Bommen geworpen. LONDEN, 7 Jan. (Hand.) Het bericht van de „Times" over Zeppelins wordt bevestigd door het feir, dat Dinsdag herhaaldelijk Duit- sche vliegers boven Duinkerken verschenen. Deze bezoekers, die, een uitgezonderd, geen bommen wierpen, waren waarschijnlijk ver kenners. Tot 5 maal toe werden de vliegers gezien. Een granaat ontplofte op korten af stand van een Duitsclie machine, waardoor deze een oogenblik het evenwicht verloor en moest dalen. Daarna werd ze verjaagd door een Engelschen en een Franschen vlieger. Een Duitsch aviateur liet bommen vallen in een voorstad zonder schade aan te richten. De burgemeester van Duinkerken gaf per proclamatie aan de burgerij raad dekking te zoeken, zoodra vijandelijke luchtvaartuigen zouden worden gesignaleerd. Van Engelsche zijde. 37000 Jonge mannen. LONDEN, 5 Jan. (Reuter). Sedert eenigen tijd is er in 't geheele land een opmerkelijke aandrang tot vrijwillige dienstneming in het leger. Gisteravand zijn te Cardiff, in het Welsche arrondissement Glamorgan, waar reeds 37,000 jonge mannen dienst hadden genomen, bijeen komsten in de openlucht gehouden, waar van het front teruggekeerde soldaten het woord hebben gevoerd. Vervolgens zijn geestdriftige optochten voor het vaderland gehouden, na afloop waarvan de deelnemers zich ondanks het late uur, bij menigte naar het wervings bureau begaven. Daar 't bureau gesloten was, liet een officier een ruit uitbreken en ging zoo naar binnen. Hoewel het bijna middernacht was schreef hij nog tal van rekruten in. In Australië begint de pers een campagne voor een aanzienlijke vermeerdering van de gezonden hulptroepen. Zij stelt Canada, dat reeds 100,000 man heeft gezonden, tot voor beeld. Het Herderlijk schrijven van Kardinaal Mercier. Het Vad. ontleent de volgende punten aan het H. S. van kardinaal Mercier, dat dezen grijzen kerkvorst in gevangenschap bracht, zooals de telegrammen meldden Na de daden van het Belgische leger opge noemd en de geloovigen tot bidden voor het leger en de recruten aangespoord te hebben, vervolgde de kardinaal „Op den dag der eindoverwinning zullen wij allen in de eer deelen. Maar dan is het ook rechtvaardig, dat wij nu allen in het lijden deelen. Uit hetgeen ik gehoord heb, moet ik op maken, dat in sommige streken, waar de bevolking het minst geleden heeft, soms bittere woorden tegen God gesproken worden, welke als zij koel berekend waren, bijna vervloekingen zouden zijn. O, ik begrijp dezen opstand van het natuurlijk instinct tegen de rampen, welke over het Katholieke België gekomen zijn, maar al te goed. De natuurlijke eisch van het geweten is steeds, dat de deugd onmiddellijk gestraft wordt. Maar de wegen van God zijn niet de onze, zegt de II. Schrift. Zijn Voorzienigheid laat aan de menschelijke hartstochten en aan de botsing van de belangen, zoolang Zijn Wijsheid dat afmeet, den vrijen loop. God is geduldig, omdat Hij eeuwig is. Het laatste woord, dat der barmhartigheid, is voor hen, die vertrouwen hebben in de liefde. „Waarom zijt gij be droefd, mijn ziel, en waarom verontrust gij u Vertrouw op God, zegen Hem is Hij niet uw Redder en uw God Daarop volgde een zeer uitvoerige schets der verwoestingen en o. m. deze woorden „Honderden onschuldigen werden neerge schoten. Ik ken deze sombere doodenhjst niet in haar geheel, maar ik weet, dat er alleen te Aerschot 91 gefusilleerd werden, en dat hun medeburgers aldaar, onder bedreiging des doods, de graven moesten delven. In de agglomeratio van Leuven en aan grenzende plaatsen werden 176 personen, mannen en vrouwen, grijsaards en pasgeboren kinderen, rijken en armen, gezonden en zieken gefusilleerd of verbrand. Wij kunnen onze dooden niet tellen, noch de uitgestrektheid van onze ruïnen meten." Na vervolgens op zeer schoone wijze het godsdienstig karakter der vaderlandsliefde te hebben aangetoond, vervolgde hij „De soldaat, die stérft óm zijn broeders te redden, om het huisgezin en de altaren van het vaderland te beschermen, vervult dezen hoogsten vorm der naastenliefde." Naar aanleiding van deze Duitsche bezetting, zeide de kardinaal o. m. Deze macht is geen wettig gezag bijgevolg zijt gij haar in het innige van uw gemoed noch achting, noch verkleefdheid, noch ge hoorzaamheid verschuldigd. Het eenige wettige gezag in België is dat, wat aan onzen koning, zijne regeering en aan de vertegenwoordigers der natie toebehoort. Dezelfde provincies zijn geen veroverde provincies evenmin als Galicië een Russische provincie, is België een Duitsche provincie. Ons leger alleen heeft, te zamen met de dappere troepen onze verbondenen, de eer en het recht om het land te verdedigen. Laten wij van het leger de definitieve ver lossing verwachten. Jegens de personen, die ons land met mili taire macht beheerschen, en die in het innigste van hun gemoed de ridderlijke energie moeten bewonderen, waarmee wij onze onaf hankelijk- beid verdedigd hebben en verdedigen, moeten wij een inschikkelijkheid toonen, welke door het algemeen belang bevolen wordt. Eerbiedigen wij de maatregelen, die zij ons opleggen, zoolang deze niet in strijd zijn met de vrijheid, van ons Christelijk geweten of met onze patriottische waardigheid. Laten wij onzen moed niet toonen in uitdagingen, noch onze dapperheid in agitatie. Aan het besluit ontleenen we nog Onze ellende heeft andere naties bewogen. Engeland, Ierland en Schotland Frankrijk, Holland, de Vereenigde Staten en Canada gaan als het ware een wedstrijd in edelmoedigheid aan, om onzen nood te verzachten. In uw naam en in den mijnen, bied ik aan de re geeringen, die zich zoo edel over ons erbar men, de bewogen getuigenis van onze bewon dering in onzen dank aan. Nieuwjaarsbeschouwing. De Weensche correspondent van de N. R. C. schrijft Ik zal de nieuwejaarsbeschouwingen in de Weensche bladen maar niet weergeven. De lezers kunnen ze zich wel voorstellen. Klachten over het in tranen en bloed eindigende jaar, hoopvolle verwachtingen, dat het nieuwe, alevel in tranen en bloed uit den schoot der eeuwigheid oprijzende, ons den vrede moge brengen. Nog eens worden in die beschouwingen het goed recht van Oostenrijk-IIougarije verdedigd en de schuld aan de oorlog aan Rusland toe geschreven, dat een tuchtiging van het sluip moord begunstigende Servië niet wilde toe staan, niettegenstaande men in Weenen be loofd had het land niet te zullen aunexeeren. Wegens de tijdsomstandigheden had de politie alle ouwejaarspret verboden en Weenen's straten, op andere tijden zoo woelig, waren stil. Men had zelfs het groote uurwerk aan de Stefanuskerk laten stilstaan, om te ver hinderen dat het middernachtelijke uur het signaal zou worden van de uitgelaten pret, waarmee anders het nieuwe jaar begroet werd. Er zal dit jaar ook geen carneval plaats hebben, alle dansvermaak van publieke lokalen is verboden. Daarom dragen de nieuwejaars- felicitaties van dit jaar hoofdzakelijk een offi cieel karakter. Het is de Keizer, die de lange rij opent en leger en vloot bedankt voor den betoonden moed en opoffering, aartshertog Frederik, commandant van het keizerlijke leger, wisselt nieuwjaarsgroeten met generaal v. Hindenberg, de burgemeester van Weenen met zijn Ber- lijnschen collega en alle behelzen de verze kering dat men houw en trouw zal blijven, hoe het ook moge loopen. En in Hongarije, waar Tisza niet alleen de spreker is voor zijn eigen land, maar ook voor ffe monarchie, wordt gelijke forsche taal vernomen. Naden moordaanslag in Serajewo zoo heeft hij gezegd bleef aan het land geen keus meer. In warme bewoordingen prees hij de offer vaardigheid en den moed van het legeral zijn ook tegenspoeden en smartelijke verras singen te betreuren, die misschien zich nog wel zullen herhalen, de hoop blijft sterk en de strijd is nog onbeslist. Het leger, hoe dikwijls door zijn vijanden voor half dood verklaard, is nog springlevend en met offen sieven geest vervuld. Het vertrouwen op de overwinning wordt door de harmonie met Duitschland versterkt. Graaf Apponyi in Hongarije en de oud minister Plener in Oostenrijk zijn beiden over tuigde pacifisten en hebben medegewerkt aan de Haagsche conventies. En toch hebben beiden niet geaarzeld voor de rechten van hun land in de bres te springen. Het is trouwens wel opmerkelijk dat alle oorlogvoerenden beweren om hun bestaan te vechten. Engeland geeft als reden op zijn nationale eer, de vernietiging van het Prui sische militarisme, de vrijheid der kleine neutrale staten en de onafhankelijkheid van België. En bij Frankrijk ligt de oorzaak zóó voor de hand, dat het zelfs geen apologie noodig acht. liet wil Elzas-Lotharingen terug hebben en is overtuigd voor een rechtvaardige zaak te vechten. En de Duitschers zeggen, wij moeten met Oostenrijk-IIougarije tegen de halve wereld vechten omdat Rusland de straf expeditie tegen Servië niet wilde toelaten. Keizer Wilhelm had gehoopt, dat Rusland dit zou dulden, nu Servië's onafhankelijkheid geen gevaar liep. En hij hoopte, dat als Rusland toch naar de wapenen mocht grijpen en Frankrijk zou meesleepen, dat dan Engeland neutraal zou blijven tegen de belofte dat geen Fransch erondgebied zou worden ingelijfd'. Het Duitsche volk is overtuigd dat de Keizer steeds den vrede gewild heeft en hem de oorlog is opgedrongen. De Duitschers zeggen wij zijn de best georganiseerde staat van de wereld. Men hield van ons toen wij zwak waren en men haat en benijdt ons sinds wij sterk zijn. Voor al die argumenten is wat te zeggen. De Neue Freie Presse meldt De Amerikaansche regeering heeft last ge geven, dat de vloot, die op het punt was voor de opening van de wereldtentoonstelling te San Francisco naar den Stillen Oceaan te vertrekken, in den Atlantischen Oceaan zal worden teruggehouden. Dit beteekent natuur lijk niet, dat in de betrekkkingen tusschen de kabinetten van Washington en Londen een crisis zal uitbreken, welke boven de diploma tieke wrijvingen uitgaat, maar uit den maat regel blijkt toch, dat president Wilson door de openbare meening van het land gedwongen wordt zijn standpunt in de voor Amerika zoo belangrijke scheepvaartsvraag metterdaad kracht bij te zetten en zoo in Londen door een ondubbelzinnige betooging te laten ge voelen, dat met zijn eischen zal moeten worden rekening gehouden. Drijvende mijnen. De laatste dagen is een zeer groot aantal drijvende mijnen aan de Zuidkust van Noor wegen gestrand of in de Noordzee drijvende gezien. De in Christiansund aangekomen stoomboot Golland meldt acht mijnen bij Hons- rief (Noorwegen) te zijn voorbijgevaren en de stoomboot Sitona passeerde 26 December zeven mijnen tusschen Hanrsholmen en het vuurschip. Het schijnt dat het gedeelte der Noordzee tusschen de Hebriden, Nederland, Denemarken en Noorwegen sedert de Kerst stormen, vol losgeraakte mijnen is. Volgens berichten in Noorsche bladen zijn talrijke mijnen op de Zuidkust van Noor wegen aangespoeld, waarvan er een door de Noorsche marine is geborgen en onderzocht. De uitkomst van dit onderzoek bewijst, naar wij (Wolff's Bureau) van officieele zijde vernemen, ontwijfelbaar dat men hier met Engelsche mijnen heeft te doen. Den laatsten tijd hebben vele stoomschepen die tusschen de Engelsche kust en het Skagerak varen, eveneens drijvende mijnen gezien. Dit in het oog houdende en lettende op de reeds ge bleken slechte veranker-inrichting der Engel sche mijnen, kan men met zekerheid aan nemen dat de in de Noordzee en aan de Noorsche kust drijvende mijnen, behoudens enkele uitzonderingen, van dezelfde herkomst zijn als de talrijke mijnen die aan de Neder- landsche kust zijn aangespoeld en door de Nederlandsche regeering bijna uitsluitend als Engelsche mijnen zijn herkend. De opstand in Zuid-Afrika. Gevangenneming van de Wet. Van de gevangenneming van de Wet geeft een ambtelijk verslag, dat we, in de Volk stem vinden, nog deze bizonderheden Kol. Brits volgde met motors de Wet's spoor van Kommandantspruit, haalde hem in te Donegal en begon hem te omsingelen. De grond was echter te zwaar voor motors en zo kwamen de Wet's mensen weg. In weerwil van 't mulle zand volgde komdt. Marais, van Lijdenburg, fluks op de rechtervleugel. Hij had 'n schermutseling met de rebellen een hunner genaamd van Rooyen, werd gewond. De Wet trok daarop noordwaarts en kol. Brits bracht de motors te Morokwen om verdere voorraden benzine af te wachten. Dezelfde dag kwamen sommigen van kol.- komdt. Jor- daan's mensen naar Morokwen van Genesa. Kol. Brits zond hem, met 75 man, om de Wet zo gauw mogelik na te zetten en aan te vallen. Vrezend dat de Wet met sommigen van ziju manschappen zou kunnen uitdraaien te Henningvlei (hetgeen ook later zijn bedoeling bleek te zijn) zond kol. Brits It.-Kól. Swemmer met vijf motors ten einde aldaar bezit te nemen van 't water. Dit geschiedde, na 'n zeer vermoeiende trek door de woestijn. Toen de benzine te Morokwen aankwam, volgde kol. Brits onmiddellijk achter komdt. Jordaan, die inmiddels te Waterbury de Wet bereikt had. Jordaan wist zulke belangrijke inlichtingen te krijgen omtrent de plaatselike gestelheid, dat hij de Wet, en zijn kommando, die daar nachtelik gekampeerd lagen, kon omsingelen. Beginnende op drie mijlen, sloot hij hem al nauwer en nauwer in, tot dat hij de Wet's paarden ving, alsmede twintig man, die juist bezig waren de spannen van de paarden los te maken. Toen genl. de Wet inzag dat hij omsingeld was en niet kon wegkomen, gaf hij zich on voorwaardelijk over. In een Reuter-telegram uit Johannesburg, dd. 7 December lezen wij, dat kolonel Jordaan had verteld, dat de Wet en zijn kommandant Neser en sekretaris Oost op het laatste oogen blik toch nog te paard waren gestegen om een poging tot ontsnapping te doen, maar kolonel Jordaan kwam toen nader en zei, dat het nutteloos was te vluchten en hij bevel tot schieten zou geven, als de Wet zich niet overgaf. Tegelijkertijd vertoonden zich man schappen van kolonel Jordaan. Toen zag de Wet in, dat er niets meer aan te doen was en gaf hij zich over. De Pretoria Chronicle, schrijft de Volkstem, „is vol van hoon aan 't adres der „vijf shilling rebellen'-' en noemt „de grote de Wet" 'n lafaard, omdat hij gehandsupped" heeft. Is dit zoo vraagt het blad wel de juiste toon om aan te slaan De Sunday Times (een Transvaalsch blad) heeft een spotprent gehad, voorstellende genl. Botha, gekleed in de traditioneele gegalon neerde uniform van eenspullebaas-dieretemmer en staande voor een getralied hok, de eene helft waarvan wordt ingenomen door 'n gorilla aap met den kop van den „guerilla-leider" genl. de Wet, terwijl de nog leege andere helft blijkbaar bestemd is voor een beer, „the grizzly Beyers". De Volkstem vindt wel een verontschuldiging in de haast gelijkluidende woorden guerilla en gorilla, maar acht er de plaat niet minder aanstootelijk om. Ons Land zegt „De opstand veroordeelen wij het kan niet, het mag niet anders, rebellie keuren wij af als een gruwelijk ding een rebellie in ons land is des te gruweliker, omdat ze leidt tot verspilling van broederbloed in letterliken zin en, zo God het niet in Zijn goedertierenheid verhoede, een akelige na sleep van bitterheid en haat zal hebben. Maar de opstandeling Hij is Afrikaner, hij is onze broeder. Het gaat ons zeer aan wat anderen van hem zeggen. Beschimpingen en ver- wenschingen, die hem naar het hoofd ge slingerd worden, verwonden ons en verwonden ons diep. Sommigen van onze engelse vrien den dienen hier nota van te nemen. Laat hen verdraagzaam zijn en niet meehelpen om het uitgestrooide zaad van verbittering te be mesten en te benatten, zodat wij daar latei- de wervelvind van zullen moeten oogsten. Deze vermaning kunnen enkele mensen van ons eigen bloed zich ook aantrekken." De toestand in Palestina. Aan een schrijven uit Jaffa is het volgende ontleend Om en bij Jeruzalem zijn nu gekampeerd duizenden menschen, zoo maar uit de dorpen en van de velden weggeloopen. Zij worden niet gekleed, niet gevoed en niet betaald. Zij wachten tot men zich over hen ontfermt, maar behalve eenige Engelschen, die te Jeru zalem wonen, bekommert zich geen Turk er om. De mobilisatie in Palestina heeft daar een toestand geschapen van wanorde en nood. Olie, suiker, rijst, petroleum, meel, schoeisel, kleederen, alles is direct weggenomen door de Turksche soldaten op last van het gouver nement. Hier en daar werden honderden schapen plotseling uit de kudden gehaald en meegenomen. Muilezels en karren werden den eigenaars ontnomen. Alles natuurlijk zonder eenige vergoeding, daar er geen geld is om een behoorlijk leger te onderhouden. Of is 't er wel, dan wordt het vóór alles gebruikt, maar niet voor het doel. Waarvoor al die militairen noodig zijn, waarheen de mannen uit deze streken Noordwaarts gingen, begrijpt niemand der eenvoudige zielen. Van Duitsch land heeft men maar een flauw begrip. Een elicjue drijvers heeft getracht er wat enthou siasme in te brengen, maar geen Bedouin, die er zich druk over maakt. Elke Bedouin was tot vóór den oorlog zeer verlangend om onder Engelsch bestuur te komen en zag destijds zelfs reikhalzend uit naar de komst van Engelsche generaal, die naar verluidde, onder weg waren om Jeruzalem te bezetten. Zelfs hier in Jaffa kwamen ze bij drommen op hun kameelen aan, om de aankomst dier Engelschen bij te wonen. Een groote teleurstelling volgde toen er niets gebeurde. Thans zijn er op de muren van Jeruzalem plakkaten te zien, waarin medegedeeld wordt dat Indië (Britsch-Indië) in opstand was tegen Engeland. Juist terzelfder tijd landden te Marseille de eerste Britsch-Indische hulp troepen. Met de hulp van Euver Pasja is 't ook niet pluis. Dat zal de toekomst wel doen inzien, 't Is wonderlijk, dat Europa den Turk nu nog niet behoorlijk kent en doorziet. Turkije kan echter nog eenigen tijd het Engeland zeer lastig maken, vooral in Egypte. Maar de bevolking zal daarbij geen hand uit steken. De Syriërs, de Kopten en de Muzel- mansche pelgrims, die te Jeruzalem komen uit Egypte, verbreiden daar voortdurend hun waardeering over de toestanden onder Britsch beheer. Die zijn ook nog niet volmaakt, maar toch honderd percent beter, dan die waar do Turksche tyrannie heerscht. De menschen van Egypte weten dat ook wel. Zij hebben van Turkije niets te wachten. En sluw als ze zjjn, zien ze wel in, dat hoe harder Turkije in den oorlog gaat, hoe eerder dat het eind van Turkije aanstaande is. De wederwaardigheden van vijf Duitsche aken. De vertegenwoordigers van een Duitsche onderneming te Rotterdam doen aan de N. R. Crt. het volgende verhaal van hun lotge vallen en wederwaardigheden bij hun in België gedane pogingen om vijf Rijnaken ondor Duit sche vlag, die bij het begin van den oorlog, op 4 Augustus, met circa 8100 ton door do Belgen buit verklaard waren, weder door Nederland naar Duitschland terug te brengen De aken waren op 28 en 29 Juli vóór het uitbreken van den oorlog tusschen Duitschland en België, van Vlissingen naar Zeebrugge ge sleept, alwaar vier dezer schepen circa 6000 ton kolen aan de cokes-fabriek der Rombacher Huettenwerke moesten lossen één schip, met ca. 1500 ton was voor de cokes-fabriek in Sandvoorde bij Oostende bestemd. Daar in middels de oorlog uitbrak, werden alle kolen der in Zeebrugge liggende schepen, zoowel als de schepen zelf, door den Belgischen staat in beslag genomen en direct naar Brugge ge stuurd, alwaar deze kolen op wagons verder het land in werden verzonden. Het in Sand voorde liggende schip werd ook leeg gemaakt en eveeneens in beslag genomen. Daar de Belgische staat de schepen niet wilde teruggeven, moesten wij natuurlijk ge duldig wachten, hoe de oorlog zou afloopen. Zooals wij later van bewoners in Zeebrugge vernamen, heeft men op het punt gestaan de schepen naar Engeland te brengen. Sleep- booten voor deze schepen hebben in Zeebrugge gereed gelegen. Toen nu de Duitschers bezit hadden genomen van Oostende en Westende, begaven wij ons eerst persoonlijk naar den hoofdkommandant in Brugge. Deze liet echter de schepen nog niet los, daar hij ze nog gebruiken moest. Eenigen tijd later hernieuwden wij onze poging en ontvingen dezen keer een bewijs, dat de schepen vrij gegeven werden. Onze taak was natuurlijk nu, de schepen zoo gauw mogelijk naar Nederland te halen. Daar deze schepen in gewone tijden altijd van Vlissingen uit over zee naar Zeebrugge werden gesleept, ondernamen wij uatuurlijk onze eerste poging van eerstgenoemde plaats uit. Op Zondag 8 November verlieten wij des morgens tegen tien uur de haven van Vlissingen en begaven ons eerst naar het op de reede liggende oorlogsschip Zeeland, alwaar wij een bewijs kregen voor een loods, die ons door het Ilollandsche mijnenveld zou brengen.

Krantenbank Zeeland

Luctor et Emergo | 1915 | | pagina 2