Hntirmlutionai? nieuws- en Advertentieblad 000 De Dij bel op de School. FEUILLETON. Een voorval uit het leven van Luther. No. 1121/ AvvIdlIU. ABONNEMENT: Per drie maanden binnen. Ter Neuzen ƒ1,Franco per post: voor Nederland ƒ1,10. Men abonneert zich bij alle Boekhandelaars, Postdirec teuren en Brievengaarders. Dit blad verschijnt Dinsdag- en Vrijdagavond uitgezonderd op Feestdagen, bij den Uitgever D. H. LITT00IJ Az. te TER NEUZEN, ADVERTENTIEN: Van 1—4 regels ƒ0,40. Voor eiken regel meer ƒ0,10. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde adver tentie wordt de prijs slechts tweemaal berekend. Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend. INGEZONDEN STUKKEN TE RICHTEN AAN Advertentiën voor dit blad worden aangenomen tot 's namiddags I UUR op den dag der uitgave. i. Schrijver dezes bezocht in zijn jeugd de Openbare school. Op het Friesche dorpje, waar hij geboren werd, was er destijds geen andere gelegenheid om onderwijs- te ontvangen. Des Maandagsmorgens werd door een der leerlingen vóór den aanvang der lessen een formuliergebedje voor de klasse opgezegd. Bij een vroeger geslacht had de meester dit zelf gedaan, doch later was dit gebruik veranderd. In den winter werd er avondschool gehouden en des Vrijdagsavonds werd het laatste uur besteed aan 't vragen over en het vertellen van de Bijbelsche geschiedenis. In de dag school werd er destijds nog uit het vroeger veel gebruikte werkje over de geschiedenis van Jozef gelezen. Ofschoon deze school uitsluitend door protestanten werd bezocht er was in den heelen omtrek geen Roomsche of Jood te vinden werd een en ander nog tijdens de schooljaren van schrijver dezes afgeschaft. Er werd niet meer gebeden, de Bijbelsche geschiedenis verviel en uit Jozef's geschiedenis werd niet meer gelezen. Behoeven we nog te zeggen, dat deze ver andering niet plaats had op verzoek van hen, die van meening zijn, dat in een Christelijk land een onderwijs zonder den Bijbel slechts half werk is? Wat in dat Friesche schooltje geschiedde, was niet anders dan wat vróeger of later in verreweg de meeste scholen van Nederland gebeurde. We herinneren hieraan even, omdat in onzen tijd sommigen den moed hebben om te beweren, dat de voorstanders van de Bijzondere school met opzet de Openbare zoo slecht mogelijk hebben gemaakt met het doel, hun eigen school te bevoordeelen en op de been te helpen. Zij die in die dagen den toon aangaven, de liberalen, waren van meening, dat eene opvoe ding zonder den Bijbel zeer veel beter was, om de leerlingen op te leiden tot alle Christe lijke en maatschappelijke deugden, dan een onderwijs, waarbij ook van dit aloude leerboek gebruik werd gemaakt. Op den lsten September 1878 verdedigde lit (SLOT.) De monnik luisterde en antwoordde glim lachende „Waarlijk het schijnt mij toe, dat gij, behalve uw geloof een goede mate van gódgeleerde kennis hebt verkregen, en ik met u als met een geestverwant spreken mag." De ridder knikte toestemmend. En de monnik begon met alle kracht der gewijde welsprekendheid over de kerkvaders en bi zonder over Augustinus te spreken. Hij deed tegelijkertijd zooveel mogelijk recht wedervaren aan de meeningen en inzichten der tegenpartijmaar toonde zich sterk voor Augustinus dien hij, na den apostel Paulus, als een der grootste geloofhelden der kerk beschouwde. Nu en dan sprak de ridder hem tegen of opperde eenige vragen die den spreker steeds meerdere en nieuwe bewijzen deden voortbrengen. Ongemerkt waren er uren verloopen. Er werd op de deur geklopt. De waard trad binnen met de vraag, of het niet beter zou zijn de paarden wederom te ontzadelen en naar den stal terug te brengen. Zoowel de bedienden van den ridder als van den monnik de heer G. A. Vorstorman van Oyen op eene vergadering te Oostburg XIII stellingen, om aan te toonen, dat de School met den Bijbel in strijd is met God en Maatschappij. In stelling I, II en III werd beweerd, dat de Bijbel niet Gods Woord kan zijndat de Bijbel' ongeschikt is voor kinderen en dat de Bijbel op school niet kan gebruikt worden. In de eigen oogen des heeren Van Oyen was zijn betoog zoo klemmend en afdoende, dat in stelling IV boudweg werd verklaard „de waarheid der stellingen 1, 2 en 3 springt ieder ontwikkeld en eerlijk onderzoeker zoo onmiddellijk in 't oog, dat zij, die haar nog willen betwisten, ononttvikkelden of eerzuch- tigen zijn." Die laatste stelling deed natuurlijk de deur in eens dicht, want wie wil er nu toch voor dom of eerzuchtig gehouden worden Nu waren er destijds toch nog al eenigen van die onontwikkclden maar die rekende de heer Van Oyen voor 't gemak maar niet tot het volk „Wanneer wij een volk beoordeelen, moeten wij het beoordeelen naar den burgerstand en naar den gegoeden middel stand. „De Vorstelijke hoven met al den aan kleve daarvan, met al den adel, die daar op baantjes aast, de onontwikkelden en het plebs, het volk achter de kiezers, kunnen nooit rechtstreeks tot het volk gerekend worden, omdat zij zich daarvan door allerlei ondeugden onderscheiden." Zooals men ziet, maakte men er een 40 jaar geleden korte metten meewie geloofde in den Bijbel als Gods Woord, behoorde tot de onontwikkelden en zulke onontwikkelden konden nooit rechtstreeks (hoe dan wel tot het volk gerekend worden. Geen wonder, dat men evenmin rekende met den wensch van die onontwikkelden om den Bijbel op school te blijven gebruiken, zooals tot hiertoe gewoonte was geweest in Nederland. De Bijbel dus weg maar daarom werd de Openbare school nog geen godsdienstlooze school. Verre van daar Luister slechts. De heer Van Oyen had 't vorige jaar (1877) reeds den 3en druk bezorgd van een school boekje, dat, in 180G door Van Heiningen Bosch geschreven, in 50 iaar ook bijna 50 drukken had beleefd en dat nu door den herziener waren onrustig en gejaagd, daar zij wisten dat hun meesters het bepaalde voornemen hadden gehad, om spoedig te vertrekken. „Goede vader", zeide de ridder opstaande, „gij hebt mij door uw aangenaam gesprek mijn plicht doen vergeten. Nog nooit heb ik met een godgeleerde znlk een opwekkend samenzijn gehad; nu moet ik heen, om namelijk een Gode weibehagelijken plicht te vervullen, die, gelijk ik vertrouw, uw goedkeuring ten volle wegdragen zal." „Mag ik dan weten welk een plicht gij nog te vervullen hebt, ridder von Erbach „Zeker 1 En ge zult mij wel een zegen willen geven, opdat ik ter eerc Gods en van onze heilige moeder, de Kerk, welslagen ma8-" „Vertel het mij. „Ik ben met mijn mannen uitgetrokken, om een kettter te vangen. Sommige hunner heb ben den weg naar Wertheim reeds bezet, waar ik mij nu met hen vereenigen zal. De godslasteraar moet, zooals ik vernomen heb, dien weg langs trekken". „Wicn meent gij?" vroeg de monnik op lettend. „Die ongeschaamde Augustijner monnik van Wittenberg, die in de afgcloopen herfst zijn lasterende taal tegen de moederkerk liet hooren, en die haar heilligste wetten en instellingen veracht en onder den voet trapt. Hij moet naar Heillenberg gaan." „Gij meent Dr. Martin Luther?" „Niemant anders; dat vuile, zwarte schaap was gewijzigd en in overeenstemming gebracht met den geest van zijnen tijd. Om aan te toonen,.dat de Openbare school niet godsdienstloos was, las de heer Van Oyen uit dit boekje de volgende les voor: De Wereld. „Laatst hoorde ik den ouden Jozef spreken, den ouden Jozef, die zoo graag, met brave kinderen rondom zich, in het groen zit. „Iloort aldus sprak hij tegen de kinderen, die bij hem waren „De grond, waarop wij thans zitten, is een gedeelte van de aarde. De aarde is bekleed met gras en bloemen. „De koeien, de paarden en de schaapjes eten daarvan de kleine vliegjes ook, en de wormpjes medo. „Op sommige plaatsen zijn kronkelende waterstroomen. De schippers zeilen met groote en kleine schepen op de stroomen de visschen wonen in de stroomen de kleine eendjes zwemmen-er in en de groote zwanen ook. „Hier en daar staan boomen, groote en kleine, met en zonder vruchteneike-, iepe-, beuke-, appel-, pere-, pruime- en kerseboomen veel meer soorten, dan ik noemen kanDe vo geltjes hebben hunne nestjes in de boomen en zingen in het groene lommer. Wij zitten in de schaduw der boomen en luisteren naar dat gezang. „Ginder staan huizen, groote en kleine, soms veel, soms weinig bij elkander. In de huizen wonen menschen. „Ieder doet wat. De een spint; de ander zaait koren een derde bakt brood een vierde weeft linnen. Indien gij vlijtig leert, zult gij mettertijd ook wat doen, mijne liefjes „De vogels kunnen geen koren zaaien, de koe, het paard, de schaapjes kunnen geene spijs voor zich bereiden. „Zij bakken geen brood, zij weven geen linnen, zij bereiden geene kleederen voor zich. Gras en klaver eten zij, en de zaadjes, die zij vinden in de weide en op den akker. Maar zij weten niet, wie dat alles groeien doet, of hoe het toebereid wordtdat weet de mensch alleen. „Een mensch weet meer dan duizend dieren. De mensch is wijzer dan de dieren. „Boven ons is de heldere blauwe hemel en de gouden zon. Alles, wat groeit en leeft, wordt verkwikt door hare verwarmende stralen. „Wie woont in den hemel van de geloovige kudde: de man die zooveel, moeite en onlusten veroorzaakt heeft." En wat denkt gij met den Wittenberger to doen, als het lukt hem te vatten?" „Wel ik wil hem in mijn eigen toren op sluiten, en mijn dienaren zullen hem pijnigen, totdat de duivel uitgeworpen en hij een be rouwhebbend zondaar onder het kruis van Christus geworpen is." „En hoe, als hij niet veranderen wil, maar blijft volharden bij zijn denkwijze?" „Denkt gij, dat ik een groote som voor niets heb uitgegeven, om wel ingelicht te worden omtrent zijn reis naar Heidelberg Hij zal (niet in mijn strik vallen zonder er voor te betalen. Indien hij mijn welgemeenden raad niet wil opvolgen en hardnekkig blijft, dan zal ik hem naar Rome laten brengen en aan den Heiligen Vader uitleveren, die hem levend zal laten verbranden, zoodat hij den voorsmaak hebben zal van het helsche vuur, dat alle godslasteraars wacht. Ik moet thans gaan, doch niet zonder uw zegen, en zonder uw naam vernomen ,te hebben, eer waarde vader; gij zijt een der vroomste, ge leerdste en godvreezendste zonen van de moederketk, die ik ooit ontmoet heb „Ik zal uw wensch vervullen. Gij behoeft u niet langer te vermoeien de man, dien gij wenscht te vangen, staat voor u. Ik ben Martin Luther.', De ridder stond als een standbeeld. Alleen zijn wijdgeopende starende oogen toonden dat er nog leven in hem was. Hij kon niet „Ja, wie woont daar „Stil kinderende hoeden af de handjes gevouwen „Ik zal u zeggen, wie daar boven in den hemel woont. „Onze lieve Heer, God, de goede Vader van alle menschen en dieren, woont in den hemel. Hij is de Vader van alle schepselen; alle schepselen heeft Hij lief, alle schepselen doet Hij wel, Hij geeft veel en Hij heeft gaarne. „God zeiven kan men niet zien maar wij zien de werken van God. De hemel en de aarde, met alle menschen, dieren en gewassen dit alles is het werk van God. leder zingend vogeltje, iedere vruchtdragende boom, iedere welriekende bloem, ieder'grasje in de weide alles is het werk van God „Uit Hem en door Hem is alles alles heeft Hij gemaakt! „Kunt gij de bloemen tellen P Kunt gij tellen hoeveel er romdom u zijn „Alle planten en kruiden, de diertjes, die daarvan eten en de schoonc vlinders, die er rondzweven k.unt gij die. tellen Zij zijn ontelbaarEn dat alles is het werk van God dat alles heeft God voortgebracht en onder houdt Ilij. Ook ons, lieve kinderenheeft God voortgebracht. Uw vader, uwe moeder, alle menschen en alle dieren, zoowel het brommende bijtje, dat hier om de bloemen zweeft, als het hondje, dat daar ginder in het gras rolt, alles alles is zijn werkalles ontvangt leven en voedsel uit zijne hand „O lieve Heer, die boven in den hemel woont! hoe goed zijt Gij hoe schoon zijn Uwe werken Zoo sprak de oude Jozef tegen de kinderen, die rondom hem in het groen zaten. Toen het avondrood aankwam stonden zij op, en met eene handvol bloemen ging ieder verge noegd naar huis. Is de school, waar dat gelezen en onder wezen wordt, godsdienstloos vroeg de hoer Van Oyen aan zijn Oostburgsche hoorders. Natuurlijk ganschelijk niet Ze is (of was zelfs zeer godsdienstig maar 't is de godsdienst van de brave kinderen en de lieve, goede Hemelheer, de Vader van alle menschen niet de godsdienst van den Bijbel. Ons dunkt, een ontwikkeld en scherpzinnig man als de heer Van Oyen moest opgemerkt hebben, dat deze godsdienst ook weinig klopt met de werkelijkheid van 't leven. meer spreken zelfs zijn verstand scheen hem verlaten te hebben. Dr. Luther ging glim lachende voort r „Gij ziel dat ik in uw macht ben. Indien het u ernst is een weerloozen reiziger, die vertrouwen stelde in een vrij geleide, gevangen te nemen, wijl hij niet ge looft in de macht van den Raus om de zonden te vergeven, zonder dat gij zijn argumenten gehoord hebt, dan moogt gij uw gewapende bedienden laten roepen en mij laten binden. Ik heb geen ander wapen dan het levende Woord." „Dat zij verre," antwoordde von Erbach, „ik heb u gehoord, en wensch nog meer te hooren. Wij hebben geen haast en zullen 'de paarden maar laten ontzadelen. Ik zal mijn bedienden uitzenden om de anderen terug te roepen. Het is een wonderbare beschikking van God dat gij hier gisteren aankwaamt, terwijl ik u heden verwachtte. Laat ons nederzittenik ben verlangend nog moer van u te hooren." Hij hoordeen ontving de woorden des levens in een daartoe door God verteederd hart, en ging met Luther naar zijn kasteel en hem aan zijn vrouw voorstel lende, zeide hij „Hier heb ik hem, maar wij hebben van rollen verwisseldhij is de ge vangennemer, ik ben de gevangene. Evenals Saulus ging ik uit, om hem kwaad te doen maar als Paulus keer ik weder. Hij was het middel voor mijn bekccring. Hiervoor zij.God geprezen tot in alle eeuwigheid Inzending van advertentlSn vóór uren op den dag der uitgave. "ti

Krantenbank Zeeland

Luctor et Emergo | 1914 | | pagina 1