De Oorlog.
Kameroverzicht.
Uit de Tweede Kamer.
John Bull, dit lezend, zal ongetwijfeld lachen
als de bekende boer-met-kiespijn maar moet
tóch nog bedanken voor 't compliment.
Neen, Japan blijft wel thuis.
Tenzij Frankrijk er b.v. eens 'n Hinken
hap uit Achter-Indië voor over had Voor
„zaken" is Japan altijd wel thuis
Alleen, hij is düür op 't oogenblik.
De tijden zijn er niet naar
Wie nil lecnen wil, 't zij geld of kanonnen-
vleesch dié moet over de brug komen
Daar kunnen de „bondgenooten" op rekenen.
(Fr. Dagblad).
Fourie's dood.
20 Dec. 1914.
Wie wil er liooren een nieuw lied
Hoe Jopie Fourie 't leven liet
Hij lag en sliep al in den tronk,
't Was onschuld die hem vrede schonk.
„Word wakker, Fourie, slaaps genoeg,
Gij hebt te sterven morgen vroeg."
Heb ik te sterven 'k Ben bereid,
Hij vreest niet die onschuldig lijdt.
Mijn schuld is dat ik bleef verknocht,
Aan dat waarvoor ik immer vocht
De liefde voor mijn volk en land,
En stervend doe ik die gestand."
De baljuw kwam. De celmuur glom,
Van 'teerste licht. „Uw tijd is om."
„O God, mij is het wel te moe,
Zoo Gij mij helpt ten einde toe."
Toen trad hij moedig uit den tronk.
Sterk in de kracht die God hem schonk.
En sprak zijn jongste bede „Richt
De kogel niet op mijn gezicht,
Mijn Afrikaner hart is groot,
Daar's plek te over voor uw lood".
Een blinddoek hulde de oogen hem.
Hij zat en zong met vaste stem
„Als wij de doodsvallei betreên
Laat ons elk' aardsche vriend alleen.
Maar Hij, de beste vriend in nood,
Verzelt ons over graf en dood".
Hij zong. hij zweeg. Het doodschot viel
Hij stierf een held, God heb' zijn ziel.
(De Rotterdammer).
De Nederlander vindt de zitting van Dinsdag
een van die buitengewone dagen, welke in
ons Nederlandsche Parlement heugenis zullen
hebben nog jaren lang.
Wie zich daarvan overtuigen wil, zegt het
blad, leze de redevoeringen der Ministers in
de Handelingen, of eigenlijk alleen die van
den heer Cort van der Linden. En dan nog
zal, vreezeu wij, de indruk van het gedrukte
woord veel minder groot zijn dan die van liet
gesprokene, zal de lezer veel minder dan de
hoorder van gisteren begrijpen dat wij een
in de geschiedenis van deze zware tijden be
langrijk oogenblik hebben doorleefd. Men
moest dat zien eu hooren die ongebroken,
stille aandacht, men moest waarnemen dien
krachtigen ernst, waarvan elk gebaar van den
tijdelijken voorzitter van den Ministerraad
getuigde, men moest gevoelen hoezeer dit
mannelijke woord, dat niets te raden en niets
te wenschen overliet, diep inzonk in de in
spanning toeluisterende vergadering, om te
begrijpen dat daarna de heer Troelstra slechts
een plichtmatige poging deed om de verloren
zaak althans nog een schijn van rechtmatigheid
te geven
Reeds de inzet van het debat van gisteren
was voor de oppositie tegen het Regeerings-
voorstel niet bemoedigend. De heer Tydeman
is nooit enthousiast, integendeel, in zijn woor
den zijn altijd de koelheid en de strakheid
als verstard. Maar de onwrikbare beslistheid,
waarmede hij aanstonds bij de hervatting der
discussie de verantwoordelijke taak der Regee
ring als haar taak en die van haar alleen
aanwees, deed zien, dat van hem en zijn
fractie voor de opgeschroefde kloekmoedigheid
van paladijnen als Eerdmans en De Jong niets
te verwachten was. Maar ook de heer De
Meester, de leider der Liberale Unie, schaarde
zich aan hun zijde niét, en ofschoon hij, in
tegenstelling met den heer Tydeman, even
als Nolens deze discussie ter oriënteering van
de Regeering in het klachtenboek van volk
en Kamer zeer nuttig achtte, bleek toch ook
hij niet van zins den aandrang om meerdere
mededeelingen, desnoods in besloten zitting
te verstrekken, te steunen, en bepaalde bij
zich tot een herinnering aan des Ministers
belofte dat hij de landweermannen geen dag
langer dan noodig is in dienst houden zou.
Wij hebben niet begrepen welk nut daarna
jde redevoering van den heer Patijn nog had,
voor zoover hij détails behandelde, waren die
reeds in de discussie gebracht en op de hoofd
punten opende hij geen nieuwe vergezichten.
Met den heer Troelstra daarentegen stond
het eenigszins anders. Twee argumenten
voerde hij aan ter ondersteuning van zijnen
eisch om van de Regeering meer te vernemen
dan zij heeft willen, heeft meenen te mógen
zeggen het eerste was van algemeen-politieken
aard, en was bedoeld als een eerste poging
om voor de toekomst de woorden over een
demokratischer behandeling van de buiten-
landsch-politieke aangelegenheden in daden
om te te zetten. Wij hebben, zoo betoogde
hij, aanstonds bij het uitbreken van dezen
oorlog gevoeld, dat het zóó niet meer ging
dat de volken niet buiten hun medeweten en
verantwoordelijkheid in buitenlaudsch politiek
avontuur mochten worden gesleept - wij hebben
gesproken over een democratiseering der
buitenlandsche politiek laat ons nu de eerste
daad voor de toekomst vastzetten wij eischen
als volksvertegenwoordiging dat de Regeering
ons zal inlichten over de motieven die haar
bewegen tot het blijven opleggen van deze
zware lasten aan de natie. En zijn recente
Deensche ervaring raadplegend, zeide hij dat
het ook in Denemarken kon, en aldaar ge
schiedde door een commissie van bestendig
overleg tusschen Kamer en Kabinet.
Hetgeen dus bierop neerkomt, dat in Dene
marken het aantal verantwoordelijke en van
alles ingelichte mannen mannen vijf grooter
is de Commissie bestaat uit vijf leden
dan het aantal der Ministers.
Intusschen deed de heer Troelstra niet het,
trouwens aan onze staatsregeling vreemde
voorstel, om het Deensche voorbeeld te volgen,
maar bleef hij pleiten voor een Comité-Gene
raal.
Als tweede argument daarvoor voerde hij
aan en dit was van partij-politieken aard,
en daarom voor den heer Troelstra buiten
gemeen klemmend dat mogelijk de kiezers
van de andere leden der Kamer tevreden zijn
met de verklaring hunner gekozenen dat zij
hun vertrouwen aan de Regeering hebben ge
schonken, maar dat die der sociaal-democraten,
leesdat het komend Congres, van hun ver
trouwensmannen zouden vragen Waarom
hebt gij dat gedaan, op welke gronden hebt
gij dat vertrouwen aan de Regeering verleend?
En ziet, dan zouden zij toch immers met ledige
handen en den mond vol tanden staan. Zij
zouden moeten zeggen Wij weten het niet.
Daarom behoorde de Regeering haar mede
deelingen niet voor zich te houden, maar aan
de Kamer, in geheime zitting dan, vertrouwen
te schenken.
Neem aan dat de Regeering dat nu eens
gedaan had. Dat zij in comité-generaal den
heer Troelstra en de zijnen had bevredigd.
Wat dan? Dan was de heer Troelstra voor
zijn kiezers gekomen, sprekende aldus: Be
minde partjj-genooten, wij hebben de Regee
ring naar hare motieven gevraagd, en zij heeft
ons die, in geheime zitting, medegedeeld.
Gelooft ons, die motieven zijn eerbiedwaardig,
de natie kan op grond daarvan niet van de
blijvende lasten der mobilisatie worden ge
vrijwaard
De mogelijkheid is niet uitgesloten dat een
partijgenoot wij denken bijv. aan de heeren
van de al dan niet „georganiseerde" partij
oppositie, aldus spreken zou Voorzitter,
wij hebben vertrouwen in het beleid onzer
vertegenwoordigers, maar zij moeten toonen dat
vertrouwen ook te stellen in onsik eisch
dat zij, desnoods in besloten zitting mcde-
deeling zullen doen van de motieven die hen
hebben bewogen om in de mededeelingen der
regeering vertrouwen te stellen
Waarop waarschijnlijk de heer Troelstra
antwoorden zou, dat dit niet mogelijk, ge
vaarlijk en niet in 's lands belang zou zijn
Hetgeen de heer Troelstra gisteren van de
Regeering dan ook evenzeer te hooren kreeg.
Met andere woordende heer Troelstra
eischt van de Regeering dat zij volledige
opening van zaken zal doen, en in zijn
pleit voor een geheime zitting ligt de er
kentenis, dat hij van de kiezers het ver
trouwen zal vragen in zichzeif en zijn so
cialistische medeleden der Kamer, dat hij
aan de Regeering niet wenscht te schenken.
Moet men de scherpzinnigheid van den heer
Troelstra zoo laag aanslaan van te veronder
stellen, dat hij deze innerlijke tegenstrijdig
heid van zijn betoog niet heeft gevóeld
Minister Cort van der Linden heeft, we
zeiden het reeds frank en zonder eenige
terughouding gesproken. Wenscht gij, zoo
legde hij aan de oppositie zijn concrete vraag
voor, verantwoordelijkheid, zoo draag die als
leden van het Kabinet, maar een gedeelte
verantwoordelijkheid kunnen w ij niet aan
vaarden. En zoo ge die verantwoordelijkheid
aanvaardt, kunt g ij dan toezeggen een anderen
koers te zullen nemen dan dien wij varen
Op deze vragen is de heer Troelstra het
antwoord schuldig gebleven. Hij had er zelfs
geen nieuwe argumenten tegen en herhaalde
zijn non possuraes; wij kunnen niet
vóór de wetten stemmen, zonder nadere toe
lichting zelfs kon hij er niet toe komen zijne
motie, waarin betreurd werd dat de
Regeering geen comité-generaal wenscht, in
te trekken.
Toch waren waarlijk de argumenten daar
voor, zoowel door den Minister van Oorlog
als door den Minister van Binn. Zaken aan
gevoerd, klemmend genoegin het bijzonder
de eerste was gelukkig met zijn teekening
van den toestand einde Juli, toen de eerste
militaire maatregelen werden genomen op
gronden, die de Regeering zelfs in een comité-
generaal toen niet zou hebben kunnen rnede-
deelen. Wij kregen uit de woorden van den
heer Cort van der Linden den indruk, dat wij
nu in zekeren zin in niet minder ernstige om
standigheden leven dan toen, en dat nog
ieder oogenblik zich incidenten voojdoen
kunnen, die de onmiddelijke gerocdheid van
ons leger noodzakelijk doen blijven.
Maar niet minder klemmend was zijn be
toog voor de ongereptheid der eenheid, die
ons volk tot nog toe heeft betoond in een
algemeen vertrouwen op de Regeering. Voor
dit betoog hebben de sociaaldemocraten,heeft
ten laatste ook de altijd voor verrassingen
zorgende afgevaardigde van Ommen, de ooren
toegestopt. Blijkbaar verwachten ook zijn
kiezers den uitleg die de Regeering zelfs aan
de honderd Kamerleden niet geven kan. Ook
in Ommen wonen sociaal-democraten,misschien
oefenen zij invloed Het zij zoo, wij
zullen ons over dit raadsel het hoofd niet
breken. Maar wel verblijden we er ons in,
dat behalve de heer Bichón van Ysselmonde
en de sociaal-democraten, ten slotte de ge-
heele Kamer haar vertrouwen in het Kabinet
heeft bestendigd, door de motie-Troelstra te
verwerpen en de wetsontwerpen aan te nemen.
Niet omdat men van meening was dat de
last licht is welke op de schouders der natie
blijft gelegd, maar waarschijnlijk overtuigd
én dat het niet anders kan, én dat een lot
als dat van België nog tien, nog honderdmaal
meer ellende voor ons volk zou brengen dan
deze lasten, gelijk de heer Lohman op
merkte.
Overigens deed hij uitkomen dat hij de
bezwaren van die verplichtingen zeer wel ge
voeld en (in de afdeehngen) uitgesproken
heeft, maar dat ten slotte de mededeelingen
der Regeering hem van hunne onvermijdelijk
heid hebben overtuigd.
Doch ook al ware dat niet het geval ge
weest, aan de verantwoorlijkheid der Re
geering wenscht ook de heer Lohman niet
te tornen.
De Minister van Oorlog had trouwens de
volle verzekering gegeven van zooveel in zijn
vermogen is, rekening te zullen houden met
de bezwaren vooral van de oudste landweer
lichting. Zijn de ploegen der lichting 1915
genoegzaam geoefend, dan zal een geleidelijke
opschuiving de ouderen naar de depóts brengen
en wordt vanzelf aan veler bezwaar tegemoet
gekomen. Het is—dit in antwoord aan den
heer Duymaer v. Twist, een antwoord dat
ons voorkwam noodeloos onwelwillend te
zijn het is het kadergebrek dat de ver
vroegde .oefening dier lichting heeft tegenge
houden. Doch zij is nu op gang, en de Mi
nister zal er spoed achter zetten.
Wij zullen het hierbij laten, doch eindigen
niet zonder eun woord van hartelijke instem
ming met 's Ministers Cort van der Linden's
slotwoorden dat ons land, dat de natio
nale gedachte, niet door woorden, maar
slechts door daden kan worden gediend. Wie
het daarmede ernst is, trachte zijne, mischien
persoonlijke bezwaren zooveel mogelijk ter
zijde te zetten en te toonen dat wij alien be
reid zijn het recht op ons ongerept volksbe
staan metterdaad te verdedigen, door er iets
van het onze voor op te offeren 1
Zitting van Dinsdag 26 Januari.
De Kamer zet de afgebroken beraadslaging
over het wetsontwerp tot het langer in
dienst houden van landweerplich-
t i g e n voort.
De heer Tydeman (V. L.) meent, dat de
toestand sedert de discussie van 23 December
niet veranderd is. Medefegeeren van de
Kamer met de regeering acht spr. in gewone
tijden reeds verwerpelijk en veel erger is het
in tijden als deze. De Kamer kan de regeering
niet een deel van de verantwoordelijkheid van
de schouders nemen. Spr. wil zijn meening
ondergeschikt maken aan die van de regeering.
Buiten beschouwing laat spr., in hoeverre
de regeering tijdens het oorlogsgevaar ver
plicht is inlichtingen te geven over hijar beleid
ten aanzien van den oorlog. Er zijn z.i. echter
voldoende argumenten voor het langer in
dienst houden in de stukken gegeven.
Het doet spr. genoegen, dat ook het comité-
generaal is afgewezen. Evenmin is het z.i.
wenschelijk, dat de mobilisatie door ontijdige
verloven of ongewenschte verplaatsingen uit
haar verband gerukt wordt. Er moeten al-
gemeene redenen zijn.
Spr. eindigt met de verklaring, dat hij de
regeering een blijk van vertrouwen wil geven,
wetende, dat het in dienst houden niet per sé
tot 31 Juli zal duren.
De lieer De Meester (U. L.) acht de
regeering bevoegd het comité-generaal te
weigeren en schaart zich verder in dezen aan
de zijde van den heer Tydeman.
Alleen komt het spr. voor, dat het niet
noodig was, de machtiging voor het in dienst
houden te verleenen voor zóo langen tijd.
Men had voorloopig tot 1 April kunnen machti
gen. Spr. wil echter niet langer daarop aan
dringen, nu de minister heeft toegezegd, de
menschen geen dag langer in dienst te zullen
houden dan noodig is.
De heer Bos (V.-D.) acht het beleid van
het geheele kabinet er bij betrokken. Een
comité-generaal zou z. i. volstrekt niet te
vreezen zijn. Daar spr. evenwel niet gelooft
ook in comité-generaal voldoende gegevens
te zullen krijgen om te kunnen beoordeelen,
of het paraat zijn van het leger op dit oogenblik
zou kunnen ophouden, dringt hij niet op een
comité generaal aan. De economische belangen
mogen echter niet worden toevertrouwd aan
de militaire autoriteiten.
Spr. blijft ook betreuren, dat de machtiging
voor te langen tijd gevraagd wordt. Hij geeft
verder in overweging, om de door de dienst
plichtigen ondervonden bezwaren zooveel
mogelijk te yerlichten.
De heer T r o e 1 s t r a (S. D. A. P.) ver
klaart, dat de vraag, of de Kamer verant
woord is, dit wetsontwerp aan te nemen
zonder de inlichtingen, welke zij toch noodig
heeft, ook voor hem de principieele vraag is.
Immers men klaagt, dat de volken bij dezen
oorlog voor een fait accompli gesteld zijn.
Wanneer bij gelegenheden als deze, de parle
menten zelve niet met nadruk de rechten
wenschen te handhaven, welke zij hebben,
dan zal in de toekomst de invloed van 'het
parlement op buitenlandsche aangelegenheden
zeker niet grooter worden. De Kamer mag
haar batterijen niet vernagelen.
Met verontwaardiging heeft spr. vernomen,
dat het geheim van het comité-generaal niet
veilig wordt geacht. Hij beroept zich op het
voorbeeld van Denemarken. Men wil slechts
weten, wat er van het buitenland dreigt.
Spr. verklaart zich tegen het wetsontwerp,
dat door hem en zijn partijgenooten niet kan
worden aanvaard. Hij stelt ten slotte een
motie voor, waarin betreurd wordt, dat aan
de Kamer geen gelegenheid is geboden nader
kennis te nemen vau de politieke gronden
voor de volledige handhaving van de mobilisa
tie, zij het ook in comité-generaal.
De heer Patijn (U.-L.) acht de Kamer
tegenover zich zelve verplicht inlichtingen te
vragen. Haar positie tegenover het wetsont
werp zou anders uiterst moeilijk zijn.
Spr. bestrijdt de argumentatie van den mi
mister tegen het naar huis zenden van de
oudste lichting en wijdt hier nogal uitvoerig
over uit.
De minister van oorlog, de heer
Bosboom, zegt, dat hij en de geheele re
geering tegen het comité-generaal is, omdat hij
niets meer positief kan zeggen omtrent den
toestand dan hij reeds meedeelde. Spr. moet
rekening houden met allerlei mogelijkheden.
De wet eischt nergens het eerst naar huis
zenden van de oudste lichting, maar als het
kan, zal spr. het doen.
Een jongere lichting in de plaats nemen
gaat niet wegens gebrek aan kader om haar
af te richten. Al het mogelijke wordt en is
gedaan voor de economische belangen der
ingelijfden, maar het legerbelang moet thans
bovenal gaan.
In de motie-Troelstra zou de regeering een
bewijs van wantrouwen zien.
Van het Westelijke gevechtsterrein.
PARIJS, 27 Januari. (Reuter.) Op het
front bij Nieuwpoort en Yporen zijn artillerie
gevechten geleverd. Een Duitsch vliegtuig is
neergeschoten en te land gekomen binnen de
Belgische linie.
Uit opgaven van krijgsgevangenen is ge
bleken dat onze schansen ten oosten van
Yperen den 25sten dezer door een vijandelijke
brigade zijn aangevallen en dat tie vijand
daarbij anderhalf bataljon heeft verloren.
Bij La Bassée, Givenchy en Quinchy'hebben
de Duitschers gisteren een grooten tegenslag
geleden. Alleen op den weg van La Bassée
naar Bethune heeft men de lijken van 6 Duitsche
officieren en 400 soldaten gevonden. Do ver
liezen der Duitschers hebben dus zeker ten
minste twee bataljons bedragen.
Op het front van Lens tot Soissons"zijn
artilleriegevechten geleverd.
In de streek van Craonne hebben wij ons
gehandhaafd in de loopgraven, die wij den
25sten dezer door een tegenaanval hadden
hernomen.
In de streek van Perthes zijn vier hevige
vijandelijke aanvallen op hoogtepunt 200 af
geslagen.
In Argonne is een aanval der Duitschers
in de streek van St. Hubert met de bajonet
afgeslagen.
Bij St. Mi hiel hebben wij opnieuw door den
vijand geslagen voetbruggen over de Maas
vernield.
In Lotharingen en de Vogezen is de dag
rustig voorbijgegaan.
PARIJS, 28 Jan. (Reuter.) In het commu
niqué van heden wordt gezegd
Onze verliezen in deze twee dagen zijn 300
man ongeveer, welke verklaard worden door
het hevige gevecht in het diep omgegraven
terrein, waar zich een oude steengroeve be
vindt en waarin zich twee compagnieën hadden
verscholen. Zij zijn ongetwijfeld in de handen
der Duitschers gevallen.
Alle Duitsche aanvallen bij Fontaine Madame
en het bosch van Daily zijn afgeslagen.
In de Vogezen zijn wij aanmerkelijk gevor
derd en hebben wij ten Noorden van Senones
ongeveer 400 Meter terrein gewonnen.
Bij Bau de Sapt bij Laundis hebben wij
terrein gewonnen en de verdedigingswerken
beschadigd.
Ook zijn wij gevorderd in den Elzas.
Naar het aantal dooden en gewonden te
oordeelen welke gevonden zijn op de slag
volden den 25en. 26en en 27en Jan. Oostelijk
van Yperen, bij La Bassée, bij Craonne, in
de Argonnen, in Woevre en in de Vogezen
bedragen de Duitsche verliezen op deze drie
dagen zeker meer dau 20,000 man.
De oorlogscorrespondent te Sluis van de
Tijd meldt
Op het oogenblik gaat het goed met den
toevoer van levensmiddelen naar het zwaar
geteisterde Yperen, zoodat er geen gebrek
geleden wordt. Opmerkelijk is, dat ondanks
Een buitengewone dag.
In en om Yperen.