flntireooluitonair nieuws- en flfloemntieblaó Zeeland, t; No. 1208. Woensdag 24 Maart 1915. 12e Jaargang. ABONNEMENT: Per drie maanden binnen. Ter Neuzen ƒ1,Franco per post: voor Nederland ƒ1,10. Men abonneert zich bij alle Boekhandelaars, Postdirec teuren en Brievengaarders. Oit blad verschijnt Dinsdag- en Vrijdagavond, uitgezonderd os» feestdagen,, bij den Uitgever D. H. LïTTUOIJ Az. te TER NEUZEL Inzending van advertentiên vóér uren op den dag der uitgave. ADVERTENT1ËN: Van 5—4 regels ƒ0,40. Voor eiken regel meer ƒ0,10. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde adver tentie wordt de prijs slechts tweemaal berekend. 4 Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend. INGEZONDEN STUKKEN TE RICHTEN AAN DE REDACTIE; ABONNEMENTEN EN ADVERTENTIES TE BEZORGEN BIJ DEN UITGEVER. Advertentiên voor dit blad worden aangenomen tot 's namiddags I UUR op den dag der uitgave. V Goed geantwoord. Een Engelsch romanschrijver, H. G. Wells, heeft het noodig geoordeeld in een Ameri- kaansch blad, de New York Times, te zeggen, wat Nederland in dezen oorlog zou moeten doen. Volgens hem zouden we de Dflitschers in den rug moeten aanvallen en aldus do gealli eerden helpen. Voor dien dienst zouden we dan, als de Engelschen, Franschen en Russen het winnen, een stukje van Oost-Friesland bij ons land gevoegd krijgen. Een te Washington wonend Nederlander, de heer II, W. van Roon, heeft op dit fraaie stuk een passend antwoord gegeven. Het is te juist van pas, om het niet over te nemen. De Engelschman Wells kan er uit zien, waarom wij onzijdig zijn. Het luidt aldus „Nooit is een twist door een enkel persoon ontstaan. Voor een gevecht moeten er twee zijn. Engeland en Duitscliland vechten om den voorrang in den handel. In den loop van dien twist is België opgeofferd. Het doet ons ten zeerste leed. Wij hebben onze grenzen geopend voor al onze zuidelijke broeders. Zij mochten met al hun hebben en houden hun toevlucht bij ons komen nemen. Wij zullen voor hen zorgen zoolang zij verkiezen te blijven. Onze positie is niet altijd gemakkelijk. Het karakter van Neder landers en Belgen is zeer verschillend. Wij begrijpen elkander niet altijd. Maar over liet geheel weten de Belgen, dat wij ons voedsel tot liet laatste met hen zullen deelen en dat wij liet hun op alle manieren zoo geriefelijk mogelijk zullen maken. Wij zijn niet erg beminlijk volk. Het mangelt ons dikwijls aan aangename manieren. De kleine potentaten, die burgemeester zijn in onze kleine grensplaatsen, treden niet altijd met beleid op. Maar dit zijn bijzaken. Nederland is liet natuurlijke toevluchtsoord voor zijn zuidelijke buren, en zoo lang als zij onder de Duitsclie overheerscliing lijden, weten zij dat zij bij ons veilig zijn. Maar zouden wij ons bij de Bondgenooten hebben moeten aansluiten, toen de Belgen buiten hun eigen schuld moesten lijden „Voor Frankrijk is er in Nederland de grootste persoonlijke sympathie. Maar liet ligt ver van Nederland af. De strijd in de buurt gaat tusscben Engeland en Duitscli land. De Hollander houdt van Engeland, richt zijn leven zooveel mogelijk naar Engelsch voorbeeld in, doet het liefst zaken met Engelschen. Maar is er reden, waarom Nederland misschien zijn eigen bestaan zou opofferen ten bate van Engeland „Wil dhr. Wells zoo goed zijn even zijn geschiedenis door te loopen en zien wat wij als volk van de zijde van Engeland hebben geleden „Drie eeuwen lang hebben wij met Enge land gevochten over een beginsel, door den Delftschen Grotius neergelegd. Wij hielden staande, dat de zee een open weg is, vrij voor al wie voer. Engeland zette zijn beste rechtskundigen aan de taak om het tegendeel te bewijzen. In dien strijd putten wij ons uit en het slot was, dat wij het verloren. Inmiddels zagen wij onze rijkste koloniën in het bezit van Engeland overgaan. De eigen kolonie, waarin ik dezen brief zit te schrijven, werd ons in vredestijd ontnomen. Natuurlijk is dit alles gebeurd en voorbij, en geen Hollander zal een Engelschman beschuldigen van daden, die zijn overgroot vader heeft bedreven. Maar ons volk.zal zich al die* dingen vagelijk herinneren en zal het land wantrouwen dat het voortdurend heeft benadeeld. Wij hebben (als wij Macaulay mogen gelooven) Engeland zijn besten koning geschonken. Maar om de macht van Lodewijk XIV te vernietigen, en daardoor grootelijks ten voordeele van Engeland, heeft Willem III liet land van zijn afkomst de grootste schade gedaan. Na 1715 moesten wij, ten eenen male uitgeput, zien, hoe Engeland ons voorbijstreefde. „Er zijn nog eenige andere kleinigheden. Ik doe maar een keus. Terwijl de hertog van Wellington te Brussel de polka danste, hield de prins van Oranje met een klein Nederlandsch leger Napoleon's optnarsch bij Quatre-Bras tegen, en door de bevelen van den Engelschen bevelhebber in den wind te slaan redde hij het leger der bondgenooten en maakte bij de overwinning van Waterloo mogelijk. De dank, die wij voor die zelf opoffering verwierven, was de bespotting van Thackeray en andere lieeren, die sinds dien niet hebben opgehouden te lachen over die stumperige Nederlandsche troepen, die echter inderdaad de Engelschen en Pruisen zoo dapper hebben bijgestaan. In deze zaak zou een weinig meer edelmoedigheid bij de Engelsche geschiedschrijvers ons tegenover onze Engelsche burenhartelijker "hebben gestemd. Zoo is het altijd gegaan. Als men de geschiedenis van de Armaua leest, zou men meenen dat de Engelschen die gevaar lijke Spaansche vloot vernietigdén. Maar bevoegde historici weten, dat zeker de helft van den roem daarvan de Hollandsche zeelui toekomt, die de Spanjaarden beletten hun toevoer, hun loodsen en hun hulptroepen te krijgen. Dat zijn slechts voorbeelden. Het zijn alle kleinigheden. Maar er zijn er zóóveel, ze keeren met zoo'n vaste regelmaat terug, dat we zeer weinig geneigdheid zouden voelen om ons nationaal bestaan te wagen voor een land, dat naar ons gevoelen (te recht of ten onrechte, ik begeef me daar niet in) ons nooit schappelijk beeft behan deld en waarmee we ruim drie eeuwen hebben moeten vechten, voor het die alge- meene beginselen van volkenrecht wilde aanvaarden, die Grotius het eerst in het begin der 17e eeuw heeft neergelegd. „Bedenk echter, dat hierin geen de minste vijandigheid tegen Engeland ligt. Dhr. Wells weet ongetwijfeld, dat onze schepen steeds edel werk hebben gedaan met het redden van de slachtoffers van duikbooten. Hij zal weten, dat onze regeering (tot grooten toorn van Duitschland) de bepalingen van verschillende internationale verdragen in den ruimsten zin uitgelegd en onmiddellijk alle Engelsche onderdanen, die door liet oorlogslot op onze kust waren geworpen, vrijgelaten heeft Hij zal ook weten, als hij de krant leest, dat ons lieelo land hulde heeft gebracht aan de dapperheid van die mannen. Het gevaar voor den Engelschen oorlogsmatroos, die in Nederland aan wal komt, is dat bij bezwijkt aan een zwaren aanval van nicotine-vergiftiging, tengevolge van de sigaren die menschen, in hun ver langen om hun gevoelens te toonen en niet in staat om de strikte wetten van de onzijdig heid te verbreken, uitstorten over den Engelschman, dien onze trolders en onze stoomschepen uit de Noordzee opvisschen. „Maar diep onder die sterke persoonlijke sympathie voor Engeland en met alle oprechte bewondering voor den Engelschen regeerings vorm, kan liet Nederlandsche volk niet licht loskomen van een vaag gevoel van wan trouwen het vreest er niet volkomen staat op te kunnen maken, dat liet land, dat het in het verleden zoo dikwijls heeft dwars gezeten, het deze maal billijk zal behandelen. In het voorbijgaan mag ik zeggen, dat het gedoe van dhr. Churchill te Antwerpen, waar wij veel meer van weten dan de menschen in Engeland, nog een reden is, waarom we een weinig bang zijn voor liet eiland over de Noordzee. „Wij verkeeren eigenlijk in den toestand van een hond, die dikwijls onverdiend slaag heeft gehad en die nu Vliet een glimlach wordt uitgenoodigd om lief te zijn en iemand aan te vallen die hem nooit kwaad heeft gedaan. De vergelijking moge voor ons niet vleiend" zijn, maar dhr. Wells zal be grijpen wat ik bedoel. Wij zijn altijd met de Duitschers in aanraking geweest. Bij elkaar genomen, houden wij niet van zfe. Hun wogen zijn niet onze wegen. Onze onge disciplineerde stam beeft een afschuw van bun stelsel. Wij hebben van naderbij meer dan iemand anders de ellende gezien die zij in België hebben veroorzaakt. De einde- looze brieven en pamfletten, waarmede de Duitschers ons land hebben overstroomd om de rechtvaardigheid van hun zaak te bewijzen, hebben niet den minsten indruk gemaakt. Wij hebben met onze eigen oogen de slachtoffers gezien van hun zoo stipte uitlegging van afdeeling 58, artikel 1 van liet Duitsche militaire strafrecht. Wij heb ben de Belgen aan hun eigen roode zak doeken opgehangen gezien en wij hebben met eigen hand de menigte gevoed, die van alles was beroofd. Aan den anderen kant is Duitschland tot op dezen dag in zijn ge drag tegenover ons zeer nauwgezet ge weest. In het verleden heeft het ons nooit kwaad gedaan. Wij mogen niet van Duitsch land houden, het heeft zorgvuldig alle wrij ving vermeden en ons met groote onder scheiding behandeld. „Zou het, om dit alles, om de zeer sobere beschouwing van ons volk aangaande al de dingen van het dagelijksche leven, om die liistorisclien overdenkingen, die een zeer bepaalden invloed hebben, zou liet wel heel fraai zijn, zonder uittarting van de zijde van Duitschland, op te gaan en het in den rug te vallen, terwijl liet in zoo n ltachelijken toestand verkeert? Ik herhaal, dit moge niet precies het gevoelen zijn van al mijn landgenooten, maar ik geloof dat zeer velen liet zoo opvatten. Misschien zijn wij het in kleine bizonderheden oneens, maar wij zijn liet in de hoofdzaak met elkaar eens. „Wij hebben ons land lief. Eeuwenlang hebben wij gevochten om onze individueele beschaving te handhaven tegen de groote naburen om ons heen. Wij trachten den goeden naam van ons land'als liet tehuis voor al wie lijden gestand te doen. Het volk, dat door Duitscliland zonder tehuis is geworden, is tot ons gekomen en wij trach ten liet te voeden met het graan, voor zoover de Engelsche regeermg bet door het Kanaal toelaat. Wij trachten onzen plicht tegenover al onze buren trouw te blijven, zelfs wanneer zij de geheele Noordzee (waarbij wij ook eenig belang hebben) tot oorlogsgebied verklaren en onze schepen met bun mijnen opblazen. Wij vernietigen geduldig de mijnen, die uit de territoriale wateren van onze buren wegdrijven en op onze kust landen. Om kort te gaan, wij volvoeren zoo goed als we kunnen een moeilijk werk om de schalen gelijk te houden. Maar liet komt ons voor, dat wij onder moeilijke omstandigheden den eenigen rechten weg volgen die kan leiden naar liet einddoel dat wij willen bereiken, de blijvende ach ting van al wie ons zonder 'vooroordeel en zonder erg wijlen beoordeelen. „Het is heel vriendelijk van dhr. Wells om ons grondgebied als soliadevergoeding $an te bieden, maar wij slaan met allen eerbied zoodanige belooning af voor een soort aan val, die zeer in den smaak was in de dagen van den ouden Macliiavelli." Wells zou nl. Oost-Frieslaud, de Oost- Friesche eilanden en nog meer Duitschland, zuidelijker, bij ons land willen voegen. V De Times is ontevreden. De T imes van Zaterdag bevat een op merkelijk hoofdartikel, getiteldD e noodzakelijkheid van openhartig heid. Daarin wordt erkend, dat Engeland den oorlog te luchtigjes opvat. En de schuld daarvan draagt de regeering, die de pers muilbandt en zelf niet zorgt, dat het Britsclie publiek behoorlijk ingelicht wordt over wat er te velde gebeurt. Over wat er te Nieuw- Capelle geschiedt is zouden bekwame journa listen zóó hebben kunnen schrijven, dat de geheele natie er als door een klaroenstoot door zou zijn gewerkt. De regeering moet de pers van haar ketenen ontslaan, haar mobiliseeren. Met redevoeringen van ministers ook al zijn die nóg zoo goed, als b.v. van Lloyd George en, soms, van Churchill komt men er niet. Men bereikt en bezielt er de groote massa niet mede. Neen klaagt de Times de regeering begrijpt nog de roeping van de pers, noch het karakter van de natie „Laat ons eens liet recente gevecht van Nieuw-Capelle beschouwen. Het was een overwinningmaar een lieele dure. Op de juiste manier voorgesteld, zou liet nieuws de geheele uatie als een trompetsignaal tot nieuwe krachtsinspanning hebben aangespoord. Het officieele nieuws had enkel betrekking op de overwinningbehendiglijk werd over de ver liezen gezwegen. Wij kregen er verhalen over, dat zelfs de gewonden triomfliederen zongen hoe moordend het karakter was van ons artillerievuur van scharen neerslachtige Duitsche krijgs gevangenen, van Duitsche troepen, die 'als korenaren werden neergemaaid. Maar men liet het aan ons zelf over, er door moeizaam natellen van de verlieslijsten achter te komen, dat wij bij Nieuw Capelle en St. Eloi blijk baar meer dan 200 gesneuvelde en meer dan 300 gewonde officieren hadden gekregen, waar hij nog een tot dusver niet gepubliceerd verlies aan minderen komt. Er werd geen poging gedaan,* om duidelijk te maken, dat de ervaring bij Nieuw-Uapelle aan het land als bij het licht van een bliksemstraal heeft be wezen, boe vreeselijke moeilijkheden er op liet pad liggen, dat wij nog moeten afleggen. De schildering was gehee^ in vriendelijk licht gehoudende penseelen van de ver tellers waren gedoopt in rooskleurige tinten en de verwekte indruk was, dat wij den vijand verslaan konden, waar en hoe wij maar wilden. De ware manier om aan ons volk over het gebeurde bij Nieuw-Capelle tc vertellen zou zijn geweest, volkomen openhartig te zijn. Men had de natie moeten zeggen, dat wij iets hebben gewonnen, ofschoon heel weinigdat het de moeite van uitvoering was waard ge weestdat onze troepen buitengewoon moedig hadden gestreden, maar dat de door hen be haalde prijs uitermate hoog was geweest. De natie zou niet zijn teruggetrokken, maar aan den anderen kant zou zij zich geen ver keerde voorstellingen hebben' geriiaakt. Het Lagerhuis-lid Thomas, een arbeiders-afgevaar digde, vatte de heele quaestie juist en in een paar woorden samen, toen hij Donderdag 11. in een vergadering van spoorwegmannen zeide„Wij liooren wel dat er een loopgraaf heroverd is, maar nooit hoorden wij, dat die verloren was gegaan." Laat ons," bij wijze van contrast, hulde betuigen voor het spoedige, mannelijke telegram, dat Vrijdagavond nog laat door de Admiraliteit werd uitgevaardigd over de groote actie van den vorigen dag in de Dardanellen. De verrichttingen der slagschepen van de bondgenooten, liet tot zwijgen brengen van de forten in de Engte, de ernstige daarbij geleden verliezen, de on middellijke aanvulling daarvan het is alles zonder verzwijging of dubbelzinnigheid gemeld. Maar éèn les is er, die de oorlog ons allen thans heeft geleerd, en wel dat speciale gevallen, als bepaalde vloot-verrichtingen uit gezonderd het Britsche publiek heel weinig aandacht wijdt aan de informatie bij-druppeltjes. De officieele communiqué's worden gelezen, maar maken weinig indruk. Indien de regeering liet volk tot liet ware besef wil brengen (wat de oorlog beteekent), moet zij een verstandig gebruik mak on van de voornaamste informatiebron des volks moet de pers mobiliseer e n." V Hoe het in Frankrijk gesteld is. Eon Fransche dame, die in Engeland ver toefde, heeft kort geleden een bezoek gebracht aan baar vaderland. Zij schrijft daarover thans in dc Times. Na met veel waardeeriug ij

Krantenbank Zeeland

Luctor et Emergo | 1915 | | pagina 1