flntireoolutionan
Rieuws- en üdoerieniieblaö
Zeeland.
De Oorlog.
Uit de Pers.
No. 1196.
Woensdag 10 Februari 1915.
12e Jaargang.
ABONNEMENT:
Per drie maanden binnen. Ter Neuzen ƒ1,Franco
per post: voor Nederland ƒ1,10.
Men abonneert zich bij alle Boekhandelaars, Postdirec
teuren en Brievengaarders.
Dit blad verschijnt Dinsdag- en Vrijdagavond
«itgexonderd ©i? rf gstdagen,
bij den Uitgever D. H. LITTOOIJ Az. te TER NEUZEN,
inzending van aüvertentlSn vóór uren op den dag der uitgave.
ADVERTENTÏËN:
Van 14 regels ƒ0,40. Voor eiken regel meer ƒ0,10
Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde adver
tentie wordt de prijs slechts tweemaal berekend
Grootere letters worden naai plaatsruimte berekend.
INGEZONDEN STUKKEN TE RICHTEN AAN DE REDACTIE: ABONNEMENTEN EN ADVERTENTIE TE BEZORGEN BIJ DEN UITGEVER.
Advertentiën voor dit blad worden
aangenomen tot 's namiddags I UUR op
den dag der uitgave.
V Vooral geen sentimentaliteit
Erzberger, het bekende lid van het centrum
in den Duitschen Rijksdag, plaatst, onder
bovengenoemd opschrift een artikel in de
Tag.
„De oorlog," zoo begint hij, „is een hard
en ruw handwerk. Suikergoed en knalbon
bons zijn geen deugdelijk gereedschap. De
Engelsche admiraal Eisher heeft met niets
ontziende openhartigheid gezegd, dat de oorlog
zoo onmeedoogend mogelijk gevoerd moet
worden. Waarom zoudeu wij daar veront
waardigd over zijn Ik vindt het veel beter
en humaner, als van Duitsclie zijde dezelfde
stelling in praktijk wordt gebracht. De groot
ste meedoogenloosheid in den oorlog wordt
feitelijk bij verstandige toepassing de grootste
menschenlievendheid. Als men in staat is
door een middel heel Londen te vernietigen,
dan is dat humaner dan dat men een enkelen
Duitschen landgenoot op het slagveld laat
bloeden, omdat zulk een radikale kuur het
snelst tot den vrede zal leiden."
Erzberger betoogt dan, dat Engeland ge
toond heeft zich om niets te bekommeren.
Het kent geen volkenrecht, overeenkomsten
die het zelf getroffen heeft, beschouwt het als
een vod papier, dat het in stukken scheurt
en op den wind verstrooit. Engeland neemt
hulptroepen van blank, geel, bruin, rood en
als het mogelijk was ook van gevlekt
ras aan en stuurt die „in naam van de be
schaving" allen tegen Duitschland uit.
„Engeland's ruwheid" kan alleen door
„Duitsclie onbekommerdheid" overwonnen
worden, meent Erzberger. Hoe de Engelsche
pers ook te keer gaat en dreigt, het laat
Duitschland koud. Integendeel, hoe meer de
Engelsche kranten foeteren, hoe harder de
slag is aangekomen.
Toen staatssecretaris v. Tirpitz aankondigde,
dat hij met duikbooten den Engelsclien handels-
oorlog zou beantwoordden, hield men zich in
Engeland eerst doof. Nu heeft Tirpitz laten
blijken dat het ernst is.
„Verder maar op dien weg Dag en nacht,
week in, week uit, moet Engeland's handel
geen rust meer hebben van de monsters, die
onder water meester zijn. En als Duitschland
eenmaal de werkelijke blokkade afkondigt,
dan ook niets gespaard,maar ook elk Engelsch
koopvaardijschip meedoogenloos in den grond
geboord. Wij zullen dan eens zien, hoeveel
zeelui nog aan boord van de gevaarlijke
Engelsche stoomschepen zullen gaan. Als
Engeland een dergelijk middel bezat, als wij
in onze duikbooten hebben, met hoeveel on
bekommerdheid zou het dan toegepast worden.
Waar Engeland meester is, kent het geen
grenzen, om zijn macht door te zetten en te
handhaven. Zijn wij Duitschers meester
onder water, dan moeten wij het Engelsche
voorbeeld tot ons heil, tot Engeland's verderf
volgen."
Hetzelfde kan men zeggen van de Duitsche
vliegtuigen en luchtschepen. Het is aardig en
lachwekkend, hoe verontwaardigd Engeland
is, als onversterkte steden en dorpen daar
met bommen uit Duitsche luchtvaartuigen be
stookt worden. Hebben echter de Engelsclien
niet hetzelfde tegenover Dusseldorp beproefd?
Heeft niet het geziene Engelsche tijdschrift
The Engineer openhartig gezegd, dat de Duit
sche staalfabrieken in de Rijnprovincie en
Westfalen door vliegtuigen van den aard
bodem moesten verdwijnen En zou Engeland,
als het kon, ook maar een oogenblik aarzelen,
Keulen, Hannover, Berlijn in brand te schieten,
als zijn luchtvaartuigen daar konden komen?
Het is een oude proeve van de altijd nieuwe
„Engelsche huichelarij", om over een eisch
van Duitsche noodweer verontwaardigd te
doen, terwijl men dezelfde maatregelen van
Engelsch standpunt voor Engeland's belang
verheerlijkt en prijst.
„Niet lang meer kan ook in neutrale staten
dit gedoe blinde napraters vinden. Engeland
heeft ons ruim 400 koopvaardijschepen ont
stolen. Het antwoordt moet luiden, dat voor
elk Duitscli koopvaardijschip ten minste een
Engelsche stad of een Engelsch dorp door
onze vliegtuigen vernietigd zal worden. Elke
dag, waarop Engeland de voeding van ons
volk door de afsluiting van de zee tracht te
verijdelen moet beantwoord worden met dood
en verschrikking, die Duitsche luchtschepen
onder de gelederen van het Engelsche volk
verspreiden. Waarom men in dit opzicht
mededoogen zou oefenen, is volkomen onbe
grijpelijk en ongegrond. Alle middelen, die
de Duitsche techniek en de Duitsche schei
kunde aan de verdediging van ons vaderland
bieden kunnen, zijn juist go,ed genoeg, om naar
Engeland de verschrikkingen van den oorlog
over te brengen. Als wij de kunst verstaan,
vuur van den hemel te laten regenen, waarom
zou die dan niet toegepast worden Het is
een oude ervaring, dat de overwinnaar altijd
voor „barbaar" uitgekreten wordt, al roept de
overwonnene ook alle horden van Afrika en
Azië tegen de blanke krijgslieden op. Maar
het is voor ons volk beter, dat Engeland,
Frankrijk en Rusland met al hun hulptroepen
ons voor „barbaren" uitmaken, dan dat zij
met ons als overwonnenen medelijden hebben.
De oorlog maakt hard en moet hard maken.
Wij verkeeren in noodweer in een oorlog, die
ons snoodelijk opgedrongen is, en deze nood
weer rechtvaardigt en vereischt de onmee-
doogenste maatregelen, te meer daar juist
Engeland den oorlog tot een volkenoorlog ge
maakt heeft, een liandelsoorlog niet tegen
Duitschland's leger, maar tegen het Duitsclie
volk in al zijn deelen voert. Weekhartigheid
en sentimentaliteit zouden onvergeeflijk en
dom zijn. Laat de vijand van ons zeggen
wat hij wilmaar hij liet sluiten van den
vrede moet hij alleen niet dit eene van ons
kunnen zeggen dat de Duitschers de dom
ooren zijn geweest."
Kunst zonder religieeen
bedelkind.
Onder dit hoofd schrijft de Rotterdammer
Vóór eenige dagen werd een jong, veel be
lovend kunstenaar begraven, die het Rotter-
damsche leven door en door kende.
Wij bedoelen Willem Schürmann.
Zijn roman De Berkelmans, die ons met
talent de Rotterdamsche middenstandskringen
teekent, maakte grooten opgang.
Veel verwachtingen werden van hem ge
koesterd, maar de dood sneed ze af.
Bij zijn graf stonden vele kunstbroeders en
spraken voor de treurende nabestaanden
woorden van troost.
Maar niet van dien „eenigeu troost in leven
en in sterven", waarop de Catechismus doelt.
De kunst moet troosten.
Die kunst had hij gediend, dat werk ver
ging niet, daardoor zou lafenis moeten worden
geboden.
Dit alles bracht den schrijver van Uitkijk
in het Friesch Dagblad tot de vraagWat geeft
nu eigenlijk de kunst in het leven Hoe
troost zij hij den dood
En hij geeft het bescheid in dit pakkende
stukje, waaraan we gaarne een plaats in
ruimen
„De ware Kunst: zij door vóélt het leed
zij lijdt en bezwijkt er schier onder, zij
gaat weenende rond en zoekt naar troost
maar of ze buiten de ware Religie om,
ook vindt
Zij voelt en doorvoelt het leed.
En weet het treffend uit te beelden.
Zoo Jules Schürmann, die in de „Nieuwe
Gids" den „doodentrein" voortdonderen
laat
„Wat hijgt daar in den killen nacht
En dondert voort in volle kracht
Langs velden, dorpen, steden?
Het is de somb're doodentrein
Waar lijken in gestapeld zijn,
Lauw bloed lekt van de treden.
Het is de donk're trein van dood,
Visioen van gruwb'ren oorlogsnood
De doodentrein.
Maar is het leed vóélen, ook liet leed
verzachten, ook triomfeeren over het leed?
Ziehier een klein stuksken onopgesmukt,
kunsteloos proza, dat Ds. H. Jansen, Chr.
Geref. predikant, thans veldprediker, op-
teekende uit den mond van een Duitscli
predikant
„Groet mijne ouders", zeide een soldaat-,
wiens oog begon te breken tot zijn onder
officier, „en zeg aan mijn moeder, dat ik
sterf in dat geloof, warin zij mij opgevoed
heeft". Daarop vouwde hij de handen en
lispelde: „Heere, neem nu mijne ziel in
de eeuwige heerlijkheid op". Hemelscli
licht gleed over des jongelings gelaat, een
glimlach krulde even zijn lippen en toen
was hij niet meer."
Dat is het leed èn de troost
Hoe diep voelt niet Hélène Swarth het
leed van onzen tijd als ze een moeder
teekent, wier zoon op liet slagveld viel
„Hij viel voor 't land en op liet veld van eer,
Gelijk een heldDoch nooit ziet zij
[hem weer.
Niet eens een graf, waarin zij hem bezit.
Zij weet alleen haar lieve zoon is dood,
Haar bloem, haar zon, liet wonder van
[haar schoot,
Haar kind, dat aan haar borst lag, blank
[en bloot,
Haar knaap, die speelde en zong en joelde
[en floot
En plpts kleurt tragisch 't marmer-aan-
[schijn rood
De weerschijn van zijn wreed vergoten
[bloed".
Maar bij liet leed ook de tróóst, die over
dat leed triomfeeren doet Maar oordeel
zelf
„O moederoogon zonder tranen meer
Gelaat gelijk een marm'ren masker wit!
Gesloten mond, die nooit meer Gode bidt
En nooit meer prevelt woorden warm en
[teer 1"
„Die nooit meer Gode bidtDe dichteres
moge diep kunnen peilen het mensclielijk
leed hot zieleleven van het waarachtige
kind van God verstaat zij niet
Hoe zou liet kunnen, waar ze 't zelf nog
pas zoo weemoedig-opreclit uitschreide
„Zal ik de ontferming Gods nu prijzen
[in mijn pijn
Wijl 'k niet verdragen kan liet aanschijn
[van den dood
Mijn ziel bleef onverzaad, gelijk een bedel-
[kind
Zóó zendt dan de Kunst zonder Religie
haar liefhebbers liet leven door, den dood
in? „Gelijk een bedelkind?"
En voor mijn geest rees de gestalte van
den man van Tarsen, die géén „bedelkind"
bleef in dit leven „Wie zal ons scheiden
van de liefde van Christus? Verdrukking,
of benauwdheid, of vervolging, of honger,
of naaktheid, of gevaar, of zwaard
Van den man, die wél kon verdragen
„het aanschijn van den dood", méér dan
dat die er naar verlangde „Want wij
weten, dat zoo ons aardsche huis dezes ta
bernakels gebroken wordt, wij een gebouw
van God hebben, een huis niet met handen
gemaakt, maar eeuwig, in de hemelen".
DE TOESTAND.
De belangrijke strijd in de Karpatlien, aldus
de N. R. C., schijnt nog niet tot een beslissing
gekomen.
Over den lmidigen stand van de gevechten
lichten ons in een Oostenrijksch en een Rus
sisch bericht. Het is niet wel mogelijk, de
officieele berichten van bepaalde oorlogvoerende
partijen alle tezamen vaste kenmerken toe te
schrijven. Zij hebben zich verschillend van
aard en uiterlijk getoond in de verschillende
perioden van den oorlog.
Wat Oostenrijk en Rusland aangaat, beleven
we thans een tijd van vrij kalme en zakelijke
Oostenrijksche en van uitvoerige Russische
berichten, die meer de aandacht op bizonder-
heden laten vallen, dan dat zij den algemeenen
toestand duidelijk maken.
Zooveel is duidelijk, dat de Russen in de
Boekowina en de Zuidelijke Karpatlien terug
trekken. Het St. Petersburgsch Telegraaf-
agentschap zegt, dat in weerwil van dien
terugtocht (die tot de bezetting van Kimpotuug
leidde) de gevechten in die streken een voor
de Russen gunstig verloop hebben. Of het
Telegraafagentschap erin slagen zal om den
zelfden indruk bij de Roemeniërs te wekken,
mag worden betwijfeld. En daar komt het
hier op aan. Hoe de loop van den strijd is
in de Boekowina, liet land tusschen Roemenië
en Hongarije en in de onmiddellijke nabijheid
van Zevenburgen, is voor de iiouding van
Roemenië van groot belang, ja, wellicht be
slissend.
De Russen hebben echter heel Boekowina
bezet, en een tijd lang bezet gehouden,zonder
dat Roemenië zijn neutraliteit heeft verlaten.
Een groot Russisch succes scheen noodig om
die uitwerking te hebben, een opmarsch over
de Karpatlien en een inval in Zevenburgen
bijvoorbeeld.
Dat daarvan niets is gekomen, integendeel
de Russen langs de Zuidelijke hellingen van
de Karpatlien in Boekowina terugtrekken, zal
de strijdlust der afwachtende Roemeniërs
tegen de Oostenrijkers wel wat bekoelen.
Buiten twijfel valt echter met de bezetting
van Kimpolung en liet terugtrekken der Russen
in de Zuidelijke Karpatlien (tegenover Nad-
worna), wat de Russen zelf melden, nog niets
over den uitslag van den strijd ook op dat
gedeelte van het front te zeggen.
Yoor het overige gedeelte van liet front in
de Karpatlien zeggen de Oostenrijkers, dat er
heftig wordt gestreden en de Russen melden
een niet onbelangrijk voordeel bij Mezö Labo-
rez, waarvan nog niet is uit te maken of liet
al dan niet plaatselijk is,
Dat ten Zuiden van den Beneden-Weiclisel
het offensief der Duitschers voorshands tot
staan is gekomen, komt in liet Russische be
richt van lieden nog iets duidelijker naar
voren.
Ten Noorden van den Beneden-Weiclisel
gaat het voorloopig nog om voorhoede-ge
vechten.
Uit het Westen geen nieuws van belang.
Ofschoon (indien dit voegwoord hier op zijn
plaats is) de Engelsche pers terstond na de
Duitsche verklaring met grooten ophef de be
wering voor een lasterlijke leugen verklaarde,
dat de Engelsche admiraliteit de koopvaarders
had bevolen de neutrale vlag te hijschen,
dit thans (volgens de Engelsche berichten)
toch waar en haast zich diezelfde pers dien
maatregel als volkomen geoorloofd en recht
matig te bepleiten. De argumenten, die zij
in dezen aanvoert, zijn wellicht [klemmend.
Maar zeker is, dat die maatregel de zaak voor
de neutralen, wier schepen nu niet meer van
Engelsche te onderscheiden zullen zijn, niet
eenvoudiger maakt.
Van het Westelijk gevechtsterrein.
PARIJS, 7 Febr. (Reuter). De officieele
niededeeling van hedenmiddag meldt
In België is het kalm.
Tusschen liet kanaal en den weg van Bétlinne
naar la Bassèe hebben de Engelsclien een
tl