli heeft in antwoord op een
tot hem gerichte vraag bekend laten maken,
dat er sedert het begin van den oorlog tot
den len dezer in de Engelsche marine de
volgende- verliezen zijn voorgekomen
Officieren gesneuveld 332 manschappen
gesneuveld 4981. Hieronder zijn begrepen
zij die ^verdronken zijn. Verder zijn er van
de officieren 61 gekwetst; 41 geïnterneerden
11 krijgsgevangenen gemaakt; 7 worden er
vermist. Van de minderen zijn er 640 ge
kwetst 1524 geïnterneerd en 924 krijgsge
vangen gemaakt, terwijl er 72 vermist worden.
BERLIJN, 24 April. (Wolff, officieel.) De
.Norddeutsche Allgemeine Zeitung schrijft
Van verscheidene zijden hooren wij, dat er
in stad en land geruchten in omloop worden ge
bracht volgens welke de weg voor vredes
onderhandelingen gebaand zou worden. Zoo
wordt er gezegd, dat er voorbereidende
stappen worden of zullen worden gedaan om
een afzonderlijken vrede met Engeland op den
grondslag van sommige Engelsche wenschen
en eischen tot stand te brengen. Niemand,
die tot oordeelen bevoegd is, kan er aan denken
den voor Duitschland gunstigen oorlogstoe
stand prijs te geven door ontijdig met een
van Duitschlands vijanden vrede te sluiten.
Volgens de voorloopig uitsluitend mogelijke
algemeene omschrijving van het oorlogsdoel,
die de Rijkskanselier in zijn redevoeringen
gegeven heeft, moeten wij ieder voordeel van
den militairen toestand gebruiken om ons
zekerheid te verschaffen, dat niemand het
meer zal wagen onzen vrede te verstoren.
Daarbij moet het blijven. Geruchten over
neigingen van Duitschland om vrede te sluiten
zijn tegenover Duitschlands onverminderde
vastberadenheid om zijn ''tegenstanders te
overwinnen niet anders dan dwaze of boos
aardige, in elk geval echter ijdele bedenksels.
Onze correspondent schrijft uit Brussel
Te Gent wordt het volgende aangeplakt
Het uitstallen van voorstellingen, portretten,
briefkaarten, enz. der koninklijke familie van
België, alsook het verkoopen van dergelijke
voorstellingen in winkels of op straat, is in
het etappengebied verboden. Overtredingen
worden gestraft met boete van 300 mark of
gevangenis, eventueel ook met beide straffen,
voor zoover geen zwaardere straf moet. worden
toegepast. En verderwie drukwerken, ge
schriften of afbeeldingen, beleedigend voor
de Duitschers, vervaardigt of helpt vervaar
digen, koopt, bezit, verkoopt of op andere
wijze verspreidt, wordt gestraft met gevangenis
of een boete, welke tot 5000 mark kan gaan,
tenzij een zwaardere straf worde opgelegd.
Dezelfde straffen bedreigen hem, die opzettelijk
of zonder voorbedachte rade, onjuist oorlogs
nieuws verspreidt.
Reeds begin Februari was het uitstallen
van portretten der koninklijke familie, zoowel
binnen, als buiten de winkels, te Gent verboden.
(N. R. C
4000 granaten in twee uren verschoten.
„We zouden, aldus schrijft in de Temps een
Fransch artillerist in een brief, gevangen
worden genomen, want het was onmogelijk
onder een dergelijk vuur de paarden naar de
kanonnen te leiden. Daarom trokken wij zelf
de stukken naar de paarden. Daarbij hebben
we gezweet, vooral omdat we onze gewonden
nog moesten meevoeren. Eindelijk gelukte
het ons de paarden voor te spannen. Toen
ondernamen we in galop den terugtocht langs
den eenigen weg, die over de rivier leidde,
waarover de Duitschers de brug met granaten
bestookten, maar niet raakten. Toch verloren
wij bij dien overtocht tal van manschappen
en niet weinig paarden. Maar we bereikten
den overkant en het was hoogtijd, want
nauwelijks was de laatste voorraadwagen aan
den anderen oever, toen de brug in de lucht
en het water vloog. Ik verloor het regiment
uit het oog in een dorp, dat door 42-c.M.-
kanonnen werd gebombardeerd.
Toen de nacht was ingevallen en, ik niet
wist, waarheen te moeten vluchten, hoorde
ik opeens een Franschen hoorn het bevel tot
de bestorming blazen.
Dadelijk daarna dook een bataljon jagers op,
de bajonet op het geweer. Ze stietten in
't midden van het dorp op de Duitschers.
Men raakte handgemeen in de straten, de
huizen en zelfs tot in de kelders. Eindelijk
hoorde ik de vier regelmatige en geweldige
slagen van een (Fransche) 75-m.M.-batterij.
Dat was mijn regiment, dat opnieuw begon te
vuren. Ik voegde me bij hen en in den nacht
was dat een fan-tastische strijdtwee dorpen
stonden in lichte laaie.
In twee uur verschoten ze 4000 granaten.
Plotseling klonk de „Marseillaise", terwijl de
trompetten van drie regimenten tot de charge
bliezen. De grijze (Duitsche) begonnen voor
de roode (Fransche) beenen te beven en; de
„Marseillaise" werd voortgezet en de hoorn
blazers bliezen het bevel tot de charge en
onze kanonnen braakten zonder ophouden vuur.
Geen geweerschot werd gewisseld De bajonet
deed hel werk. Onverwachts klinken de trom
petten niet meer. Men blaast „tot het vaandel".
Ons vaandel was door de vijanden veroverd.
Werktuigelijk staakten wij het artillerie-vuur.
De „Marseillaise" klonk forscher en daar in
de hoogte, verder weg, werd „tot het vaandel"
doorgeblazen. Anders hoorde men niets. Toen
zwegen de trompetters een oogenblik. Daarna
werd met vernieuwden moed „tot de bestor
ming" geblazen. Het vaandel was hernomen
De ontzettende ontmoetingen bij het afzoeken
van het slagveld
Een officier van gezondheid beschrijft in de
„Berliner Lokal Anzeiger", hoe hij met twaalf
hospitaal-soldaten, tegen het vallen van den
avond, een slagveld in Russisch Polen naar
gewonden afzoekt: „Dokter, daar schreeuwt
er eenWij luisterden. Ja, de onderoffi
cier had gelijk. Heel zacht, maar duidelijk
te hooren trof ons oor een zacht klagend ge
roep. Wij hielden halt.
Ik liep met twee dragers in de richting
van het geluid. Iets donkers teekende zich
af tegen het gele zand. Toen wij dichter bij
kwamen zagen wij, dat het een haag was.
Het gejammer klonk steeds naderbij, blijkbaar
aan den anderen kant van de haag, waardoor
eerst een doorgang gemaakt moest worden.
„Hier, hier 1", riep een schorre stem. Een
paar pas nog en wij waren er. De electrische
lampen vlamden op en een wasbleek gezicht
staarde ons aan.
„Water, water, au, mijn been."
Dikke tranen rolden over de bleeke wangen
van den armen man. Vlug kreeg hij een
kroes thee. Het was een van onze dragonders.
Een scherf van een granaat had zijn linker
schouder verbrijzeid en een tweede ijzerstuk
had het paard gedood, dat met een open
gescheurde buik zoo gevallen was, dat het
het been van den soldaat onder zijn last be
groef Wij moesten nog andere mannen
roepen om het paard voorzichtig op zij te
schuiven. De enkel was tweemaal gebroken
en de arme kerel leed gruwelijke pijnen. Een
groote dosis morphine bracht hem weldra in
eén vaste slaap en toen wij terug gingen
snurkte hij reeds voor twee.
Toen wij zorgvuldig verder zochten, kwamen
wij aan een kleine begroeide plaats. Hel
scheen de maan er op. Plotseling zie ik
rechts van me een geknielden man, het ge
weer aan den schouder. Ik weifelde.
Zou het gezichtsbedrog zijn De maan
speelt ons zoo dikwijls parten. Wat wilde
hier op het veld des doods een knielende
schutter? Ik moest zien, wat het was. En
liet de anderen wachten, ging in een boog om
den schutter, om uit het bereik van het maan
licht in de schaduw van de boomen te komen.
Op vijf pas afstand riep ik hem toe. Hij
verroerde zich niet. Met twee sprongen was
ik bij hem. Het was een van onze scherp
schutters. Terwijl hij het geweer aan den
schouder hield, gereed om te schieten, trof de
doodelijke kogel hem in het hart. Hij zou
omgevallen zijn, indien zijn bajonet, die zich
tegen zijn middel plantte, hem niet tegenge
houden iiad. Wij legden hem onder een boom,
dekten hem met takken toe en bonden zijn
zakdoek om een der takken, opdat de begra
vingscommissie hem morgen zou vinden. Wij
moesten verder om te redden wie er nog té
redden was.
Wij kwamen reeds dicht bij de rivier, toen
wij duidelijk om hulp hoorden roepen. Niet
jammerend, klagend, doch met volle krachti
ge stem. Het was een Berlijner. Hij lag
met een stuk geschoten voet te midden van
de Russen.
„Dankbaar, dat ge komt dokter. Zoo iets
zou ik niet graag nog eens beleven."
Ik keek naar de wond. Het voetgewricht
scheen verbrijzeld en wel door een slag met
de kolf van een geweer.
„Hoe kom je hier tusschen al die Russen"
„Wij kregen bevel een stormaanval te doen.
En wij hebben de bende nagezeten. Hier
doze mannen om mij, heb ik om zeep gebracht.
Toen heeft me een van die kerels op mijn
voet getrapt, dat ik bleef liggen. Hoe is het,
hebben wij gewonnen
„Ja, gewonnen en ongeveer 5000 gevan
genen."
„Dat is prachtig dokter, dat verheugt mij.
Neen, neen, geen morphine. Ik houd het zoo
wel uit. Maar daar ginds, daar moeten er
ook nog een paar liggen. Een poosje geleden
heb ik hooren steunen
Wij vonden deze gewonden. En toen we
tegen elf uur doodmoe in het bivak aan
kwamen, hadden wij in den wagen acht en
op de baren drie ernstige gewonde Duitschers
en Russen.
Iets uit een vreeselijk gevecht in de Karpathen.
Een ernstig gewonde soldaat uit Praag, die
in een hospitaal te Weenen ligt, heeft dezer
dagen een gebeurtenis verteld uit de zware
gevechten in de Karpathen, die den Weenschen
correspondent van de „Berliner Lokal An
zeiger" ter oore gekomen is.
De hospitaalsoldaten waren ver achter ons
gebleven. Wij hadden de Russen voor ons
uitgedreven, doch op een begroeide helling,
die een buiging van den weg onzichtbaar
maakte, hadden de Russen zich weer vast
gezet. Toen wij hen eindelijk ook van hier
verdreven hadden, begrepen wij jwaarom zij
zich zoo hardnekkig verdedigd hadden. Hier
stond een armzalig Roetheensch huisje, in
vredestijd waarschijnlijk een herberg voor
houthakkers en vrachtrijders.
De Russen hadden deze hut graag gehouden
voor den bitterkouden nacht. In het laatste
gevecht om dit huis kreeg ik een schot in
het been en van ons toch reeds sterk gedund
troepje waren er velen in de meters-hooge
sneeuw blijven liggen. Op het kritieke oogen
blik kwam een afdeeling Duitsche infanterie,
die de Russen van den overkant in de flank
aanviel. Het huisje bleef in ons bezit. De
Duitschers droegen ons, gewonde Oostenrijkers,
naar binnen en legden ons zoo goed en k waad
dat ging, op een rij op den leemen vloer. In
een hoek van de kamer, het eenige in het
huis, lag op gedroogde bladeren, een jamme
rende, trillende Roetheensche vrouw, met
groote oogen, die van koorts glansden en
waaruit een verschrikkelijke angst sprak. Toen
brachten twee Duitschers een door het hoofd
geschoten Rus binnen. „Er uit!" zei een van
de Duitschers. En de Rus werd zacht gelegd
op het kostelijk lager, dat voor ons bestemd
geweest was.
En spoedig daarop, vertelde de soldaat,
terwijl de Duitschers zoo goed het ging voor
ons zorgden, zag ik, wat ik wel honderd maal
geweten, gehoord en gelezen heb en dat me
nu, na deze gebeurtenis toch voor altijd zal
bijblijven, dat het nieuwe leven in deze wereld
den dood tegemoet treedt. Ik zag, hoe do
Rus plotseling met een diepe zucht de armen
uitspreidde en hoorde op hetzelfde oogenblik
de leven gevende schreeuw van de Roetheen
sche vrouw. Een van de Duitsche soldaten,
wier geweren nog warm van het schieten in
een hoek van de kamer stonden, trad met
een uitdrukking van jongensachtige schaamte
in de oogen, van het leger der vrouw terug
en ik hoorde de woorden: „Wamïëer de hos
pitaalsoldaten toch maar wilden komen, opdat
het arme wurm niet sterft."
De man nam een kroes thee, die een hunner
gekookt had in den boven het vuur hangenden
ketel en hield de kroes aan de lippen van de
vrouw, Ik weet niet of de Duitscher den
blik begrepen uit haar oogen. Ik heb het
begrepen. Had ze tevoren angstig gekeken,
thans was ze een en al dankbaarheid. En
verbazing. Verbazing over de vreemde sol
daten, van wie een paar uur tevoren de
Russen misschien nog verteld hadden dat zij
alle menschen tot bloedens martelen.
Buiten in het bosch klonken de geweer
schoten, die den Russen nagezonden weiden.
En de leemen vloer van de hut, waarop wij
lagen, trilde onder de doffe slagen van het
geschut, dat aan den anderen kant van den
berg vuurde.
Een soldatenbrief uit de Karpathen.
De volgende brief, opgenomen in de Tagliche
Rundschau, is geschreven door den Berlijnschen
geoloog Dr. Erich Meyer, een vrijwilliger, die dienst
heeft gedaan in de Karpathen en nu overleden is.
„Nu weet ik hoe de godenspijs Amrita smaakt!
Het is het heerlijkste, dat er ooit in mijn mond
gekomen is. Gisteravond, toen ik hier volkomen
uitgeput en halfdood een warm kwartier zocht in
een dorpshut, kwam „Mattka" (moedertje) uit een
hoek aangestrompeld en zette een kan voor me
neer met stellig wel een liter warme melk. Daar
brokte ik mijn kommiesbrood in en dit was zoo
onbeschrijfelijk lekker, dat ik wel had kunnen
huilen van geluk
Wij bezetten tegen den avond een stelling op
een besneeuwden, boschrijken bergrug, waar aan
den anderen kant of verderop weer Russen liggen.
Men hoort een paar schoten en dan niets meer.
Den volgenden morgen blijkt, dat zij weg zijn.
Tegen den middag rukken wij verder, ontmoeten
Russische krijgsgevangenen, overloopers en door
de diepe sneeuw gaat het verder, achter elkaar als
de ganzen, zoo vlug als het gaat. 's Avonds
komen wij dan misschien in een dorp totaal be
zweet door de iuspanning. Dan staan wij een paar
uur in colonne voor een huis, omdat er kwartier
voor ons gezocht wordt, tot wij van koude bibberen
en klappertanden. Een paar gaan er dan, zonder
bevel af te wachten, het huis binnen om zich te
warmen. De kamer is propvol. Maar dadelijk
wordt er gecommandeerdverder, de berg rechts
of links voor ons moet bezet worden
En dan gaan we verder tot de knieën in de
sneeuw, vijftig pond op den rug, een steilen berg
Op, drie, vier uur lang. Als we boven zijn, vinden
we geen Russen. De morgen breekt reeds aan.
We moeten ons ingraven, d. w. z. een gat graven
in de sneeuw, die een meter hoog ligt, tot er be
neden een zwarte massa te voorschijn komt. Daar
gaan we in liggen. Wanneer men de kunst ver
staat, wordt men warm en slaapt men. Twee man
moeten een tentbaan onder zich nemen, na eerst
een bed gespreid te hebben van dennetakken, indien
deze ten minste niet vol ijs zijn. Dan drukken de
twee zich vast tegen elkaar, nemen een deken in
de lengte over de hoofden en de voeten, een over
dwars over de lieupou, stevig toegetrokken. De
natte schoenen worden nu warm en men slaapt,
stoomt uit en is gelukkig. Daar klinkt een stem
„De zesde compagnie klaar maken. Voorwaarts
Men kruipt uit zijn tentbanen, staat in den wind,
klappertandt en is blij, wanneer het weer verder
gaat en de beenen warm worden.
De fiatuur in dit bergland is zoo schoon als in
een tooversprookje.
Op den marsch van Munkacz hierheen was
het eten meestal schaarsch. Dikwijls kregen wij
maar een derde of een kwart brood per dag. En
dan moet men probeeren zelf maar iets te vinden.
Onlangs kwamen- wij tegen het vallen van den
avond bij een paar huizen. Wij moesten toezien,
hoe anderen in een goed kwartier lagen. Men
zond ons naar den zolder van een stal, die van
twee kanten geheel open was. Maar ook dit was
nog te goed voor ons, anderen moesten daar onze
plaats innemen. Wij moesten in de „schuilplaat
sen", d. w. z. in natte sneeuwkuilen, met een paar
takken bêdekt. Maar toch kreeg ik dien avond de
veldpost, met lekkernijen. Tot tien uur kon ik
eten en lezen. Van tien tot twaalf wacht in de
natte sneeuwjacht. Slapen tot zes, van zes tot
acht wacht.
Tot den middag rust. Wij stoken een vuurtje.
De veldkeuken geeft ons een warm maal. Tegen
den avond rukken wij verder, den berg op. Wij
hopen op een kwartier in een huis. Twee, drie
uur duurt het klimmen. Wanneer de voorsten
langzaam stijgen, omdat het pad steil is, dan moeten
wij blijven staan, indien ons pad net vlak is, en
hebben het koud. Rennen de voorsten over een
vlak stuk van den weg, dan moeten wij over een
steil gedeelte klimmen met een tempo, zoo snel,
dat we duizend angsten uitstaan. De voeten
willen niet voort op de gladde sneeuw. Wij tui
melen, vallen, krabbelen weer op, klimmen wan
hopend, om de voorsten niet kwijt te raken. Hebben
wij aansluiting gekregen, dan wachten we weer
tot de beenen afvriezen. Eindelijk graven wij in
de sneeuw onze holen. Ik slaap tamelijk koud en
ongemakkelijk. Om de zes uur twee uur wacht.
Aan mijn baard hangt zoo dik als een vuist het ijs.
's Ochtends kook ik me zelf macaroni met tomaten.
Heerlijk.
's Middags, zoo moe en uitgeput als we zijn,
rukken we als de ganzen achter elkaar verder door
de sneeuw langs den slingerendeü weg naar de
pashoogte. Bij de derde kromming van den weg
krijgen wij vuur en worden er een paar gewond.
Nu in tirailleurslinie den berg op in looppas Plot
seling is men opgewekt, voelt men den ransel niet
meer. Onze afdeeling moet in reserve blijven. En
we staan een uur. tot de voeten gevoelloos zijn van
de kou. Dan ingraven.
We hebben een vuurtje aangelegd, willen juist
gaan slapen, als het commando klinktVoorwaarts 1
We gaan een ravijn af, tot we ons weer moeten
ingraven, maar in onze kuilen kunnen we niet
liggen, omdat de helling te sterk is. Ik inspecteer
mijn rechtervoet. Het vel onder den bal is volkomen
nat en verschrompeld, 's Avonds om elf uur verder,
tot den pas en de Galicische grens. Daar zijn
barakkeu en hier hopen wij te overnachten. Maar
weer moeten wij verder. In de barak merk ik