Hntirmlutiotiaf
Door
nieuws- en Hdvemntieblad
Zeeland.
Uit de Pers.
No. 1142.
Woensdag 5 Augustus 1914.
12e Jaargang.
Franco
ABONNEMENT:
Per drie maanden binnen Ter Neuzen fl,
per post: voor Nederland 1,10.
Men abonneert zich bij alle Boekhandelaars, Postdirec
teuren en Brievengaarders.
Dit blad verschijnt Dinsdag- en Vrijdagavond
uitgezonderd op Feestdagen,
bij den Uitgever D. H. LIT''00IJ Az. te TER NELZEN.
Inzending van advertentlBn vóór uren op den dag der uitgave.
ADVERTENTIËN:
Van 1—4 regels ƒ0,40. Voor eiken regel meer ƒ0,10.
Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde adver
tentie wordt de prijs slechts tweemaal berekend.
Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend.
INGEZONDEN STUKKEN TE RICHTEN AAN DE
REDACTIE; ABONNEMENTEN EN ADVERTENTIËN TE BEZORGEN BIJ DEN UITGEVER.
Advertentiën voor dit blad worden
aangenomen tot 's namiddags I UUR op
den dag der uitgave.
V „Is er geen oorzaak?"
Sinds eenige dagen verkeert gansch Europa
in groote spanning. Wat lang gevreesd werd,
is thans werkelijkheid. De tot de tanden
gewapende Mogendheden schijnen elkanders
krachten te willen meten. Voor vreedzame
bespreking en oplossing der geschiüen lijkt de
weg ten eenenmale afgesneden. Terwijl En
geland zijn houding reserveert, nemen in
Frankrijk, Duitschland en Rusland de krijgs
toerustingen onrustbarende afmetingen aan.
Ons land ondervindt van een en ander den
gevoeligen terugslag. Niet tegen te spreken
is het dan ook, dat de toestand ernstig moet
worden genoemd.
Toch dient men zich niet door allerlei dwaze
en overdreven berichten van de wijs te laten
brengen. Men mag zich den staat van zaken
niet erger voorstellen, dan met de werkelijk
heid overeenkomt.
De mobilisatie en oproeping van militie en
landweer hebben geen ander doel, de regeering
beeft het nog eens uitdrukkelijk verklaard,
dan de handhaving onzer strikste onzijdigheid.
Dat deze mobilisatie zeer onaangename ge
volgen kan hebben met het oog op stilstand
in verdiensten, het vaak onverzorgd moeten
achterlaten van vrouw en kinderen, bet stop
zetten van bedrijf en anderszins, is toch waarlijk
al erg genoeg. Hare Majesteit de Koningin
heeft dan ook bij haar bezoek aan de gemo
biliseerde troepen in Scheveningen, uitge
sproken, hoezeer bet Haar leed doet, dat tot
dezen maatregel moest worden overgegaan.
Waarom tracht men dan toch door allerlei
sensatie-nieuws, uit-den-duim-gezogen berich
ten, op gissing of speculatie-zucht berustende
telegrammen, de zenuwachtige opwinding te
vergrooten
Het hoofd koel.
Den toestand onder de oogen zienhem
niet waskleuriger schilderen, maar nog minder
hem zwarter teekenen. dan hij is.
God regeert
Niet de mogendheden, niet de geweldhebbers
dezer wereld.
Zou het niet veel beter zijn, inplaats van
liet oor te leenen aan allerlei zenuwspannende
geruchten, of die te helpen verbreiden, liet
aangezicht des Heeren te zoeken in smeeking
en gebed, en hulp te vragen hij Hem, Die ge
zegd heeftRoep Mij aan in den dag der be
nauwdheid
Een ieder, die bidden leerde, versta thans
vooral zijn roeping.
En elk, die in grooter of kleiner kring meer
of minder invloed kan oefenen op de gemoe
deren, beseffe, van hoe groote waardij een
kalme en rustige houding is, ook met het oog
op de vrouwen en kinderen dergenen, die in
krijgsdienst werden opgeroepen. Verontrust
ze niet noodeloos. Schooner en edeler is de
taak, ze met woord en daad te bemoedigen
en bij te staan. Moge de Kaïns gedachte
„ben ik mijns broeders hoeder minder dan
ooit opkomen, en openbare zich een heerlijke
solidariteit in dezen druk des tijds.
Z
Omhoog!
Het hoofd omhoog en 't hart naar hoven
Zij thans ons aller leus en daad.
Zij wank'len nimmer, die gelooven,
't Schikt alles zich naar 's Heeren Raad.
Wat wacht gij hulp van vorstenhoven,
Van werekïlegers, sterk in tal
Het hoofd omhóóg het hart naar bóven
Wat om u heen bezwijk' of val.
Te midden van 't rumoer der volken
Van strijdgeruclit en krijgsgedruisch,
Zendt God, van boven licht en wolken,
U vrede uit zijn Eeuwig Huis
3 Aug. 1914. ZELANDIA.
Henry Morton Stanley.
De Rotterd. schrijft in een tweede artikel,
liet eerste namen we ook reeds over, liet
volgende
In den zomer van 1874 ondernam Stanley
weer eene groote reis naar het Afrikaansche
merengebied; den llen November 1874 verbet
hij met zijne dragers Zanzibar en den 5en
April 1875 bereikte hij Uganda.
Den nacht te voren droomde de moeder van
den Koningin van Uganda, dat zij op het groote
meer een boot zag varen met witte vleugels
als die van eenen vischadelaar en eenen
blanken man daarin, die verlangend naar
Uganda uitzag. Een man, van wien de moeder
des Konings droomde, moest natuurlijk een
groote heer zijn, derhalve werd Stanley te
Mengo, Uganda's hoofdstad door Koning Mtesa
schitterend ontvangen.
Misschien was het met Stanley's indruk
wekkende persoonlijkheid die droom, welke
hem dadelijk invloed bezorgde.
Mtesa was toen onder den invloed van
Arabische handelaars met zijn hof Moliamme-
daansch geworden. Toen Stanley kwam, scheen
hij op eens neiging tot het Christendom te
krijgen, en deze deed wat hij kon, om hem
daarin te bevestigen.
„Ik trachtte niet", zeide hij, „hem eene bij
zondere leer of theologie op te dringen, wat
hem zonder twijfel in de war zou gebracht
hebben. De eenvoudige geschiedenis der schep
ping, zooals Mozes haar verhaalt, de openbaring
van Gods macht aan de Israëlieten, hunne
verlossing uit Egypte, de heerlijke wonderen,
die God voor de kinderen Abrahams deed,
liet optreden der profeten, die de komst van
den Messias voorzegden de geboorte van den
Christus in nederigheid, zijn leven, rijk aan
wonderen, zijn smartelijke dood en zijn zege
rijke opstanding dat waren dingen, die den
verstandigen heiden zoo boeiden, dat men aan
de staatszaken maar weinig tijds wijdde en
het gerechtshof een stil vertrek, waarin alleen
de geboden van den godsdienst en de zedelijk
heid besproken werden, was.
Stanley geloofde vast, dat Mtesa werkelijk
Christen zou worden. Hij zette gedurende
een later verblijf in Uganda zijn onderricht
voort en vertaalde voor Mtesa gedeelten van
den Bijbel, o. a. het Evangelie van Lucas, in
liet Sualieli, dat, omdat, liet de taal van den
handel was, in Uganda evengoed als in vele
streken van Midden-Afrika verstaan werd.
Reeds vroeger had hij aan een Engelscli
blad een geestdriftvollen brief geschreven,
waarin hij de heerlijkheid van Uganda, liet
karakter des Konings en wat hij beloofde
alsmede de schitterende vooruitzichten eener
zending in Uganda in gloeiende kleuren maalde
en „het vrome volk van Engeland" opriep,
zendelingen naar het veel belovende land te
zenden. Mtesa zelf zeide tot Stanley „Schrijf
aan de blanken, dat ik als een blindgeborene
ben en slechts één wenscli heb, te leeren
zien. Dan wil ik mijn leven lang een Christen
blijven."
Wat de schoonheid en vruchtbaarheid van
Uganda betreft, dat was waar, maar in het
karakter des Konings heeft Stanley zich be
drogen Mtesa was wel niet bloot een sluwe
huichelaar, maar, als hij toen en ook dikwijls
later een trek naar liet Christendom toonde,
waren dit betere roerselen zijns harten, maar
zeer oppervlakkig eu snel voorbijgaand.
Hij was misschien verstandiger maar ter
nauwernood veel beter dan andere Afrikaan
sche heerschers en bleef in den grond altijd
een wreede bloeddorstige, in de banden der
grofste zinnelijkheid verstrikte tyran. Zijn
verlangen ging niet uit naar het Evangelie,
maar naar de schatten en kunsten van Europa.
Maar het blijft Stanley's verdienste, dat hij
den stoot tot de zending in Uganda begeven
heeft. Die brief baarde in Engeland groot
opzien en deed een vriend aan de Engelscli-
kerkelijke Zendingsvereeniging f 60,000 geven,
tot vestiging eener Zending in Uganda.
Spoedig kwamen meer bijdragen en reeds in
April 1870 konden de eerste zendelingen naar
Uganda gezonden worden.
Toen Stanley op eene latere reis door
Afrika in 1889 naar Usambiro kwam, was hij
de gast van Alexander Mackay, den voor
naamste onder die eerste zendelingen. De
zendelingen hadden uit Uganda moeten vluchten
en Mackay arbeidde toen te Usambiro. Stanley
zag met bewondering de inrichtingen van
economischen en industrieelen aard en den
vlijtigen arbeid der menschen. Hij schrijft
„Mackay heeft geen tijd om te klagen en te
jammeren en toch zou hij daar. God weet
liet, genoeg reden voor hebben, daar Muanga
Mtesa's zoon en opvolger den zendings-
bisschop vermoord, Mackay's leerlingen ver
brand, zijne Christenen geworgd en zijne
zwarte vrienden neergeveld heeft en nu den
zendeling zeiven bedreigt. Sinds 13 jaren
werkt hij trouw eu zonder klachthij leidt
zijne kleine kudde en onderricht ze, om des
morgens Gods goedheid en des avonds Gods
trouw groot te maken.
Dat te zien en daaruit tevredenheid en ze
delijken moed te putten, is reeds een lange
reis waard". Ook Mackay had welgevallen
aan Stanley. Hij roemt zijn beslistheid en
volharding en zijne verstandige behandeling
der inlanders. Hij zegt ook, dat Stanley
zonder twijfel nooit zonder noodzaak tegen
inboorlingen de wapenen gebruikt heeft.
Stanley zou gaarne Mackay mee naar En
geland genomen hebben, maar, als een Li
vingstone, overschatte ook Mackay de weer
standskracht van zijn lichaam. Hij zeide tegen
Stanley: „Zend mij 20 zendelingen, dan zal
ik naar Engeland komen om nog 20 te zoeken".
Hij stierf kort na Stanley's vertrek. Deze was
zeer bedroefd over den dood van den „groot
sten zendeling na Livingstone", zooals hij in
zijn dagboek schreef.
Na zijn terugkeer in Engeland maalde Stanley
voor eene vergadering van leden van het
Engelscli-kerkelijk zendingsgenootschap de in
drukken, die hij ontvangen had en de verwach
tingen, die hij voor Uganda koesterde.
Van de Waganda zeide hij„Zij zijn van de
stof, waaruit men degelijke, ernstige en geest
driftvolle Christen maken kan". Hij wenschte
en hoopte, dat geheel Uganda Protestantseh
zou worden. Deze hoop zal wel niet in ver
vulling gaan.
Wij weten niet, of Stanley ook later nog
gelegenheid had, in den eigenlijken zin des
woords voor de zending te werken, maar in
ieder geval kwam zijn werk in meer dan een
opzicht de zending ten goede. Daartoe be
hoort bijv., dat hij den slavenhandel krachtig
bestreed en dat hij op de noodzakelijkheid'
der medische zending wees.
En heeft hij niet door het groote werk zijns
levens, de ontsluiting van liet Congogehied, de
zending nieuwe wegen geopend
Het groote nut van de Telefoon, voor hen die niet
meer ter kerk kunnen.
Ds. Datema, schrijft in de „Wester Kerk
bode" het volgende aan zijn „vriend Surfrides"
Ik moet je nog eene bijzonderheid vertellen
over den zegen van de uitvinding in den
laatsten tijd. Meer speciaal over de snelle
voortplanting van het mensclielijkstemgeluid.
Ook in Middelstum nl. is er 'n telefoon in de
ruime kerk aangebracht. Maar niet alleen om
de menschen, die in het bedehuis zitten, en
niet al te goed kunnen liooren, te helpen
neen, ook voor hen die wél kunnen liooren
maar niet meer in de kerk kunnen komen.
Er is hier nl. voor eenige jaren een man
boven uit de schuur op den grond gevallen.
Hoewel het leven niet wegvloeide, nimmer
zou de ongelukkige man weer gebruik kunnen
maken van zijn voeten. Hij rijdt in een wagentje
langs de huizen zit in dit wagentje in eigen
woning ging ook met dit wagentje naar Gods
huis. Toen ik hier voor twee jaren preekte,
zag ik in het gangpad, dicht hij den uitgang,
den aandachtigcn toehoorder zitten. Maar,
het werd hem te moeilijk, om op te gaan.
Zijn kwaal verergerde. Het was haast niet,
uit te houden, om naast hem te zitten. Hij
zou dus niet meer kunnen opgaan. Bange
gedachte Niet meer te kunnen komen op de
allerbeste plaats W:eek aan week dit voorrecht
te moeten missenHet was bij hemook
dit nog Maar de Heere is de God der weten
schappen. Zijn God onderricht hem. Je sa ja
zegt; zulks is ook van den Heere: Hij is
wonderlijk van raad, en Hij is groot van daad.
Ook de uitvindingen staan in het teeken der
Goddelijke openbaring. Ook de telefoon. Dat
is geen menschenwerkis Gods gaveal
wordt zij door menschen dikwerf verkeerd
gebruikt. En nu hebben de broeders van
Middelstum een kabel gelegd onder den grond
doorover den bodem van de breede kerke-
grachtnaar de woning van onzen beproefden
broeder en wanneer er op den dag des Heeren
in Middelstums bedehuis 800 menschen luiste
ren naar de prediking en met den voorganger
bidden, zie, dan hoort onze broeder in zijn
wagentje ook. Dan bidt hjj ook. Dan zingt
hij ook. Dan legt hij ook de gaven weg voor
dén kerkdienst en verzorging der armen. En
als bij liet einde van de samenkomst de ge
meente hare harten tot den Heere opheft,
dan ontvangt ook de broeder in zijn woning
„den zegen" en zal ook hij kunnen danken,
onder het geklank des Woords te hebben
verkeerd.
Waarlijk, alles is uwe. Alles. Hoogte en
diepte tegenwoordige en toekomende dingen
do wonderen der Techniek en zelfs telegraaf
en telefoonalles is uwealles is voor de
kinderen des koninkrijks; want zij zijn van
Christus, en Christus is Gods.
Het vlaggen, en de Zaandamsche gemeenteraad.
In de jongste zitting van de Zaandamschen
Gemeenteraad werd de veelmalen uitgestelde
interpellatie van het Raadslid Fris (a.r.) ge
houden over het nietvlaggen van de Gemeente
gebouwen op den jaardag van Prins Hendrik
en Prinses Juliana, waar dit feit in breede
kringen ontstemming heeft gewekt, is zeker
de vraag gewettigd, wat de reden is waarom
B. en W. dit niet, zooals voortaan de gewoonte
was, hebben gedaan.
De Burgemeester verklaart, dat de soc.-
dem. meerderheid, die rust op de meerderheid
in do burgerij heeft te handelen naar haar
beginselen. Welnu er is voor de soc. dem.
geen reden om te vlaggen, 't Zou eigenlijk
wezen de reinste huichelarij.
Op Koninginnedag zullen we wel vlaggen.
Niet omdat we dan iets koningsgezinder zijn
nu. Want we blijven republikeinen van op
vatting. Maar de Koningin is het hoofd van
den staat, en ons vlaggen beteekent dan
slechts dat wij manifesteeren van die staat
deel uit te maken.
Verder verwijst de Burgemeester naar het
antwoord van Minister Cort v. d. Linden op
de vragen van den heer Brummelkamp. 't Is
niet onze bedoeling te prikkelen, besluit de
Burgemeester, dat blijkt wel uit ons niet
vlaggen op 1 Mei, en ons wel vlaggen op 31
Augustus, maar meer kan men toch moeilijk
van ons verlangen.
De heer Duys bestrijdt de heer Fris even
eens. Zij het wat minder gemoedelijk dan
den Voorzitter.
De lieer Van der Veen (a.r.) wijst op
liet tweeslachtige van de houding der soc.-
democraten om wel te vlaggen op 31 Aug. en
niet op andere nat. feestdagen.
De lieer Baas (a.r.) wijst op de gelieele
eenige beteekenis van Oranje in onze ge
schiedenis. We zullen ons schrap zetten tegen
elke poging om ons land los te maken van
het huis van Oranje.
De wethouder Kamphuis (r.k.) wil even
er den nadruk op leggen dat hij zich in het
college van B. en W. tegen liet niet vlaggen
heeft verzet.
De Burgemeester wijst er ten slotte op, dat
't blijk van ruimhartigheid is dat er op Koningin-