flntirmlutionair
ooor
nieuws- en Advertentieblad
De Oorlog,
Waarheen met onze moeite
en ons verdriet?
„'tKan verkeeren!"
Binnenlandse!! Nieuws.
Woensdag 23 September 1914.
No. 1156.
12e Jaargang.
ABONNEMENT:
Per drie maanden binnen Ter Neuzen ƒ1,—. France
per post: voor Nederland ƒ1,10.
Men abonneert zich bij alle Boekhandelaars, Postdirec
teuren en Brievengaarders.
Dit blad verschijnt Dinsdag- en Vrijdagavond
uitgezonderd op Feestdagen,
bij den Uitgever IK H. LITTOOU Az. te TER NEUZEN
ADVERTENTIËN:
Van 1—4 regels ƒ0,40. Voor eiken regel meer ƒ0,10.
Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde adver
tentie wordt de prijs slechts tweemaal berekend.
Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend.
INGEZONDEN STUKKEN TE RICHTEN AAN DE REDACTIE; ABONNEMENTEN EN ADVERTENTIES TE BEZORGEN BIJ DEN UITGEVER.
Een woord ter bestiering en
bemoediging in deze bange tijden,
door Ds. Js. van der Linden.
16 blz. voor f 0,25.
Uitgave van de Firma Wed.
C. ORANJE, 's Gravenhage.
„Waarheen met onze moeite en ons ver
driet?" voorzeker een vraag op zijn pas in
deze dagen.
AI kunnen we niet genoeg dankbaar zijn,
dat ons land tot hiertoe bewaard bleef voor
de verschrikkingen van den krijg, indirect zijn
wij er toch bij betrokken, en wordt er veel
geleden in menig gezin.
Veilig kan men zeggen, dat verreweg het
meerendeel der Nederlanders in mindere of
meerdere mate lijdt onder de gevolgen van
den krjjg, die het zakenleven als in een om
mezien vernietigde
In zeer vele gezinnen, waar men vroeger
een onbezorgd leven had, vraagt men zich
thans met bange vrees af, hoe men den nade
renden winter door zal komen.
En als er niet spoedig verandering komt,
zal het blijken, dat dit geen ijdele of onge
gronde vrees is.
Als straks de vrede geteekend wordt wie
zal ons zéggen, wanneer nog als alles tot
het normale leven terugkeert en elk aan zijn
verplichtingen zal moeten voldoen, zullen ei1,
naar te vreezen is, vele ongelukken gebeuren.
Ons persoonlijk, ons maatschappelijk leven,
de huishouding van den Staat, alles was be
rekend op een tijd van welvaart en overvloed.
't Was al weelde, wat men Dm zich heen
B*g.
Aan die weelde zal voorloopig een eind zijn.
En in den tijd van overgang zullen er velen
sneuvelen op financieel gebied.
En dan is het nog eiken dag de vraagzal
ons land buiten dien vreeselijken krijg blijven
Nog altijd liangt ons lot in dit opzicht als
aan een zijden draad.
Als men ziet, hoe de oorlogvoerende par
tijen als met argusoogen nagaan, of we niet
den een met meer welwillendheid behandelen
dan den ander, dan begrijpt ieder, hoe er
slechts een enkele misstap van onze regeering
noodig is, om de vreeselijke ellende van den
wereldbrand ook over onze schoone landonwen
uit te storten.
Was niet onlangs verlof gegeven tot uitvoer
van rogge een verlof, dat na één dag
haastig weer werd ingetrokken.
Zullen we later vernemen, wat achter die
haastige intrekking heeft gezeten
In elk geval, elk gevoelt hoe in dezen tijd
van opwinding en geprikkeldheid een kleinig
heid voldoende zou zijn, om ons mee te sleepen
in den brand, die om onze grenzen woedt.
Geen wonder, dat allerwege verslagenheid
en zorg de harten vervult en elk zich met
vreeze afvraagtwaarop zal dat alles uitloopen?
Geen wonder, dat velen thans verstaan, dat
het leven op deze zondige aarde een leven
van moeite en verdriet is.
Doch waarheen met onze moeite en ons
verdriet
Op die vraag geeft de bekende Haagsche
predikant "Van der Linden een afdoend ant
woord.
In een keurig tijdwoord wijst hij ieder, wiens
hart in deze drukkende dagen vervuld is met
bange vrees, den rechten weg, om van die
vrees verlost te worden.
Wij kunnen niet nalaten onze lezers, voor
zoover de kleine uitgave geen bezwaar voor
lien is, op te wekken deze brochure te koopen,
ze te lezen en ook anderen ter lezing te geven.
Zij moge in deze donkere dagen vele be
zorgden ten zegen strekken.
Ds, J. P. van Melle te Bredero schrijft in
de Nederlander
Het is nog maar 4 jaar geleden dat dr. C.
te Lintum een brochure uitgaf onder den titel
„Het oorlogsspook en de 46 millioen", onder
het motto „Als u het hart tot spreken dringt,
zoo spreek." Met klem van redenen bestreed
de geachte en geleerde schrijver o.a. ook de
volgens hem onzinnige bewering van den
Brusselschen correspondent van de N. R. Ct.
(dus niet de eerste de b'e stel) die
op 29 Oct. 1910 deze meening uitsprak in dat
blad„Als er oorlog komt, zal België zijn
wat het altijd geweest is„le champ de
bataille de l'Univers".
Dr. Te Lintum zeide in zijne brochure
daarvan
„Zeer juist, indien 't geschreven ware in
1815, zeer onjuist nu 't geschreven wordt
in 1910."
Hij betoogde dat onze tijd voor Staten klein
van rang als België en Nederland, zich buiten
gewoon vriendelijk toont. Het kleine, weer-
looze Luxemburg zelfs zeide hij heeft
in 1870 evenmin eenig letsel ondervonden als
België. Voor de juistheid van zijn inzicht
beriep dr. t. L. zich op dr. Glaesener en andere
kenners van het Staats- en Volkenrecht, die
er ook op wezen hoe de oorlogvoerende par
tijen van toen het recht der zwakken hadden
geëerbiedigd, en hij kon zich niet weerhouden
de vraag te doen
„Hoe kon dan die Brusselsche correspon
dent zoo iets neerschrijven Zelfs bij den
grootsten jourpalisten-liaast moest zulk een
flater onmogelijk zijn. En hij zou dat wezen,
indien de journalisten in hun jonge jaren
de geschiedenis der laatste eeuw behoorlijk
bestudeerd hadden. Maar in den regel
heeft men hen in plaats daarvan, v.n.i. in
gewijd in de historie der oude Grieken en
Romeinen of wel in die der Israëlieten waar
de willekeur niet vreemd wasWij,
kleine volken, moeten vertrouwen, niet op
het medelijden maar op het fatsoen der
groote naburen, dat ons gebleken is in een
proeftijd van bijna 100 jaren Wij weten,
zonder achter de schermen te zitten, dat
er gedreigd wordt met het oorlogsspook
Wij weten ook dat dergelijke misdaden in
onze omgeving, volgens honderdjarige on
dervinding, ondenkbaar zijn geworden
Zeker, er zijn nog vorsten in onze dagen
die het recht en de macht hebben om den
oorlog te verklaren. Doch ze steken niet
meer, als vroeger, de hoofden bijeen om af
te spreken wien men zal moeten afrossen
ze beleggen nu vredes- en verzoénings-con-
ferenties, om te beramen hoe men de ge
schillen zal bijleggen. Ze treden liever op
als brandweer dan als brandstichter. Ze
begrijpen dat onder beschaafde volken de
oorlog eigenlijk niet meer bestaan kan. Hij
is daar geen mode meer. Is dit spotten
Allerminst. Fatsoenlijke Staten zijn als
fatsoenlijke raenschen, die wel disputeeren
maar geen stok mejer gebruiken tegen elkaar.
Waartoe dan de groote toerustingen Men
put zich toch niet uit voorniets?.... Wel,
vooreerst moet men nog soldaten en oorlogs
schepen gebruiken tegen de kwajongens
onder de volken, en ten tweede is het onder
de diplomaten soms nog mode te dreigen."
Met het oog op de feiten, komt het mij voor
dat die Brusselsche correspondent zelf in zijn
grooten journalisten-haast de zaak heel wat
beter heeft ingezien dan de geleerde in de
kalmte der studeerkamer. Het is klaarblij
kelijk nog zoo'n heel verwerpelijk onderwijs
niet, dat die oude Grieken en Romeinen en
Israëlieten geven
Ik ben overtuigd, dat het niemand dieper
smarten zal dan dr. te L. zelf, dat de gebeur
tenissen van den dag zijn beweringen van
1910 op zoo schrikkelijke wijze zijn komen
loochenstraffen en hem tiwingen die radicaal
te herroepen. Misschien zelfs dat het vreese
lijke onweer, losgebroken met zooveel verderf
en verwoesting over het arme België, en dat
heel onze hooggeroemde beschaving, ^die zulk
een dun vernisje blijkt dat over een onver-
nieqwd bestaan werd heengestreken, met on
dergang bedreigd, er toe brengt om ernstige
aandacht te schenken aan wat we misschien
zouden kunnen noemen de wijsbegeerte der
geschiedenis, gelijk o.a. ook door Oud-Israëls
psalmisten en profeten werd onderwezen, als
zij op grond van liet wereldgericht dat ook
in hunne dagen de volken deed beven, wezen
op de gerechtigheid van dien God, die alle
zaad vrucht doet voortbrengen naar zijn aard
die elke trotsc.he Babelstichting met haar
„opgetasten schat van wetenschap en kunst,
en roemverheffing in beschavings-hoogste
gunst" te schande doet worden, daar „Hij de
hoogmoedigen verstrooit in de gedachten
hunner harten", gedachten vol van zelfvergo
ding en zelfvolmaking. Hunne wijsbegeerte
der geschiedenis, waarvan de juistheid met
zoo ontzaggelijke duidelijkheid de wereld door
verkondigd wordt in onze dagen, kan voor een
deel samengevat worden in wat Beets lieeft
gezegd
Wat afvalt van den lioogen God,
moet vallen
één zelfde schuld een zelfde lot
't Gezin, 't geslacht, het volk, de staat,
de kleinen en de grooten,
verlaten wordt wat God verlaat,
wat God verstoot, verstooten
Wel hoort men daaglijks stem op stem
weerklinken
„Geen nood! wij redden 't zonder Hem!"
Maar die het zeggen, zinken.
Zij hebben echter de gerechtigheid Gods niet
gepredikt zonder met de innigste deernis
tevens hun volk, waarmede zij zich één ge
voelden, toe té roepen „De goddeloozo verlate
zijnen weg en de ongerechtige man zijne ge
dachten en hij bekeere zich tot den Heer, zoo
zal Hij zich zijner ontfermen en tot onzen
God, want Hij vergeeft menigvuldiglijk 1"
Een der grooten van ons geslacht heeft
gezegd „Gott fuhrt das Weltenregiment ge-
waltigdoch Gott ist gütig." Of om in de
taal der profeten te spreken: „De Heer re
geert, dat de volken beven 1" Maar ook
„De Heer regeert, de aarde verlieuge zich!"
„O land 1 lant^! landhoor des Heeren
woord
V Nog eens't Kan verkeeren
In de Rotterdammer vonden we deze
driester^
Van bevriende zijde zendt men ons liet
Indisch dagblad de Locomotief.
Alles behalve clericaal
Over den landvoogd wordt dit karakteristieke
stukje geschreven
Het bericht van de N. Soer. Ct., dat de
minister van Koloniën den heer Idenburg
zou hebben verzocht, de landvoogdij niet
neer te leggen, zoolang de Europeesclie
crisis nog zal duren, wordt thans ook uit
Den Haag bevestigd.
Deze houding van minister Pleyte zal
hier stellig goeden indruk maken. Gouver
neur-Generaal Idenburg heeft gedurende
zijne landvoogdij meermalen gelegenheid
gehad zijn rustige maar sterke staatsman
schap te toonen en het is onvoorwaardelijk
een voorrecht voor de kolonie om in deze
tijden van groote zorgen liet bewind in
handen te weten van een man, die hier
van allen, ook van de niet-Europeanen,
liet volle vertrouwen heeft.
Indien het waar is, dat de heer Idenburg
aan den wenscli van den minister gehoor
heeft gegeven, dan brengt hij persoonlijk
een groot offer aan zijn land. Onze land
voogd heeft nu een bijna vijfjarig bestuur
achter den rug, dat hem voor zwaarder
taak plaatste dan sedert de laatste drie
kwart eeuw een zijner voorgangers zich
zag opgelegd. De Riouw-crisis, de Timor-
zaak, de Chineesche oproerigheid, de 1.1\-
crisis, de S. I.-beweging, het zijn alle
koloniale moeilijkheden geweest, welke de
heer Idenburg had te overwinnen. Einde
lijk ziet hij.de rust in het vooruitzichten
daar treft de kolonie een crisis, zwaar,
als bijna nimmer nog werd meegemaakt.
Blijkt de lieer Idenburg inderdaad bereid,
liet bewind te blijven voeren, tot gelukki
ger dagen mogen zijn aangebroken, dan
neemt hij een drukkenden last op zich.
De wetenschap, dat heel de kolonie zich
over dat besluit zou verblijden en hem
in trouw aanhankelijk is, zal den land
voogd dan echtei een voldoening zijn en
een kracht.
Kan het mooier
Nog niet zoo heel lang geleden hoorde men
andere tonen over „den dweper op den troon
van Buitenzorg".
Zilverbons.
Om zilverbons, die veel gekreukt en vettig
geworden zijn, weer een beter aanzien te geven,
kan men ze met een heet strijkijzer bewerken.
Kreuken en vetvlekken zijn daarna verdwenen.
De schade door den oorlog.
De middelen in ons Vaderland waren voor
de schatkist in Augustus ruim drie millioen
minder dan in dezelfde maand van 1913.
Help U zelf.
Het verwachte voorschot van tien millioen
gulden door de Regeering aan de Bloembollen
handelaren te verstrekken zal niet komen.
De commissie voor het te constitueeren Bloem
bollensyndicaat heeft te kennen gegeven, dat
de gestelde eischen, in zake de garantie voor
het voorschot, le bezwarend zijn.
Naar wij meermalen vernemen kunnen de
Middenstanders op grond van hetzelfde be
zwaar zoo goed als geen gebruik maken van
de met zooveel ophef aangekondigde Midden-
standscrediet--of steunbanken. (Unitas).
De vertraging in liet telegrafisch verkeer
tusschen Nederland en Duitschland is gewe
ken.
De Britsclie admiraliteit heeft verzekerd
dat Nederlandsche visscherschepen, die op
eigen risico en gevaar nabij de Doggersbank
willen visschen, daarin door de Britsclie vloot
niet zullen worden gehinderd.
Aangeraden wordt steeds de nationale vlag
te voeren en geen draadlooze telegrafie-inrich-
ting aan boord te hebben.
Het raadsel, zegt de N. R. C., of de Duitschers
werkelijk nog een krachtig aanvallende bewe
ging in Frankrijk beoogen, dan wel, zooals hun
tegenstanders wenschen engelooven, slechts hun
aftocht naar hun eigen grens dekken is nog
altijd niet opgelost. Er loopeti geruchten, dat
zij leege transporttreinen naar de Fransclie
grens zenden, om voorraden en oorlogsmaterieel
terug te voeren. In strijd daarmee lijkt de
aanvoer van nieuwe versterkingen uit Duitsch
Lotharingen, tenzij men die versterkingen als
aanvulling voor de geleden verliezen zou
moeten beschouwen. Evenmin klopt met de
onderstelling, dat de Duitschers een gevecht
in de achterhoede zouden leveren, het bericht
uit liet Duitsche hoofdkwartier, dat de voort
zetting van den aanval op de linie van sper-
forten ten Zuiden van Verdun is voorbereid.
Maar, zoo kan men vra^n, is het dan weer
met de voorbereiding van dien aanval te rijmen,
dat het leger van den Duitschen kroonprins
een eind achteruit is getrokken Dit leger
heeft al ten Z.W. van Verdun gestaan, maar
is sindsdien een heel stuk noordwaarts terug
getrokken. Het laatste ambtelijke bericht van
Fransche zijde meldt ook dat de Fransclie
troepen op de westelijke hellingen van Ar-
gonne, d.i. den minst steilen kant, terrein
gewonnen hebben.
inzending van advertentiSn vóór oren op den dag der uitgave.
Advertentiën voor dit blad worden
aangenomen tot 's namiddags I UUR op
den dag der uitgave.
voor allen.
V' Hulde aan Idenburg.
0e stand van den strijd.