flntirmlutionaii nieuws- en Advertentieblad coor 6v?iaiHI* Godsdienst en Staatkunde. FEUILLETON De Broeders. Uit de Pers. No. 1131 Zaterdag 27 Juni 1914. 12e Jaargang. ABONNEMENT: Per drie maanden binnen. Ter Neuzen Franco per post: voor Nederland ƒ1,10. Men abonneert zich bij alle Boekhandelaars, Postdirec teuren en Brievengaarders. Dit blad verschijnt Dinsdag- en Vrijdagavond, uitgezonderd op Feestdagen, bij den Uitgever D. H. LITTJOIJ Az. te TER NEUZEN. ADVERTENT1EN: Van 1—4 regels ƒ0,40. Voor eiken regel meer ƒ0,10 Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde adver tentie wordt de prijs slechts tweemaal berekend. Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend. INGEZONDEN STUKKEN TE RICHTEN AAN DE REDACTIE; Advertentiën voor dit blad worden aangenomen tot 's namiddags I UUR op den dag der uitgave. Wie het stuk uit de Middelb. Courant, dat wc in onze rubriek Uit de Pers overnamen, aandachtig leest, zal ongetwijfeld met ons tot de erkenning komen, dat het een merkwaardig teeken des tijds is, als een blad als de Middel- burgsche zulke taal spreekt. Niets meer en niets minder bepleit het blad, dan het goed recht van den godsdienst om invloed uit te oefenen op het publieke leven ook op het gebied van de staatkunde. 't Is waar, de redactie is op het voetspoor van de mannen, die de bewuste circulaire de wereld instuurden, nog wat schuchter in hare uitdrukkingenze erkent zelve, dat hetgeen zij omtrent dit onderwerp zegt, vaag en zonder houvast is, doch dat neemt niet weg, dat ze het toch duidelijk uitspreektzonder gods dienst, ook op het terrein van het staatkundig leven, gaat het niet. Wel wil ze geen nieuwe godsdienstig vrij- zinnige partij vormen, en vergenoegt ze zich er voorloopig mee, te spreken van den gods dienst in de personen zelf. Maar waar ze haar mogelijke tegensprekers toegeeft, dat „de tijd voor een synthese, voor een andere partijgroepeering nog heel verre is," laat ze toch tusschen de regels door lezen, dat ze zulk een tijd verwacht. En haar nuchtere zin zal haar zeggen, dat, komt die tijd eens, die partijgroepeering wel zal ge schieden naar 't verschillend godsdienstig beginsel en anders zullen de omstandig heden het haar wel leeren. De oud-liberale leuswij hebben met den godsdienst op het terrein van den Staat niets te maken, daar rekenen wij alléén inet de rede, met ons verstand wordt hier dus overboord geworpen. Zoo krijgen onze voormannen gelijk, die zich altijd tegen die oude leus hebben verzet. Uit welke bron deze „nieuwe stroomingen" ontspruiten, behoeven we thans niet te onder zoeken. Misschien heeft de Middelburgsche zelf die bron wel aangewezen, waar ze schreef „er zijn er onder hen die zich nog steeds een Christen voelen en in weerwil van de beeldspraak van een van den wortel afgesneden, bloeienden en ten doode ge- doemden tak, in zich de vaste overtuiging hebben dat hun geestelijk en zedelijk leven niet van luchtwortels leeft, maar zich door steviger wortels voedt, welke door de godsdienstige leerstellingen heen reiken in een bodem van Christelijk zieleleven." ZELANDIA. 8) „Zou je daar zóóveel op tegen hebben vroeg hij. Ze zweeg een poos. „Er is een boer op den Eikenhof," zei ze. „Een boerin!" verbeterde hij. „En een flinkevleide hij laaghartig. „En vader dan „Die telt niet mee voor't beheer der hoeve," zei hij ruw en oneerbiedig. „Jij doet de zaken. Jij krijgt den boel. Maar het gaat boven je kracht. Er is een boer noodig, zeg ik. Waar om zou ik dat niet kunnen zijn Ze plantte de handen in haar zij, haar mond grijnsde tot een laatdunkenden lach. „En wat breng je mee vroeg ze spottend. „Mijn handen en mijn hoofd 1 Lust om te werken, en kracht om het te doen. Heb ik dat niet getoond 't Is je om den Eikenhof te doen," zei ze Is niet onzerzijds altijd beweerd, dat de Christelijke godsdienst zoo diep in ons volk geworteld was, dat de godsdienst behoort tot onzen nationaten karaktertrek En dat daar om de Openbare school, die door hare voor gewende neutraliteit op godsdienstig gebied, dat „christelijk zieleleven" onbewust of met opzet verstikken laat, daarom anti nationaal is Herneemt bij hen, die in bovenaangehaalde woorden geteekend worden, die nationale karaktertrek zijne rechten Doch hoe 't zij al is het dat deze „nieuwe stroomingen" voorloopig nog weinig houvast bieden volgens de eigen bekentenis der M. C. en deze in haar uitdrukking nog vaag en verre van duidelijk is, dat er steeds meer komen, ook aan de linkerzijde, die erkennen, dat de godsdienst ook op het terrein -van de politiek een woord heeft mee te spreken, verblijdt ons. Tot welke consequenties die erkentenis en de behoefte, die aan deze erkentenis ten grondslag ligt, voeren zal, zal later wel blijken. Toch kunnen we niet geheel volstaan met de betuiging van onze blijdschap over het waargenomen verschijnsel. Al is het volstrekt niet onze bedoeling, alle punten uit het stuk van de Micld. C., die ons aanleiding konden geven tot critiek te be spreken, voor een paar zinsneden moeten we toch een oogenblik de aandacht van de ge achte redactie vragen ook al is het, dat ze er misschien heelemaal niet op antwoor den zal. Tot degenen, die opkomen tegen de alleen heerschappij van de rede, rekent zij in do eerste plaats „o, zoo velen, die hun geloof aan de oud- godsdienstige leerstellingen verloren heb ben en die het nooit meer terug zullen keggen, omdat hun kennis van natuur wetenschap het hen onmogelijk maakt voor waarheid aan te nemen wat, daarmee volslagen in strijd is." Tot die oud-godsdienstige leerstellingen, aan welker geloof de kennis der natuurwetenschap een einde gemaakt heeft, volgens de M. C., 'zal dan wel in de eerste plaats behooren de belijdenis: Ik geloof in God, den Vader, den Almachtige, schepper van hemel en aarde. Dat geloof aan den Schepper heet verloren, zóó dat men 't nooit weer terug zal krijgen, door de kennis van de natuurwetenschap. Dit laatste moeten wij ten ernstigste be twisten. Want vooreerst de Midd. spreekt van zoo velen, die in dit geval verkeeren welnu, hoe groot schat zij het aantal van hen in Nederland, die zoo groote kennis van de natuurwetenschap hebben, dat zij daardoor het geloof aan een almachtigen Schepper verliezen konden schamper. „Als je een oogenbiik wilt luisteren," stelde hij voor. Ze zette zich. „Ik zal eerlijk zijn," ging hij vooit. „De Eikenhof zal er wel bij varen. En waarom zouden wij het niet samen kunnen vinden „Ik zeg je, dat het je alleen om mijn geld te doen is." „En al was dat zoo, waarom was het dien anderen te doen Dat was zoo. En dan was de keuze niet moeilijk. Déze zou ten minsto geen schulden meebrengen, licht nog een spaarpotje. Maar wat meer waarde had, hij was sterk, ijverig en gierigDat wist ze ook. En wel verre, dat het zijn kans kon doen dalen, deed het hem rijzen. „Nu drong hij aan. De gelddorst maakte hem driftig. Het pas opgekomen denkbeeld spande zijn zenuwen. Zou zijn ideaal, zoo lang nagejaagd, werkelijk z£ó gemakkelijk be reikt kunnen worden? „Wat, nu „Je wilt me niet verstaan, maar je begrijpt me wel. Kom, waarom zou-je geen ja zeggen Ze deed een stap ot wat achteruit. „Je bent een gek 1" zei ze. „Een groote gek 1" Rekent zij daartoe bijv. ook de honderden jongelieden, die op Hoogere Burgerscholen en andere inrichtingen van onderwijs de on geloofstheorieën omtrent het ontstaan der wereld en wat er in is, leeren napraten Is de mate der kennis van de natuur wetenschap, die men aldaar opdoet, zoo over weldigend, dat een eenvoudig geloof aan den Schepper van alle dingen daardoor onmogelijk wordt Zoo ja, dan is dit naar onze meening een ernstige waarschuwing voor die Christen ouders, die hun kinderen naar dergelijke inrichtingen zenden. Nog eenshoe groot schat de M. C. het aantal van hen, die door hun groote kennis van de natuurwetenschap hun voorvaderlijk geloof niet konden behouden Wij gelooven, dat de redactie hier geheel op een dwaalspoor is, waar ze het verlies van „het geloof aan de oud-godsdienstige leerstel lingen" toeschrijft aan de groote mate van kennis der natuurwetenschap. Zeker, we weten ook wel, dat er velen zijn, die zich inbeelden, dat de mate hunner kennis van de natuurwetenschap het hun onmogelijk maakt., nog langer te gelooven aan de oud- godsdienstige leerstellingen. Dat is juist het principiëele bezwaar, dat wij hebben tegen inrichtingen van onderwijs, waar men overal even tegen aankijkt en dan in zijn waauwijsheid zich te wetenschappelijk acht, om nog ianger te gelooven. Doch laat nu een ernstige redactie als die van de Midd. C. zich door dien schijn mis leiden en ziet zij de napraterij, die aldaar geleerd wordt cn waarvan men zich in zijn opgeblazenheid zoo gaarne wijsmaakt, dat dit nu „kennis van de natuurwetenschap" is, ook al voor natuurwetenschap aan Wij kunnen het moeilijk gelooven. Maar vanwaar haalt zij dan die „o, zoo velen De Van 't Hoffs en De Vriezen zijn dun gezaaid in ons landje Doch al ware het ook anders stel ons land krioelde van knappe koppen, die tienmaal meer wisten van de natuurwetenschap dan een Jan van 't Iloff of een Hugo de Vries, meent de Midd. Courant nu werkelijk, dat het de groote mate van kennis der natuur wetenschap is, die iemand ongeloovig maakt? Uit de wijze waarop zij zich uitlaat zou men gaan opmaken, dat ze werkelijk die meening toegedaan is. Is dat zoo, dan zouden wij toch in alle bescheidenheid haar den raad willen geven tracht U eerst eens beter op de hoogte te stellen van wat eigenlijk natuurwetenschap is, vóór gij een dergelijke uitspraak doet. De natuurwetenschap kan ons alleen in lichten omtrent de natuurverschijnselen en hare verklaring, maar van den oorsprong dei- dingen en hun einde zegt zij ons niets en kan En ze stapte op de geopende huisdeur aan. Toen ze bij deur was gekomen, keerde ze zich weer om en kwam recht op Gerrit af, die met boosflikkerende oogen haar aankeek. Een kwetsend woord lag hem op de lippen. Hij zou zich ten minste niet verder laten be- leedigen. Maar voor hij een woord kon uit brengen, stond ze voor hem en zei op een heel anderen toon „Ik zal je vandaag over vier weken mijn antwoord doen weten." Dat had hij niet verwachthij zag er het begin in van een overwinning. Maar hij liet zijn vreugde niet merken en antwoordde een voudig „Goed HOOFDSTUK IV. Het was nu half September. De grootste drukte op den akker was voorloopig achter den rug. De avond begon vroeger te vallen, maar, daar het weder bijzonder zacht was, rekten de dorpelingen hun avondpraatje nog geruimen tijd, nadat de zon was ondergegaan. Er was nu ongeveer een week geleden aller belangrijkste stof voor eindelooze gesprekken gekomen, welke vooral door het jongere deel der bevolking werden gevoerd. In het eerst had men het nieuws beschouwd als een ge rucht, dat alleen was uitgestrooid met het zij ons niets zeggen. En nu is het volkomen waar, dat geen mensch, ook de wetenschappelijke natuuron derzoeker niet, de vraag naar den oorsprong der dingen kan terughouden en er daarom een antwoord op tracht te geven. Doch als hij dit doet, is niet meer de man van de natuurwetenschap aag 't woord, doch de philosoof of wel, hij neemt geloovig aan, wat Gods Woord ons zegt omtrent den oor sprong en het einde der dingen. Het antwoord dat iemand geeft op de vraag van waar is alles gekomen en wat is er het einddoel van? hangt volstrekt niet af van de mate zijner kennis van de natuurwetenschap. De geschiedenis heeft trouwens reeds be wezen, dat iemand zeer goed een eerste plaats kan innemen onder de wetenschappelijke be oefenaars der natuurwetenschap en toch van harte blijven gelooven in den almachtigen Schepper van hemel en aarde. Het klinkt wel heel voornaam en geleerd als men zegt: ik weet zoo veel van de natuur wetenschap, dat ik onmogelijk meer kan aan nemen, dat de wereld geschapen is, maar dan vergeet men, dat de natuurwetenschap tot zulk een uitspraak niet het minste recht geeft. Gesteld dan al, dat men werkelijk zoo'n bolleboos in de natuurkennis is, als de Midd. Courant het blijkens haar uitdrukking wil doen voorkomen, ofschoon het ook hier veel tijds isveel geschreeuw, maar weinig wol Wij hebben nog een enkel woord te zeggen naar aanleiding van het artikel in de Midd. Courant, doch moeten dit uitstellen tot ons volgeud nummer. Nieuwe Stroomingen. Onder dit hoofd schrijft de Midd. Courant het volgende merkwaardig stuk, dat we in zijn geheel overnemen, om onzen lezers een blik te gunnen op de „nieuwe stroomingen" die tegenwoordig in vrijzinnige kringen op komen. In ons hoofdartikel geven wij enkele opmer kingen over hetgeen de redactie van de M. C. schrijft. „Toen we eind Maart met een betuiging van waardeering melding maakten van de circu laire der groep vrijzinnigen, die later met anderen den Godsdienstig-Democratischen Kring vormden, hebben verscheidene organen van rechts ons de attentie bewezen ons opmerkzaam te maken op de uitingen van vrijzinnige bladen die het streven der onder teekenaars dier circulaire afkeiuden. We zijn daar erkentelijk voor. Maar we hadden heusch niet verwacht, dat nu in eens alle vrijzinnigen zouden instemmen met iets dat inging tegen hetgeen tientallen van jaren doel, om sommige personen eens recht be lachelijk te maken. Maar al spoedig was ge bleken, dat het waarheid bevatte. En sinds was het telkens weer het onderwerp, dat niet uit te putten leek, Het aantal gezichtspunten, van het welk merr de zaak beschouwde of beschouwen kon, was inderdaad legiode be handeling in de onderscheiden groepen en kringen was door en door grondig. Gerrit Wouters zou gaan trouwen met Anna Aarsen, het „monster!" Kan men zich dankbaarder onderwerp denken voor de dorpspraat Het was inderdaad zoo. Anna Aarsen had aan het eind der vier weken er in toegestemd met Gerrit in het huwelijk te tredenWat had het haar een strijd gekost met haar vader, die er in het eerst volstrekt niet van had willen weten, dat zijn eenige dochter en erfgename de vrouw zou worden van een arbeider Maar zij had het zich nu eenmaal in het hoofd gezet en of de oude man hoog of laag sprong, hij was geëindigd met toe te stemmen, althans zich niet openlijk te verzetten. (Wordt vervolgd.) Inzending van advertentlBn vóór uren op den dag der uitgave. cm mvcnTDM-ni TP kP70DnPN KM nPN IIITHF-VFP Nadruk vorbodan. DOOR

Krantenbank Zeeland

Luctor et Emergo | 1914 | | pagina 1