Oieuws- en ilflnertentkblaö Zeeland HntirenolMUonait OOOf Onze Oost en hare buren. Uit de Pers. Biimenlandsch Nieuws. No. 1128. Woensdag 17 Juni 1914- 12e Jaargang. ABONNEMENT: Per drie maanden binnen Ter Neuzen 1Franco per post: voor Nederland ƒ1,10. Men abonneert zich bij alle Boekhandelaars, Postdirec teuren en Brievengaarders. Dit blad verschijnt Dinsdag- en Vrijdagavond uitgezonderd op Feestdagen. bij den Uitgever D. H. LITTuOiJ Az> te TER NEUZEN ADVERTENTIÊN: Van 1—4 regels ƒ0,40. Voor eiken regel meer ƒ0,10 Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde adver tentie wordt de prijs slechts tweemaal berekend. Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend. i. Men zegt, dat Japanners en Chineezen in den laatstcn tijd begeerige oogen richten op onze eilanden in Oost-Indië. Verwonderen doet dit niemand, die weet, welke prachtige en rijke bezitting zich daar slingert om den evenaar. Voorheen was het gevaar niet groot, dat de Oostersche volken ons dit bezit zouden benijden en betwisten. Zij gevoelden zich tegenover de Westersche staten te zwak en waren zich bewust, dat ze bij een conflict tocil het loodje zouden moeten leggen. Dit is anders geworden in den laatsten tijd. Japan leerde zich aanpassen aan de Wes tersche beschavingliet richtte zijn leger en vloot in op Europeeschen voet en werd in eens een moderne staat van den eersten rang. Om dit laatste te bewijzen, tastte bet voor enkele jaren liet machtige Rusland aan en - versloeg het. In het oog der Oosterlingen is Japan zelfs sterker dan Napoleon, die wel half Europa onder zijn ijzeren vuist deed bukken, maar zelf door Rusland werd ver slagen. Datzelfde streven om zich de Europeesche beschaving en vooruitgang eigen te maken en daardoor zijn weerkracht te verhoogen, zien we in onzen tijd ook in China, een land waarin bijna het derde deel van al de bewoners der aarde leeft. Gevolg van deze opwaking der Oostersche volken is de behoefte aan meer ruimte, aan de gelegenheid om meer te verdienen. Hun land wordt hun te klein. Tot hiertoe stelde zich de groote massa met zeer weinig tevreden. Een handjevol rijst per dag met een stukje spek of een gedroogd vischje en eenige kopjes thee en men was al voldaan. Doch naarmate men de Westersche be schaving leert kennen en de gemakken en gerietelijklieden, die deze beschaving ons schenkt, worden ook bij deze Oosterlingen de behoeften grooter en ziet men in, dat liet eigen land te klein wordt om al die millioenen een behoorlijk bestaan te geven. Vandaar de uittocht van duizenden en nog maals duizenden naar den vreemde, om zich een beter bestaan te verwerven. Nu is men in de meeste landen niet bijster gesteld op die vreemde indringers. En dit is geen wonder. Onze werklieden kunnen tegen zoo goed- koope arbeiders, die zich met zoo vveinig tevreden stellen, niet concurreeren. Al is het, dat de vreemdelingen juist de beschaafde landen binnendringen, om meer te verdienen dan hun eigen land hun bieden kan, ze werken toch voor veel minder i^an westersche arbei ders gewoon zijn te ontvangen. Waar de Oosterlingen zicli kunnen vestigen en werk vinden, worden zij rijk en lijden de eigen arbeiders gebrek. Vandaar dat b.v. Amerika en het Austra lische gemeentebest dien indringers uit het Oosten eenvoudig den toegang tot het land ontzeggen. En al is liet, dat Japan nu en dan zijn tanden eens laat zien en tracht voor zijn zonen de deur in genoemde rijken te openen, de beide groote republieken houden voet bij stuk en zorgen wel, dat hunne vloten groot genoeg zijn, om desnoods aan dringender vertoogen van den Oosterschen mededinger weerstand te kunnen bieden. Het zou trouwens ongetwijfeld al lang tot een conflict over deze weigering tot toelating zijn gekomen, indien niet Japan voorloopig door nijpend geldgebrek, tengevolge van den oorlog met Rusland, zich moest intoomen. Intusschen is men niet overal zoo gelukkig, dat men zich die vreemde indringers van t lij 1 weet te houden. In Nederland gaat het nog. Wij waren er onlangs getuige van, hoe te Roosendaal een heel gezelschap Cliineesche mannen, vrouwen en kinderen, die pas uit Antwerpen waren gekomen, eenvoudig met pak en zak op een teruggaanden trein werden gezet en kortweg werden teruggestuurd. Doch zoo gaat het niet in onze Oost. Daar telt men deze vreemdelingen reeds bij honderdduizenden en overal ontmoet men ze. 'Ze werken er in onze tinmijnen, op onze tabaksplantages enz. Zoolang ze zicli rustig honden, leveren ze een goedkoope arbeidskracht, waarvan onze tabaks-koningen on andere ondernemers de voordeelen plukken. Doch sinds de Japanners door hun over winning op de Russen zicli hun kracht bewust zijn geworden en tevens hebben gezien, hoe weinig wij tot hiertoe gedaan hebben, om onze sclioone en rijke bezitting in staat van tegen weer te brengen, wordt de aanwezigheid van zooveel vreemdelingen een gevaar voor ons. Trouwens men steekt het niet onder stoelen en banken, dat men reeds lang begeerige blikken op onze Oost heeft geslagen. In de Japansche Kamer is liet openlijk voor een paar jaren beweerd, dat het de natuur lijkste zaak ter wereld is, dat Japan voor zijn uitbreiding de hand uitstrekt naar onze be zittingen. In eene school te Makassar durfde een offi cier der Japansche marine stout weg beweren, terwijl hij op de kaart onzen Archipel aan de kinderen wees: „Binnen tien jaar zal dit alles Japansch zijn." En dat Japan bij zulke bedoelingen slim te werk weet te gaan om zijn voorbereidende maatregelen te nemen, weet men uit de ge schiedenis van den oorlog met Rusland. Jaren te voren hadden zich reeds vele Ja panners in allerlei ondergeschikte betrekkingen begeven naar die streken, waar straks de strijd zou gestreden worden, om hun regeering in te lichten omtrent alles wat haar in den oorlog van dienst kon wezen. En dat ook in onze Oost menig Japansch officier of ingenieur eenvoudig dienst doet als gewoon werkman of bediende en intusschen zijn oogen den kost gééft en overal aanraking zoekt te krijgen met de inlandsche bevolking, is bekend genoeg. Dat het er dus in stilte op aangelegd wordt, ter geschikter tijd ons onze Oost afhandig te maken, lijdt geen twijfel. Vandaar dat onder liet vorig ministerie dit gevaar ernstig is overwogen en middelen be raamd zijn, om het in tijds te keeren. Dat het verlies van deze bezitingen voor ons land een onoverkomelijken ramp zou zijn, willen we in een volgend nummer met een enkel woord aantoonen. (Slot volijt.) Dr. de Visser te Katwijk. Ds. Talma naar Bennebroek. Over de verkiezing van Dr. De Visser te Katwijk en bet besluit van den lieer Talma om het beroep naar de Ned. Ilerv. Gemeente van Bennebroek aan te nemen, schrijft De Nederlander De verkiezing in Katwijk had liet verloop dat elkeen daarvan verwachtte Dr. De Visser is met een meerderheid, zóó groot dat men naar de cijfers zijner tegencandidaten nauwe lijks omziet, tot lid der Tweede Kamer ge kozen, en zal dus binnen eenige dagen de plaats weder hernemen, die hem in de Juni maand van liet vorig jaar door het wisselend lot der electorale kans werd ontnomen. Meer dan dr. De Visser zeiven is de Kamer, is vooral de Christelijk-Historische club, met den terugkeer van dr. De Visser in haar midden geluk te wenscheneen liarer bezieldste redenaars, een liarer kundigste mannen, her neemt thans in haren kring zijn plaats. Maar niettemin willen wij thans ook aan dr. De Visser onzen gelukwensch niet ont- nu houden. Hij heeft den weg, die zich weder voor hem opent, niet zelf aangelegd of geplaveid hij heeft ook in dezen de leidende hand Gods erkend, en is bereid, de taak hem opgelegd, tot Gods eer en 's naasten heil te volbrengen naar de mate zijner kracht. Moge hem daartoe bij voortduring lust en kracht worden geschonken Wij mogen dit zooveel te eer en zooveel te meer wenschen, nu door een opmerkens waardig samentreffen juist op den dag van dr. De Visser's hernieuwd intreden in liet actieve staatkundige leven, zijn ambtgenoot in de Ned. Ilerv. Kerk, de oud-Minister Talma, eene beslissing nam, die hem naar liet schijnt voorgoed, of in elk geval voor zeer langen tijd, doet terugkeeren tot liet predikers ambt. Talma's terugtreden uit het staatkundige leven is ongetwijfeld een verlies. Zelfs wie bet niet altijd met hem eens kon zijn, waar deert hoogelijk de waimte zijner overtuiging, de vurigheid van zijn woord, de degelijkheid zijner kennis, en de'ongelooflijke werkkracht, die hij als Minister heeft betoont. Ongetwijfeld heeft ook de lieer Talma, bij de beslissing die hij nu nam, moeilijke oogenblikken doorleefd. Wie weet hoe deze predikant, „in de politiek' kwam, beseft, dat liet hem moeite heeft gekost los te laten wat bij niet gezocht heeft, maar wat God hem op de hand had gelegd. Onze mannen, Gode zij dankweten de wegen te gaan, die aller harten Bestuurder hen wijst, af te wachten en aan te nemen, wat God hen geeft. In die onwrikbare zeker heid, een levensstaf waarvan niemand de kracht kent die eigen zwakheid nooit ervoer, gaan ze beiden thans een afzonderlijken weg Talma naar het stille Bennebroek, om daar liet Woord Gods te verkondigen, en herder te zijn eener kleine schare, De Visser naar het Binnen hof, om daar, opnieuw, wat men ook lasteren moge, te getuigen van de kracht onzer Chris telijke belijdenis, ook op het gebied van bet staatkundig leven. Een gevoel van weemoed bezielt ons als wij deze woorden schrijven, die een afscheid lijken aan een zoo eminent man als ds. Talma. Maar andererzijds verblijden wij er ons over, dat, nu bij zelf niet meer kan staan voor wat hij in Parlement beeft verdedigd en tot stand gébracht, straks zijn oud-ambtgenoot De Visser met kracht van woord en argument zal kunnen spreken voor onze Christelijke begiuselèn in staatkundig en maatschappelijk leven. Vooral in dit licht bezien, is Katwijk voor rechts een gelukwensch waard. Boter aan de galg. De Nederlander roept den Leidsclien hoog leeraar Chantepie de la Saussaye ter verant woording over een door hem in Onze Eeuw geschreven politiek artikel, waarin onder meer dit liefelijke voorkomt En nu Maakt de Christelijke politiek op ons den indruk eener uiting van vroomheid? Of mengt zich ook daarin de leugen Het is altijd bedenkelijk personen en invloeden te bespreken. Ik zal het sober doen. Maar ik kan er niet geheel van tusschen, waar liet een partij geldt die zichzolf bet monopolie van Christelijkheid geeft. Indien dit eclit ware dan zou een nieuw ontwaakt geloofs leven in ons land moeten bloeien, dan zouden de aanvoerders en leidslieden in de eerste plaats mannen Gods moeten wezen. Zijn zij dit? Ik antwoord niet door een zondenre- gister te geven zooals van elke partij en haar aanvoerders wel bijeen te brengen is. Maar eenvoudig door te constateeren dat toch eigenlijk niemand in ernst in de eerste plaats een geestelijk karakter kan toekennen aan de opkomst der rcchtsche partij. Ik denk hier bijzonder aan de anti-revolutio naire groep, over de samenstelling der coa litie spreek ik later. Maar de antirevolu tionaire afdeeling gaat voorop, levért den „van God gegeven leider" en de meeste voormannen. Ik weet natuurlijk wel dat geen reclame, geen geruchtmakende hulde te wonderlijk is voor Dr. Kuyper, dat het gemakkelijk valt bij een plebisciet door dui zenden te doen verklaren 'dat men hem voor een groote in Gods koninkrijk acht. Maar ik weet ook dat dit geer, weerklank vindt in de conscientiën en dat liet met het ge halte van Christelijke karakters onder de politieke woordvoerders dezer groep vrij treurig gesteld is. Ook in de „christelijke" pers is het niet beter. Standaard, Neder lander, door de kleine pers gevolgd, hebben in de verkiezingcampagne uitgemunt door verdachtmaking, onwaarheid, perfide aan tijgingen, waarbij de zonden der liberale pers iu 't niet verdwijnen. De motieven en gevoelens bij de volgelingen dezer organen zijn vaak van zeer min allooi. De liberalen hebben ons tal van jaren onderdrukt, nu is liet onze beurt; zoo erkent men met cyni sche openhartigheid dat de coalitie ten slotte niet veel meer dan een baantjestrust is. Dit lage zedelijke peil, waartoe het poli tieke Christendom gedaald was, deed velen in de coalitie meer ongeloof dan christe- lijken zin bespeuren. Breede lagen van ons volk wendden zicli van dit christendom af, en „paganistisch" fatsoen en eerlijkheid deden weer opgeld. Ik vertrouw dat men dit alles nog niet vergeten heeft, en ben dus niet zoo zeer beducht voor den spoedigen terugkeer der trouwens nog machtige coalitie. Het is begrijpelijk, dat de Nederlander verontwaardigd is over zulke met geen enkel feit gestaafde tirades. Toch vreezen wij dat discussie weinig verder zal brengen. Ieder weet wel, hoe dit zit. Uit dezen hoek is voor de Christelijke actie eenvoudig niets te wachten. Zóó is het altoos geweest. Voorop stellen dat men Christen is, maar dan dadelijk den rug naar alle Christe lijke actie keeren en handje-bakken met de liberalen en modernen, omdat ze zoo „fatsoen lijk" zijn. Daartoe moet de Christelijke con sciëntie dan dichtgeschroeid. Maar die blijft kloppen. En dat kloppen poogt men dan te overstemmen döor braaf te schelden op de vooraanstaande mannen der Christelijke actie. Niemand heeft dat bedrijf zoo helder door zien, zoo treffend geteekend en zoo onuit- wisebbaar gebrandmerkt als Dr. Kuyper. Hem treft daarom allereerst de schimp. En nu Mr. Loliman met hem mee optrekt, heeft ook hij en zijn blad bij deze heeren afgedaan. Waarbij dan nog als neven-omstandigheid komt de afgunst op den invloed van Kuyper en Loliman. Naar hen luistert ons Christen volk. Prof. Chantepie kent het nauwelijks. De bittere haat, die uit deze regelen straalt, is dan ook maar al te verklaarbaar. Daartegen in te gaan is, vreezen wij, boter aan de galg. (De Rotterdammer,). De 80-jarige Ds. Pierson. inzending van advertentiên vóór uren op den dag der uitgave. INGEZONDEN STUKKEN TE RICHTEN AAN DE REDACTIE: ABONNEMENTEN EN ADVERTENTIES TE BEZORGEN BIJ »EN UITGEVER. Advertentiên voor dit blad worden aangenomen tot 's namiddags I UUR op den dag der uitgave. De vorige week Woensdag is, zooals we reeds mededeelden, door Ds. Pierson, de directeur der IJeldringsgesticliten, zijn 80en verjaardag gevierd. Dit jaar zal hij de leiding der gestichten neer leggen en zal to zijner eer een gedenkraam in het kerkje geplaatst worden. In het Tijdschrift voor Armenzorg heeft nr. A. de Graaf een artikel aan den jubilaris gewijd. De schrijver zegt o.a. „Iemand heeft vele jaren geleden de opmerking gemaaktds. Pierson bestaat uit twee persoonlijk heden, gescheiden door den Rijn in Zetten is hij een zachte persoonlijkheid, steekt hij den Rijn over [men reisde toen nog van Zetten over Wageningeu] dan is hij tot de tanden gowapend. Wanneer men het werk van ds. Pierson in twee deelen verdeelt overeenkomende met de genoemde rubrieken van dit TijdschriftKinderbescherming en Prostitntie- bestrijding, dan loopt deze scheiding geheel parallel met de genoemde scheiding in dezen persoon, immers wie beschermen wil moet kunnen zorgen, moet zachtheid kunnen paren aan kracht, maar wie bestrijden wil, die moet gepantserd zijn. En hoe wil men beschermen zonder te strijden is dit niet half werk? Wat hielp het hem, zoo moet hij al spoedig iu Zetten hebben ingezien, of hij daar

Krantenbank Zeeland

Luctor et Emergo | 1914 | | pagina 1