fldümennebiaö
Hntirecolutionau
000!
Prof. M. Noordtzij. t
FEUILLETON.
IDe Broeders.
No. 1197.
Zaterdag 13 Februari 1915.
12c Jaargang.
ABONNEMENT:
Per drie maanden binnen Ter Neuzen ƒ1,Franco
per post: voor Nederland ƒ1,10.
Men abonneert zich bij alle Boekhandelaars, Postdirec
teuren en Brievengaarders.
Dit blad verschijnt Dinsdag- en Vrijdagavond
uitgezonderd op Feestdagen
feïj den Uitgever D. H. LITT008J Az. te TER NEUZEft
P
inzenaintr van auvertentiên vóór uren op ie» dag der uitgave
ADVERTENTIE N:
Van 14 regels ƒ0,40. Voor eiken regel meer ƒ0,10.
Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde adver
tentie wordt de prijs slechts tweemaal berekend.
Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend.
INGEZONDEN STUKKEN TE RICHTEN AAN DE REDACTIE: ABONNEMENTEN EN ADVERTENTIES TE BEZORGEN BIJ DEN UITGEVER.
Advertentiën voor dit blad worden
aangenomen tot 's namiddags I UUR op
den dag der uitgave.
De tijding, die reeds enkele dagen verwacht
werd, is gekomen. Prof. Maarten Noordtzij,
rustend hoogleeraar aan de Theologische School
te Kampen, is Dinsdagavond te half 8, op
ruim 74-jarigen leeftijd overleden.
Bij zijn 70sten verjaardag schreef Prof.
Bouwman nog van hem als van den krachtigen
grijsaard, wiens oog nog niet verduisterd en
wiens hoofd nog friscli was. Twee jaren later
echter moest hij reeds om gezondheidsredenen
zijn ambt neerleggen.
Wel mocht hij verleden jaar nog als advi-
seerend lid de Generale Synode der Geref.
Kerken te 's-Gravenhage (27 Oct.—6 Nov.)
bijwonen, maar toen zag hij er zeer vervallen
uit. De „Poortwachter" in „Friesch Kerkblad"
beschreef hem toen reeds alseen eikeboom
met verstervende takken daaraan deed deze
imposante grijsaard ons telkens denken een
eikeboom die zijn tijd beeft gehad, maar dan
toch altijd nog een eikeboom" En nu is
deze eik gevallen.
Maarten Noordtzij werd 19 October 1840 te
Rotterdam geboren. Zijn vader was zeekapitein.
In Viissingen werd hij op de Rijksmarinewerf
voor de scheepsbouwkunde opgeleid. Door
ijver en aanleg, en beschermd door opzichters
en hooggeplaatste personen, bracht bij liet
zoover dat hij reeds op 17-jarigen leeftijd
scheepsontwerpen te beoordeelen had. Echter
was in hem, van zijn 11de jaar af, zekere
neiging voor een andere roeping. Hem trok
aan de omgang met de predikanten, die veelal
bij zijn ouders, beboorend tot de Geref. Kerk
onder 't Kruis, logeerden. Als knaap en jonge
ling las hij de werken van Brakel, Erskine
en Bunyan. In zijn tweede woonplaats, Viis
singen, maakte hij kennis met den jeugdigen
Ds. W. H. Gispen, predikant hij de Clir. Af
gescheidene Geref. Kerk. Een predikatie van
dezen leeraar was het middel om in hem weer
te doen opleven de bewuste keuze om zich
onverdeeld den Heere te wijden. En, al had
hij toen reeds een inkomen van f 1100 a f 1200
en was er bij don scheepsbouw voor hem een
mooie toekomst, hij nam in 's Heeren vreeze
het besluit predikant te worden. Na enkele
voorbereidende lessen in het Latijn en liet
Grieksch van Dr. J. J. van Toorenenfc>ergen
en Dr. Merens ontvangen te hebben, verliet
hij de ouderlijke woning om te Kampen te
gaan studeeren.
Aan de Theol. School te Kampen liep
Noordtzij een zesjarigen cursus in do voorbe
reidende litterarisclie afdeeling in drie jaren af.
Hij werd er de oprichter van liet Studenten-
Z E L A N D I A.
41)
Te bang, zekerhij was altijd te bang.
Vooruit moest hij, durven, wagen. Waarom
niet Had de boer van „Nooit gedacht", het
nog pas verleden week niet tegen hem ge
zegd. „Je hebt het in je hand, om binnen
een maand schatrijk te zijn, maar je durft
nietZeker, iijj durfde ook niet. Nu ook
weer. Had hij maar opgejaagd
„Je hebt er een koopje aan zei hij„Een
koopje."
Hendrik verwaardigt zich niet, hier op te
antwoorden. Het is hem onmogelijk. Hij
voelt, dat Gods genade noodig is, hem te be
waren, dat hij zijn broeder niet gaat haten.
Tegen den avond is alles in orde gemaakt.
Hendrik begeeft zich stadwaarts, om van zijn
bevindingen, en het welslagen der plannen
verslag te doen. Gerrit heeft met streelend
gebaar de hem toekomende som opgestreken,
corps „Fides Quaerit Intellectum". Ook werd
toen reeds in hem wakker de latere organisator
en politicus.
Hij gevoelde toen ook behoefte om mede te
arbeiden tot liet terugbrengen van de Ned.
Herv. Kerk op Gereformeerde basis en mede
door zijn actie was liet dat de Ned. Herv. Kerk
te Kampen een kiescollege kreeg waardoor
het belijdend element in de meerderheid kwam
en mede op zijn aansporing werd toen Dr.
Gerth van Wijk beroepen.
Voor dezelfde Ned. Herv. Kerk van Kampen
trad hij ook later als lid van den Gemeenteraad
aldaar, in de bres. Voor haar brak hij een
lans dat haar van gemeentewege de tracte-
mentsgelden werden uitbetaald, waarop de
Kerk recht had. Toen in 1889 de Raad besloot
de tractementen niet meer uit te keeren,
werd op zijn raad door de Kerk een proces
aangegaan met liet Gemeentebestuur, welk
proces voor de Rechtbank te Zwolle werd
verloren, maar voor het Ilof te Arnhem en
den Iloogen Raad mede tengevolge van dc
historische onderzoekingen van Prof. Noordtzij
werd gewonnen.
Toen in 1866 Groen van Prinsterer de hou
ding verdedigde van Keuclienius, die een motie
van afkeuring in de Tweede Kamer indiende
en zag aangenomen tegen Minister Mijer, werd
Groen aangevallen. De jonge Noordtzij stelde
een schriftelijk stuk op, waarin Groen ver
dedigd werd, en dat door toedoen van Prof.
Brummelkamp in de „Bazuin" verscheen.
Groen van Prinsterer wilde toen met den
student Noordtzij kennismaken en trok hem
sedert aan zijn zijde om mede op hot politiek
terrein te werken.
Na in Juni 1867 liet candidaatsexamen in
de Theologie afgelegd te hebben en vervolgens
in liet huwelijk getreden te zijn met een
dochter van Prof. H. de Cock, werd hij 20
October van dat jaar door zijn schoonvader
bevestigd als predikant der Clir. Afgescli.
Geref. Kerk te St. Anna Parochie. De tekst
keuze bij de intrede, ni. Jes. 8 vs. 20: „Tot
de wet en tot de getuigenis zoo zij niet
spreken naar dit woord liet zal zijn dat zij
geen dageraad zullen hebben", gaf zijn richting
aan. De gezond objectieve richting van zijn
moeder werd in zijn hart al meer de lieer-
scliende, ofschoon hij de meer subjectieve en
gemoedelijke richting, die zijns vaders zieleleven
kenmerkte, volstrekt niet versmaadde. Schijn
baar was Noordtzij niet gemoedelijk, maar
meer streng objectief Schriftmatig belijnd.
Docli wezenlijk is hij van huis uit geweest
een diep gemoedelijk man, wat voor een goed
toehoorder nog steeds in zijn laatste levens
jaren uit zijn prediking doorstraalde.
Heerenveen was zijn tweede gemeente.
Hier deed hij 14 Febr. 1869 zijn intrede. In
hetzelfde jaar werd hij afgevaardigd naar de
Synode te Middelburg, waar de vereeniging
in liet genotvol vooruitzicht, vanavond zijn
scliat te kunnen vermeerderen, de schat, waar
zijn hart hij is.
HOOFDSTEK XV.
„Ik kan geen cent meer los krijgen bij m'n
vader, zeg ik je."
„En bij je moeder ook niet meer Ik
dacht, dat die nog al scheutig was altijd."
„Ze heeft me immers verleden week nog
een rijksdaalder gegeven Maar die is zeker
al op?"
„IIou jij je zoo maar, zègZou-je niet
weten Natuurlijk is die op. Of denk-jc
Aart Bouwens stem neemt een dreigenden
klank aan. Hij is een jaar of drie ouder dan
Karei. Hij weet, dat deze binnen enkele
weken naar de boerderij zal moeten terug-
keeren en tracht nog zooveel te plukken ais
hem mogelijk is. Karei is allengs geheel en
al in zijn macht gekomen en gelijk we reeds
opmerkten, begint liet ruim van geld voorzien
zijn ook voor hem zelf een eigenaardige be
koring te krijgen.
Het werd vermorst aan snoeperijen en nut-
telooze voorwerpenaan sigaretten. Plaatsen
van zoogenaamd vermaak, waar een atmosfeer
heerschte die geestelijk en lichamelijk moest
verwoesten, werden plaatsen van groote aan
trekkingskracht voor den knaap en eischten
tot stand kwam tussclien .de Chr. Afgesch.
Geref. Kerk en de Geref. Kerk onder 't Kruis,
die sedert 1837 gescheiden van elkander
leefden en die nu voortaan vereenigd optraden
als de Christelijke Gereformeerde Kerk.
Te Schiedam, zijn derde standplaats, deed
hij 9 Febr. 1873 zijn intrede, na ook hier door
zijn schoonvader bevestigd te zijn. Hier had
hij veel te kampen met valscli mystieke rich -
tingen maar hij mocht tot voldoening zien, dat
onder zijn leiding de verwarring in deze ge
meente werd weggenomen en de gemeente
in aantal en in gezonde richting vooruitging.
De Synode van 's Hertogenbosch in 1875
benoemde hem tot lioogleeraar aan de Theolo
gische School te Kampen om de Hebreeuwsclie
taal en Exegese van liet Oude en liet Nieuwe
Testament te doceeren. Zijn benoeming werd
in de Clir. Geref. Kerk met algemeene sym
pathie begroet en daar buiten zelfs door Prof.
Kuenen. Op 16 September van dat jaar aan
vaardde hij liet professoraat met een in augu-
reele oratie over: „De beoefening der Exege
tische Theologie, inzonderheid van de tekst-
critiek, de geschiedenis des Bijbels en der
exegese".
Reeds in Schiedam had hij zijn vroegere
studiën van de Hebreeuwsclie en Assyrisclie
talen en Exegese der II. Schrift met kracht
voortgezet. In Kampen verdiepte hij zich
verder in de Hebreeuwsclie en Arabische taal
en in de talen van liet oude Egypte en
Babylonië. In 1884 gaf hij in liet liclit zijn
„Hebreeuwsche Spraakkunst", waarvan drie
drukken zijn verschenen. In 1891 hield hij
een rectorale rede over„Egyptologie en
Assyriologie in betrekking tot de geloofwaar
digheid des Ouden Testaments", een rede,
waarvan Dr. Kuypcr in de „Heraut" schreef
„In zekeren zin verwierf hij er zich den eere-
titel door van Doctor ecclesiae". Het volgende
jaar gaf hij uit„Israels verblijf in Egypte,
bezien in het licht de Egyptische ontdekkin
gen." In 1897 verscheen van hem weer een
apologetische rede„Oostersclie lichtstralen
over Westersclie Schriftbeschouwing". En in
1903 hield hij nog een rectorale rede over
„De onjuistheid van de hypothese van Prof.
Eriedrich Delitzscli over Babel en Bijbel".
In „Immanuel" schreef hij een viertal iiisto-
risch-geografische schetsen uit het Oude en
Nieuwe Verbond, nl. over Samaria, Uibla, liet
Meer van Tiberias en den Berg der Verheer-
lijking.
Wat het terrein der Canoniek betreft, heeft
Prof. Noordtzij in 1885 als aftredend Rector
een rede gehouden over„De leer van Jezus
en de Apostelen over de II. Schrift des Ouden
Testaments", waarin hij de Etische Schrift
beschouwing bestreed en in dezelfde kwaliteit
in 1907 over: „De verhouding van Schrift-
geloof en Schriftcritiek, vooral mot liet oog
op liet Oude Testament".
steeds meer, hij het veeivuldiger bezoek, een
welgevulden buidel. En die ontbrak thans.
Aart was penningmeester hij gaf uitbracht
zelf bijna nooit iets in. Karei was er goed
voor. Eu als deze daar af en toe eenige toe
speling op durfde te maken, stond Aart met
zijn dreigementen gereed. Hij was veel grooter
en sterker dan zijn makker, dien hij uitbuitte
maar wat zorglijker was, Karei bevond zich
redelijk en geestelijk in de macht van zijn
slechten vriend.
„Ik denk niets," antwoordt hij op Aarts
laatste vraag, die eigenlijk geen vraag is.
„Maar ik zeg je nog eens, ik kan niets meer
los krijgen."
„Je bent een dwaas. Moet je dan wachten,
tot je krijgt
„Nemen kan ik evenmin meer. Je weet,
mijn spaarpot is leeggeplundert. Als vader
liet tocli maar niet merkt," kan hij niet na
laten er bij te voegen.
„Daar moet je voor zorgen. Maar waarom
zou je spaarpot lee ^blijven Zorg, dat-ie ge
vuld wordt."
„Hoe
„Hoor nou aan. Weet je niet meer, hoe we
verleden week een goeden slag sloegen
Karei slaat de oogen neer.
„Dat durf ik niet meer." zegt hij.
„Ben jij zoo gauw uit liet veld geslag<lfi.
Gedurende 37 jaren heeft hij liet ambt van
lioogleeraar aan de Theol. School der Geref.
Kerken mogen bekleeden en daardoor mogen
medewerken tot de opleiding van ruim 350
predikanten, die van liun leermeester getuigen
dal hij voor hen een vaderlijke vriend en een
vriendelijke leidsman is geweest. Bij zijn
25-jarig ambtsjubileum ais lioogleeraar droeg
hij aan zijn leerlingen en oud-leerlingen een
exegetische studie aan „De 68ste en de 16de
Psalm vertaald en verklaard". Op 6 December
1912 richtte Prof. Noordtzij zich voor liet laatst
tot de studenten. Het was nog wel niet om
een afscheidswoord te spreken, docli toen liet
oogènblik was aangebroken, waarop hij offii-
cieel afscheid zou nomen, was hij door ernstige
ziekte verhinderd.
Hij mocht liet genoegen smaken, dat een
half jaar vóór hijzelf het professoraat neerlegde,
zijn zoon Dr. A. Noordtzij, Lector aan de Theol.
School, benoemd werd tot hoogleeraar in de
Theologie aan de Rijksuniversiteit te Utrecht.
Van liet weekblad „De Bazuin" was li ij ge
durende ongeveer 30 jaren medewerker en
gedurende 5'/3 jaar (l Jan. 1903—1 Sept. 1908)
hoofdredacteur.
Op het terrein van liet Christelijk Lager
Onderwijs heeft Prof. Noordtzij eveneens zijn
krachten en gaven gebruikt. Hij was in 1868
mede-oprichter van de „Vereeniging voor Ge
reformeerd Schoolonderwijs" en bleef haar
secretaris tot zij in 1906 baar taak liet over
gaan in „Gereformeerd Schoolverband", voor
welks oprichting hij krachtig heeft geijverd en
van welks eerste vergadering hij voorzitter
was. In 1878 maakte hij deel uit van de
deputatie die op Het Loo aan Koning Willem
III het bekende Volkspetitionnement aanbood.
In. Kampen was hij jarenlang Voorzitter van
de Vereeniging voor Clir. Onderwijs en sinds
1906 haar eere-voorzitter.
Ook in liet politieke feven trad hij op. Mede
door zijn actie werd in Kampen uit liet Clir.
Leesgezelschap de Antirev. Kiesvereeniging
geboren. Sinds 1883 was hij lid van den
Gemeenteraad van Kampen en sinds 1891 lid
der Prov. Staten van Overijsel. Van 1891
92 was hij lid van de Tweede Kamerals
zoodanig sprak zij in haar vergadering twee
malen over de verhouding van de Kerk tot
den Staat. Hij is Voorzitter van liet Prov.
Comité van Antirev. Kiesvereenigingen in
Overijsel geweest, zoowel als lid en secretaris
van het Centraal-Comité van Antirev. Kies
vereenigingen in Nederland..
Wat de Christelijke actie op maatschappelijk
terrein betreft, ook voor „Patrimonium" heeft
Prof. Noordtzij vele jaren zich willen geven.
II. M. de Koningin erkende de verdiensten
van den overledene door hem te benoemen
tot ridder in de Orde van den Nederland-
sciien Leeuw.
Dat is de arbeid geweest van hem die nu
Nu, ik zeg, dat we vanavond geld moeten
hebben en vlug ook. Laat eens zien," en hij
haalt een oud horloge uit den vestzakhalf
zeven al. Om half acht begint de voorstelling
in het circus. Daar wil ik in ieder geval bij
zijn. Ga je mee ja toch
Kareis oogen glinsteren van verlangen.
„Ik heb- immers geen geld."
„Daar is wel aan te komen. Ga mee;
wees niet zoo bang en kinderachtigje weet,
één greep, en we hebben geld."
Ladelicliten is een kunst, waarin Aart
Bouwens al aardig bedreven is; maar hij wil
een medeplichtige, die hij desnoods kan op
offeren.
„Ga mee," zegt hij, en hij trekt Karei, die
licht weerstreeft, met ziel).
't Is in den avond. De winkels in de
drukke straten verspreiden hun helle stralen
bundels. Maar hier moeten ze niet zijn. De
stillere buurten zijn het, die hen aantrekken.
Daar is het donkerder op de straat en stiller.
Daar is meer kans en gunstiger gelegenheid
zijn slag te slaan.
Half onwillig volgt Karei.
„Daar zèg 1" fluistert Aart hem in het oor.
„Daar op den hook, in dat sigarenwinkeltje.
Kijk, de deur staat aan. Wacht daar gaat er juist
iemand binnen. Kom hier, in de schaduw
(Wordt vervolgd.)
I
Nadruk verboden.
DOOR