flntlrcooluiionaif
nieuws» en Advertentieblad
Zeeland.
0001
De Synthese en de Leugen.
Uit de Pers.
Woensdag 1 Juli 1914.
No. 1132.
12e Jaargang.
ABONNEMENT:
Per drie maanden binnen Ter Neuzen ƒ1,—. Franco
per post: voor Nederland ƒ1,10.
Men abonneert zich bij alle Boekhandelaars, Postdirec
teuren en Brievengaarders
Dit blad verschijnt Dinsdag- en Vrijdagavond,
uitgezonderd op Feestdagen,
bij den Uitgever D. H. LITTQOIJ Az. te TER NEUZEN.
ADVERTENT1ËN:
Van 1—4 regels ƒ0,40. Voor eiken regel meer ƒ0,10
Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde adver
tentie wordt de prijs slechts tweemaal berekend.
Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend.
INGEZONDEN STUKKEN TE RICHTEN AAN DE REDACTIE; ABONNEMENTEN EN ADVERTENTlfel TE BEZORGEN BIJ DEN UITGEVER.
Wij hebben ons verheugd over de verschij
ning van een stnk als „Nieuwe Stroomingen"
in de Midd. Courant.
Want vooreerst blijkt er uit, dat, hoelang
de menschelijke natuur ook in onnatuurlijke
banden gekneld wordt, zij ten slotte toch hare
rechten herneemt.
En dat het liberale regime aan de men
schelijke natuur zulke handen had opgelegd
is zeker. Zoolang dit regime gold, mocht men
op publiek terrein van geen godsdienst spreken.
En toch de mensch kan niet huiten den gods
dienst. Ook niet, waar hij optreedt in 't open
bare leven.
De mensch kan niet buiten God.
Al verwerpt zij den God, die Zich heeft
geopenbaard in Zijn Woord, hij zal liever nog
een God van eigen maaksel dienen, dan het
zonder God stellen.
En waar nu het stuk in de Midd. C. voor
deze rechten van de menschelijke natuur op
kwam, hebben wij dat een verblijdend teeken
genoemd.
Immers als aan de linkerzijde het gevoelen,
dat de godsdienst weder meespreken moet op
publiek terrein, veld wint, dan,zal dit vérstrek
kende gevolgen hebben.
Want het recht dat men opeischt voor den
eigen godsdienst zal men zeker niet kunnen
weigeren aan den godsdienst van anderen.
Zoo zal dan van zelf de vraag opkomen
hoe waarborgen wij in ons goede land aan
ieder het recht, om op politiek terrein terwille
van zijn godsdienstig beginsel niet achteruit-
gesteld te worden bij anderen
En wie de laatste veertig, vijftig jaar heeft
meegeleefd, zal begrijpen dat de „Nieuwe
Stroomingen" in dit opzicht een groote ver
andering bij vroeger zullen geven indien
zij althans krachtig genoeg zullen zijn, om de
oiid-liberale leus te overwinnen.
Waar we ons nu verheugden over de ver
schijning van een dergelijk stuk in de Midd. C.
wat onder een vroegere redactie zeker niet
gebeurd zou zijndaar heeft het ons ge-
ergerd en ten hoogste verbaasd, dat de ge
achte schrijver in zijn stnk, dat de Synthese
zoekt te bevorderen, het ook al niet zonder
den leelijken paganisten-leugen heeft kunnen
stellen.
Dat valt ons bitter tegen van iemand, die
blijkbaar den godsdienst op zoo hoogen prijs
stelt, zoo gaarne zou zien, dat alle menschen,
van welken godsdienst zij ook mogen zijn,
elkander wat meer leerden waardeeren en de
Synthese zochten, zooveel het maar kon.
Want hoe dikwijls ook als een axioma her
haald, de bewering, dat de geloovigen „door
hun antithese-leus allen die anders dachten
dan zij, veroordeelden als heidenen" is en
blijft een leugen.
Vooreerst de geloovigen hebben die anti
these-leus niet uitgevonden, dus mag men niet
spreken van hun antithese-leus.
Als de geachte schrijver zijn eigen stnk nog
eens kalm wil overlezen, dan zal hij daarin
het afdoend bewijs vinden, dat hij geheel ten
onrechte, met het oog op de geloovigen,
spreekt van hun antithese-leus.
Immers heel zijn stuk is een schets van de
„reactie tegen het intellectualisme", tegen „de
uitsluitende overheersching van dat intellect."
Zelfs erkent en waardeert hij het betere
inzicht van dr. Kuyper, die tegen de oud-
liberale leus „op politiek terrein rekenen we
niet met den godsdienst of met eene geopen
baarde waarheid, daar is de rede oppermach
tig" in verzet kwam.
En dat is toch immers de antithese
Als de redactie van de Midd. C. nu toch
met het oog op de geloovigen spreekt van
hun antithese leus, slaat zij haar eigen glazen
in en werpt ze zelf heel haar betoog onderst
boven.
Nog erger wordt de leugen, als de geachte
schrijver zegt, dat de geloovigen door hun
antithese-leus allen, die anders dachten dan zij,
veroordeelden als heidenen.
Wij hopen, dat de schrijver, als hij kennis
neemt van ons artikel, nu niet, zooals in het
nummer van Zaterdagavond zich met enkele
regels er van afmaken zal, doch óf deze
uitspraak bewijst, óf haar royaal intrekt.
Want wij herhalen, die bewering is onwaar,
hoe dikwijls men haar ook herhaalt en elkander
napraat.
Wel hebben wij in openhaar debat een
spreker ontmoet, die begon: „Ik, paganist,"
en was hij de eenige niet, die met blijkbare
voorliefde zich dien naam toeeigende, maar
dat onzerzijds onze tegenstanders voor heidenen
uitgemaakt zouden zijn, omdat zij anders oor
deelden dan wij, betwisten wij ten sterkste.
Maar heeft dan dr. Kuyper niet gesproken
van het stuiten der verdere doorwerking van
„paganistische factoren in ons volksleven
en hebben zijn volgelingen ook in dit opzicht
zijn voorbeeld niet gevolgd
Zeker hebben zij dat,
Maar ter andere zijde hebben zij steeds ten
sterkste ontkend, dat zij hun tegenstanders
voor heidenen hielden.
En nu van die „paganistische factoren"
gesproken, durft de geachte schrijver ontken
nen, dat er in ons land reden is voor iemand,
die zich plaatst op Christelijk standpunt, om
tegen de doorwerking van die factoren te
waarschuwen
Wil hij dan nog even zijn eigen stuk inzien
Hij schrijft, dat er in ons land zijn, die
„niet meer willen meedoen met iets, wat ook,
dat maar even met het kerkelijk Christendom
verband houdt, maar die toch steeds zoeken
naar geestelijke bevrediging buiten de zuivere
rede om, en het zelfs trachten te vinden bij
Oostersche geloofsleeren."
Nu moet men natuurlijk hen, die hier door
den schrijver zelf geteekend worden, de vrijheid
laten om bij Boedha in de leer te gaan, doch
wij verwachten van de onbevangenheid van
den geachten schrijver dat hij zal erkennen,
dat het Boedhisme toch zuiver heidendom en
anti-Christelijk is-
En waar hij zelf in bovenaangehaalden zin
het woord willen spatieert, daar zal hij toch
wel erkennen, dat dit Boedhisme ook in ons
land niet werkeloos blijft, maar zich in ons
volksleven tracht in te dringen.
Mag dan een man van Christelijke beginselen
tegen de doorwerking van deze paganistische
factoren in ons volksleven niet waarschuwen
en moet hij daarom nagewezen worden als
iemand, die zijn tegenstanders veroordeelt als
heidenen
Is het den schrijver onbekend, hoe in onze
groote steden, evenals in het buitenland,
waarzeggerij, enz. welig tieren, niet onder de
onontwikkelde menigte, doch onder de elite,
onder de hoogere standen
Herinnert de redactie van de Midd. Courant
zich niet, hoe in 1912 aan de bladen zeker
ook wel aan haar een brochure werd toe
gezonden, waarin de zonde van Sodom openlijk
neen, niet werd vergoelijkt maar bepaald
werd verdedigd als een behoefte voor vele
menschen, en waarin het recht werd opgeeischt
voor dezen, om hun vuile practijken ongestraft
uit te oefenen zelfs met minderjarigen.
Die brochure prees het oude Hellas, het
heidensch Griekenland, omdat daar deze zonde
openlijk kon en mocht bedreven worden.
Die brochure werd niet toegezonden door
een of ander obscuur en laag gezonken individu,
doch door een man met een, ook in Zeeland,
welbekenden en geachten naam.
Herinnert zich de schrijver, hoe in bewuste
brochure gesproken werd over minister Regout,
die deze vuile zonden met minderjarigen be
dreven, strafbaar wilde stellen
Waar die „paganistische factoren" want
dat zijn het toch, niet waar heelemaal
niet werkeloos blijven, maar zeer actief zijn,
is het dan niet de plicht van ieder man van
Christelijke beginselen om daartegen te ge
tuigen
En vindt de redactie van de Midd. Courant
zelfbij nader inzien het wel billijk, hen die zulks
doen uit plichtsbesef, na te wijzen als lieden,
die hun tegenstanders voor heidenen schelden
Nogmaals, het viel ons hitter tegen, dat de
geachte schrijver in een fraai stnk, waarin
hij de synthese zoekt te bevorderen, zulk een
leelijke leugen napraatte.
Van zijn eerlijk gemoed wachten we óf be
wijs, of intrekking van dien zijn opstel orit-
sierenden volzin.
V Geloof en Wetenschap.
De Middelburgsche Courant van Zaterdag
avond bevatte een kort antwoord op ons
artikel in ons vorig nummer. Wij nemen dat
antwoord op onder ons Persoverzicht, ofschoon
de M. C. ons artikel aan hare lezers onthouden
heeft.
Onzerzijds hierop een enkel wederwoord.
De redactie meent, dat zij allicht heter in
de gelegenheid is geweest dan wij, om te
constateeren, dat velen het voorvaderlijk geloof
verloren hebben, omdat hun kennis aan de
natuurwetenschap het hun onmogelijk maakte,
voor waarheid aan te nomen, wat daarmede
in strijd was.
Wij willen niet twisten over de vraag, wie
de meesten van deze wetenschappelijke onge-
loovigen heeft ontmoet.
Ter geruststelling van den geachten schrijver
willen we hem echter meedeelen, dat we reeds
voor bijna een halve eeuw den kleermaker
van ons dorpje op zijn snijderstafel in naam
der wetenschap hoorden bewijzen, dat de
Bijbel, die leert dat God den mensch geschapen
heeft, een boek vol leugens is, want dat wij
van de apen afstammen.
De man was met den liberalen dominé en
andere notabelen lid van een leesgezelschap
en haalde uit Kennis en Kunst, De Aarde
en haar Volken en andere wetenschappelijke
bladen heel wat wijsheid.
En sinds onze jongensjaren hebben we in
verschillende betrekkingen en in allerlei ge
zelschappen tal van menschen ontmoet, die
evenals deze kleermaker-philosoof in eigen
oogen veel te wetenschappelijk waren, om nog
langer te gelooven wat ae Bijbel ons leert.
Of dat aantal nu grooter of kleiner was,
dan van hen, die de redactie van de M. C.
van dit soort menschen heeft ontmoet, willen
we onbesproken laten.
Doch daarover ging het niet.
Want we gaven in ons vorig artikel toe,
dat er velen zijn, die beweren, dat zij aan
die oude godsdienstige leerstellingen niet meer
kunnen gelooven, omdat zij naar hunne meening
te veel kennis van de natuurwetenschap
hebben.
Alleen maar, wij hebben er de redactie
van de M. C. in de eerste plaats op willen
wijzen, dat het hij het gros van lien, die aldus
spreken, met die wetenschappelijke kennis
zoo'n vaart niet loopt, maar veeltijds niets
meer is dan oppervlakkige napraterij.
En in de tweede plaats en hier hebben
we juist den nadruk op gelegd, betwisten we,
dat de natuurwetenschap, of ook de wetenschap
in 't algemeen, het onmogelijk zou maken, te
blijven gelooven in een almachtig Schepper
van hemel en aarde, zelfs al wist men tien
maal zoo veel als de knapste natuuronder
zoeker.
Als hijvoorbeeld een beroemd Fransch
sterrenkundige ergens zegt, dat hij het gansche
heelal heeft doorzocht, maar nergens den vinger
Gods heeft kunnen vinden, dan gelooven wij,
dat de man hier zeer onwetenschappelijk
spreekt.
En dat de Bijbel wetenschappelijk ge
sproken heel wat hooger staat, als hij zegt
„De hemelen vertellen Gods eer en het uit
spansel verkondigt Zijner handen werk." Want
de empirische wetenschap leert ons, dat elk
verschijnsel zijn oorzaak heeft en dat ieder
kunstgewrocht het werk is van een maker en
kunstenaar.
Zeker het „voorvaderlijk geloof" betreft nog
andere dingen dan het Godsbestaan doch we
hadden het over het goed recht van den
godsdienst op publiek, op staatkundig terrein,
En dan zal het toch wel in de eerste plaats
gaan over de vraag, hoe men denkt over de
belijdenis: „Ik geloof in God, den Vader, den
Almachtige, Schepper van hemel en aarde."
Dat er velen zijn, die dit geloof verloren
hebben, is een verschijnsel, dat niet alleen in
onzen tijd voorkomt, of verklaard wordt door
het feit, dat velen zoo groote kennis van de
natuurwetenschappen bezitten.
Als de geachte schrijver in de Midd. Courant
Psalm 53 opslaat, zal hij zien, dat er ook in
den overouden tijd menschen waren, die zeiden
„Er is geen God 1"
Juist in naam der wetenschap moeten wij
er tegen opkomen, dat men het verlies van
het voorvaderlijk geloof tracht te verklaren
en goed te praten met een beroep op de
beoefening der wetenschap.
Want wie dit doet, vergeet, dat het onge
loof wetenschappelijk zeer zwak staat. Van
daar dat het elke kwarteeuw meer dan één
nieuwe theorie voor het ontstaan der dingen
bedenkt.
We durven in dit opzicht der redactie van
de Midd. Courant de lezing aanbevelen van
prof. Dennert's„Die Weltanschauung des
modernen Naturforschers."
Nieuwe stroomingen.
Onder dit opschrift schreef de Middelburg
sche Courant Zaterdagavond aan ons adres:
In een artikel van „Luctor et Emergo"
heel wat serieuser gesteld dan dat in de N.
Zondagsbode wordt ons gevraagd of we
werkelijk meenen „dat het de groote mate
van kennis van natuurwetenschap is, die
iemand ongeloovig maakt.
Neen, dat meenen we niet. We hebben ook
niet over kleine of groote mate gesproken.
En weten ook maar al te goed, dat er per
sonen zijn die op dat wetenschappelijk gebied
zeer hoog staan, en die toch geloovigen zijn
gebleven. Maar we weten ook en we zijn
wellicht meer in de gelegenheid geweest dan
de schrijver in genoemd blad om dat te con
stateeren dat er heel veel anderen zijn,
die hun „voorvaderlijk geloof" zagen afbrok
kelen, ondermijnd als het werd door een
kennis, welke zooals wij schreven „liet hun
eenvoudig onmogelijk maakte voor waarheid
aan te nemen", wat daarmee in strijd was.
Wil men liever in plaats van „natuurweten
schap" spreken van wetenschap in 't alge
meen 't is ons goed. Aan de strekking van
ons betoog doet 't niets af.
Maar we zijn „Luctor et Emergo" dankbaar
voor dat woord „voorvaderlijk geloof", want
het geeft nog duidelijker aan wat wij bedoelden
met „oude godsdienstige leerstellingen".
En nu vragen wij op onze beurt of het blad
werkelijk meent dat de stellingen waarin dat
voorvaderlijk geloof werd geformuleerd, door
het nu levend geslacht, zelfs door geloovigen,
op dezelfde wijze worden gelezen en opgevat
als door lien die ze een paar eeuwen geleden
opstelden
Eén opmerking echter ter verduidelijking
dat „voorvaderiijk geloof" betrof nog andere
dingen dan alleen het Godsbestaan. We zullen
nu geen theologisch debat beginnen. Daar
zijn wij niet bevoegd voor, en een dagblad is
daar ook de plaats niet voor, maar we meenden
hieraan even te moeten herinneren.
Kiesche leukerts.
Het Antitariefwet-comité werkte met grof-
geld.
Toch was er geen cent vreemd geld hij.
Het kwam alles van vrijhandelminnende
Hollanders
Inzending van advertentlBn vóór uren op den dag der uitgave.
Advertentiën voor dit blad worden
aangenomen tot 's namiddags I UUR op
den dag der uitgave.
„Begrijpelijk was het dat, als een re
actie tegen die liberale opvatting van
een kwart eeuw geleden, de kracht der
geloovigen groeide. Begrijpelijk is het
ook dat toen die geloovigen denzelfden
weg opgingen, en door hun antithese
leus allen die anders dachten dan zij,
veroordeelden als heidenen, een nieuwe
reactie ontstaan is van hen, die zich zelf
van een religieus gevoel bewust zijn)
al past dat ook niet in de vormen der
oude, kerkdogma's."
De Midd. C. in „Nieuwe Stroomingen"
van 20 Juni '14.
If