m
Antirevolutionair
ooor
ïïmw%> en Advertentieblad
Zeeland.
De Oorlog.
Uit de Pers.
FEUILLETON.
ZDe Broeders.
Uit de Tweede Kamer.
Zaterdag 13 Maart 1915.
12" Jaargang.
No. 1205.
ABONNEMENT:
Per drie maanden binnen. Ter Neuzen ƒ1,—. Franco
per post: voor Nederland ƒ1,10.
Men abonneert zich bij alle Boekhandelaars, Postdirec
teuren en Brievengaarders.
Dit blad verschijnt Dinsdag- en Vrijdagavond
uitgezonderd op Feestdagen
bij den Uitgever D. H. LJTïüOU Az. te TER NEUZEN
inzending van advertentlên vóór uren op den dag der uitgave,
INGEZONDEN STUKKEN TE RICHTEN AAN DE REDACTIE; ABONNEMENTEN EN ADVERTENTIË!:i TE BEZORGEN BIJ DEN UITGEVER.
ADVERTENTIËN:
Van 1—4 regels 0,40. Voor eiken regel ineer ƒ0,10.
Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde adver
tentie wordt de prijs slechts tweemaal berekend.
Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend.
Advertentiën voor dit blad worden
aangenomen tot 's namiddags t UUR op
den dag der uitgave.
Wie Mij belijden zal voor de
menschen.
Nederland is een Christen-natie, waarin de
Overheid regeert bij de gratie Gods.
Elke uitgevaardigde wet herinnert daaraan
nog formeel.
Maar een doode formule mag dit niet blijven.
Door overheid en onderdaan moet dit als
levende werkelijkheid worden gevoeld, en bij
passende gelegenheid ook naar buiten worden
uitgedragen.
Maar al te zeer wordt daarin te kort ge
schoten en het publieke leven ingericht op
een wijze, die het bestaan van God, zoo al
niet loochent, dan toch vrijwel wegcijfert.
Daarom betuigden wij ons leedwezen over
de manier, waarop door Minister Cort van
der Linden en de linkerzijde het verzoek om
tot de uitschrijving van een algemeenen biddag
te geraken, werd afgewimpeld.
Daarom ook verheugden wij ons zoo warm
over den heerlijken Kerstgroet onzer Koningin.
Daarom ook verblijden wij ons wanneer zij,
die met hoogheid bekleed zijn, in ernstige
momenten, op aller afhankelijkheid van den
Heere de aandacht vestigen.
Ons trof in Onze Banier, het orgaan van de
Nationale Christen-Onderofficieren- Vereeni-
ging, een verslag van de beëediging van een
reserve-luitenant op het fort bij Vechten.
De heer Havelaar, kapitein der artillerie,
hield toen een redevoering, waaraan wij het
volgende ontleenen
„Waar het ons als Nederlanders past
met verwondering in het hart, God Al
machtig te danken, dat ons vaderland tot
nu toe voor den geesel van den oorlog
bleef gespaard, voegt het ons als soldaten
om niet alleen een open oog te hebben
voor al den gruwel en ellende, welke deze
met zich brengt, maar ook" en wel zeer in
het bijzonder voor al die dappere en zelf
opofferende daden, welke dagelijks wor
den verricht. Zeer zeker, door alle eeuwen
heen heeft de oorlog de lagere hartstoch
ten gemakkelijk tot uiting gebrachthet
zoogenaamde dierlijke in den mensch vindt
dan een bijna onbegrensde gelegenheid om
zich in owmenschelijke daden te uiten,
maar daartegenover staan, Gode zij dank,
daden van moed, zelfverzaking, naasten
liefde en vaderlandsliefde, welke wij, solda-
Z E L A N D I A.
45)
Karei stoort zich ditmaal aan z'n dreige
menten niet en loopt door, tot hij zijn kost
huis heeft bereikt, waar men zich in het ge
heel niet over zijn laat thuis komen verwon
dert, wel daarover, dat hij bijna dadelijk,
zonder vooraf gegeten te hebben, zich te bed
begeeft.
„Ben je niet welvraagt hem zijn kost-
vrouw.
„Ja, maar ik heb slaap."
Én toch duurde liet zeer lang, eer deze
hem overmande.
HOOFDSTUK XVI,
Het voorjaar is gekomen, April is in
het land.
Op zijn akkers is boer Wouters ijverig in
de weer met de gewone voorjaarsbezigheden
een eind verder is ook Karei druk aan den
ten, slechts met bewondering en jaloersch-
heid kunnen gadeslaan. Daden, welke tot
navolging prikkelen en prikkelen zullen
moeten, indien ook ons land in dezen we-
reldkrijg wordt meegesleurd. Dan en ook
dan alleen zal aan U, evenals aan ons
allen de volle heteekenis duidelijk worden
van hetTronrv aan de Koningin, ge
hoorzaamheid aan de wetten en onder
werping aan de krijgstucht.
„Dan zal van U gevergd worden een
trouw aan de Koningin tot in den dood,
een gehoorzaamheid aan de wetten en een
onderwerping aan de krijgstucht, niet naai
de letter, maar naar den geest.
Dan zult gij te geven hebben, met alle
energie, die in U is, het beste, waartoe
gij hij machte zijt.
„Dan zult gij te geven hebben met vol
komen zelfverzaking u zeiven, niet half,
maar geheel, in het belang van en als
voorbeeld voor uwe ondergeschikten, U
zeiven voor uw commandant, U zeiven
voor Koningin en Vaderland.
„Dat alles hebt ge in dezen stond plechtig
beloofd onder het. aanroepen van de liulpe
van God almachtig. Moge Hij, zonder
Wiens hulp ook gij niets vermoogt, U
daartoe de kracht verleenen.
„En zal ook Nederland met een rein
geweten en vaste hand, mocht het zijn
onder biddend opzien tot God, naar het
zwaard moeten grijpen, laat dan ook in U
die heilige 'snaar mogen trillen, welke
alleen getrouw maakt tot in den dood".
Met het Centrum brengen wij kapitein Ha-
velaar onzen warmen dank voor dit kloeke
woord.
Zulk een toon moest meer worden vernomen.
Maar al te zeer is er een zucht tot valsche
neutraliteit, die om den mensch niet te kwetsen,
onrecht en zonde bedrijft tegen God.
{De Rotterdammer.)
Zitting van Donderdag 11 Maart.
Bij de voortzetting van de behandeling van
liet wetsontwerp tot wijziging van art. lil
Regeeringsreglenient vindt do heer
Bogaardt (R.-K.) het bedenkelijk, dat de
vrijheid van vergadering voortaan voor allen
zal gelden. Hij wijst erop, dat er vaak onlusten
ontstaan door de vrijheid van de propaganda,
die nu reeds wordt gelaten. Het gezag wordt
aangetast wanneer men de vrijheid van ver-
eeniging en vergadering niet meer kan beper
ken. Het inlandsche volk heeft er geen belang
bij, maar het is schadelijk voor het koloniaal
arbeid. Vader en zoon gunnen zich geen
oogenblikje verpoozingde eerste niet, omdat
hij zich waarlijk geen rust guntde tweede,
omdat hij voortdurend tot naarstigheid en
spoed wordt aangezet. Menig voorbijganger
ziet met verwondering liet tweetal doende
een enkele veroorlooft zich op een toon, luid
genoeg om door de betrokkenen te worden
verstaan, een schampere opmerking.
En daar is voorwaar reden toe. Wie van
al de rijke boeren in den wijdon omtrek
werkt zélf op den akker, en dat nog wel na
gewonen tijd. De avondschemering valt reeds
ieder heeft den arbeid reeds gestaaktmaar
op den Eikenhof schijnt men geen rust te
kennen.
„Vooruit, Karei, dat karweitje kan nog
best af, voor het heelemaal donker wordt,
rep-je 1"
Karei is te trotsch, om te bekennen, dat
hij bijna niet meer kan en over-vermoeid is.
Hij geeft geenerlei antwoord en werkt zuch
tend voort. Vader heeft eenige weken ge
leden twee arbeiders tegeljjk „bedankt." Hi]
„had ze niet meer noodig", zei hij en hij be
kommerde er zich in het minst niet om, dat
twee huisvaders broodeloos stonden. Hij had
ze niet meer noodig, want hij zelf zou voor
taan mee werken en Karei was er nu ook
en die moest immers „het vak toch leeren."
bezit in liet algemeen.
Spr. heeft geen bezwaar tegen de vrijheid
voor den Europeaan, maar kan aan het ontwerp
zooals het hier ligt zijn stem niet geven.
De lieer B e u m e r (A.-R.), heeft bezwaar
tegen de zaak zelf en tegen den vorm. Hij
wijst erop, dat art. 9 van de Grondwet, waarmee
art. Ill R. R. in overeenstemming wordt ge
bracht, zeer onbeduidend is, daar de gewone
wetgever bevoegd is het recht hier gegeven,
tijdelijk geheel te schorsen.
Wil men aan Indië een recht geven, dat
het noodig heeft, dan moet dit recht goed
omschreven in het R. R. worden neergelegd
en niet overgelaten aan de uitvoerende macht.
Spr. vraagt of de invoering van zulk een
wet thans is aan te bevelen. Hij wil een
nieuw recht slechts geven langs lijnen van
geleidelijkheid. Spr. verklaart zich tegen het
ontwerp, zooals het daar ligt, zonder aan
neming van een amendement-Bogaardt, en
buitendien tegen den vorm van het ontwerp.
De heer Van Deventer (V.-d.,) heeft
het ontwerp met groote ingenomenheid gezien.
Spr. wijst er op, dat onder art. 9 der Grondwet
onze staatsinstellingen zicli zeer goed hebben
kunnen ontwikkelen. Ilet is voor de Indische
maatschappij een levensquaestie, dat dit ont
werp wet wordt. Spr. hoopt, dat de regeling,
welke hier wordt toegezegd, ook gereed is
'óór de volgende begroeting.
De heer Sclieurer (A.-R.) is tegen het
ontwerp ongeveer op dezelfde gronden als
door de lieeren Boogaardt en Beumer aange
voerd. Hij meent ook, dat de minister de
Waal Malefijt, die het ontwerp indiende, onder
de tegenwoordige omstandigheden niet meer
prijs zou hebben gesteld op de behandeling.
De lieer de Meester (U.-L.) spreekt dit
tegen. Juist de houding van de bevolking in
den laatsten tijd heeft duidelijk volkomen
loyauteit getoond.
De heer F o c k (U.-L.) spreekt in gelijken
geest en brengt hulde aan den ex-minister de
Waal Malefijt voor de indiening van liet ont
werp.
De heer Troelstra (S.D.A.P.) verdedigt
liet ontwerp eveneens en wijst op den tegen
stand tegen dr. Kuyper's stelregel, dat er waar
heid moet zijn in de wetgeving, terwijl liet
toch bewezen is, dat artikel 111 R. R. thans
uit den tijd is, aangezien herhaaldelijk in strijd
daarmee moet worden gehandeld.
DE TOESTAND.
Het samenvattend verslag van den strijd in
Champagne, dat het groote Duitsche hoofd-
Dat gaf bezuiniginghet spaarde wekelijks
eenige guldens uitvoor Karei behoefde geen
schuol- en kostgeld meer te worden betaald
de arbeiders moesten maar zien, dat ze een
anderen boer kregen hij hoefde ze toch ook
niet uit liefdadigheid te houden? Uit lief
dadigheid, denk eens aanEn er kon nog
meer uitgezuinigd. De twee arbeiders, die
voorloopig niet gemist konden worden, had
hij de daghuur met een kwartje verminderd
waarom niet? Vroeger verdienden ze immers
nóg véél minder; je kon al je geld wel alleen
aan loon uitgevenwas het niet naar hun
zin, nu, dan hoepelden ze maar opvoor die
twee tien anderen
En daarom zwoegen ze, die vader en die
zoon, tot de duisternis hen belet voort te gaan.
Ze stappen op huis aan Karei met loome
schreden achter zijn vader. Maar deze slaat
geen acht op hem. Zijn gedachten ziju als
altijd bij zijn geld bij zijn schatten. Ze ver
meerderen weer; ze vermenigvuldigen! En
wie weet, wat de dag van morgen zal brengen.
Want hij heeft den raad gevolgd van den
boer van „Nooit gedacht." Hij heeft met
dezen samen gespeculeerd. En ze hebben ge
wonnen Veel gewonnen. Als het zoo een
poosje doorgaat, zal hij welhaast genoes
hebben Genoeg Nooit genoegaltijd
meer wil hij rijk, rijker, de rijkste van allen
kwartier heeft uitgegeven, is in vele opzichten
interessant, zegt de N. R. Ct.
De stijl van de berichten van het groote
hoofdkwartier heeft, in tegenstelling met de
Caesariaansch gestelde berichten van Von
Stein in het begin van den oorlog, iets Oostersch
in zooverre er voor het noemen van gebeur
tenissen van bepaalde afmeting uitdrukkingen
in worden gebezigd, die de meeste Wester
lingen eerst voor gebeurtenissen van grooter
afmeting zouden gebruiken.
Ziet men door dit Oostersche stijlgewaad
heen naar de feiten, dan leert ons het verslag
over den strijd in Champagne in de eerste
plaats dat het front in die streek gedurende
geruimen tijd, terwijl deze sector voortdurend
door 6 Fransche legercorpsen werd aange
vallen, slechts is verdedigd door één Rijn-
landsch legercorps, niet dan door ettelijke
bataljons garde- en andere troepen versterkt.
„Daardoor wordt het duidelijk," zegt het
hoofdkwartier, „dat, ofschoon het van onzen
kant zuiver verdedigende gevechten betrof,
meer dan 2450 ongewoude gevangen o.w. 35
officieren in onze handen zijn gebleven."
Jawel, maar daardoor wordt tevens duidelijk,
dat het den Duitschers gedurende al dien tijd
niet mogelijk was om naar Champagne ver
sterkingen te zenden, in verhouding tot de
sterkte der aanvallende vijandelijke strijd
krachten, wat, ons inziens, een belangwek
kende omstandigheid is.
Dit doet natuurlijk niets af van liet feit,
dat den Rijnlanders voor de verdediging alle
eer toekomt, noch van de sterkte van de
Duitsche verdedigingslinie op zichzelf.
Er wordt in Champagne nog gevochten,
zegt het Duitsche bericht, maar dat kan niets
aan den einduitslag meer veranderen. Dit
zal wel beteekencn, dat er nu voldoende ver
sterkingen zijn aangekomen, en dat men, waar
minder troepen reeds zoolang de linie niet
zonder succes hebben verdedigd, de thans
aanwezige dat zeker zullen kunnen. In liet
laatste dagelijksche bericht uit het hoofdkwar
tier wordt dan ook van het optreden van
Beiersclie troepen in Champagne gewag ge
maakt en de Franscheu spreken van (mislukte)
tegenaanvallen der Duitschers.
We hebben dus hier te doen met twee
feiten. In Champagne vallen de Franscheu
niet een overmacht aan. De Duitsche troepen,
die tegenover hen staan, zijn in de minder
heid en blijven gedurende geruimen tijd in
de minderheid. Ten slotte komen er vol
doende versterkingen aan. Die versterkingen
kwamen dus waarschijnlijk van ver.
Tegelijkertijd nemen wij op liet Oostelijk
oorlogsterrein de overwinning in de Masuren
waar, gevolgd door den tegenslag bij Przasnyse
hij zal ze allen de oogen uitsteken. Ha, laat
ze maar met hem lachen, zooals pas nog zijn
naaste buurman deed, die hem met een paar
vrienden in de sjees voorhij reedze hadden
met hun drieën zioli uit liet rijtuig gerekt,
hadden naar lieni gewezen en zich over hem
vermaakt. Welnu, wat maalde hij er om!
Ze mochten lachen wat ze wilden wie liet
laatste lacht, lacht het best. Morgen, zal hij
naar den zaakwaarnemer gaan, met den boer
van „Nooit gedacht," en dan zullen ze licht
weer honderden guldens kunnen beuren. Laat
ze lachenGoed, dat hij het toen, na de
verkooping van liet huisje, toch maar eens
heeft gewaagdhij heeft er nog geen oogen
blikje berouw overneen, wel éér had hij
dien weg moeten inslaanzeker het kon wel
eens tegenloopen maar daartegenover stond
immers, dat je vaak in vier en twintig uur
een kapitaal won.
Het leven op den 'Eikenliof is de laatste
maanden hoe langer hoe onaangenamer ge-
^worden voor de liuisgenooten van den boer.
Zelfs voor de zwakke Greta, die met den dag
bleeker en zwakker werd, had hij geen woord
meer. Al zijn gedachten concentreerden zich
om zijn god. Nergens had hij meer oog of
oor voor, dan voor hetgeen zijn schatten kon
doen afnemen of vermeerderen.
(Wordt vervolgd.)
Nadruk verboden.
DOOR