Antirevolutionair
voor
nieuws- en Advertentieblad
Zeeland.
Rede van dr. Bavinck in de
Eerste Kamer.
FEUILLETON.
Langs eigen Spoor.
No. 1085.
Woensdag 14 Januari 1914.
lle Jaargang.
ABONNEMENT:
Per drie maanden binnen Ter Neuzen Franco
per post: voor Nederland ƒ1,10.
Men abonneert zich bij alle Boekhandelaars, Postdirec
teuren en Brievengaarders
Dit blad verschijnt Dinsdag- en Vrijdagavond.,
uitgezonderd op Feestdagen,
bij den Uitgever D. H. LITYuOIJ Az. te TER NEUZEN.
Inzending van advertentlën vóór uren op den dag der uitgave.
ADVERTENTIËN:
Van 1—4 regels ƒ0,40. Voor eiken regel meer ƒ0,10.
Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde adver
tentie wordt de prijs slechts tweemaal berekend.
Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend.
INGEZONDEN STUKKEN TE RICHTEN AAN DE REDACTIE; ABONNEMENTEN EN ADVERTENTIES TE BEZORGEN BIJ DEN Ü1TG^V1B^
Advertentiën voor dit blad worden
aangenomen tot 's namiddags I UUR op
den dag der uitgave.
i.
De heer Bavinck: Mijnheer de Voorzitter!
Wat ik naar aanleiding van de Memorie van
Antwoord van den Minister van Koloniën op
het Voorloopig Verslag van deze Kamer in
het midden wensch te brengen, betreft slechts
een enkel punt, de houding van den Minister
tegenover de zending en tegenover het bij
zonder onderwijs in verband met de subsidie
regeling. Ik geloof daarom, dat wat ik te
zeggen heb, de Kamer niet lang zal behoeven
op te houden.
Ik kan aanstonds beginnen met een harte
lijk woord van waardeering en dank. Voor
mij zelf gevoel ik geen behoefte, terug te gaan
tot de dagen van de verkiezingen en tot de
redevoeringen die toen, ook met betrekking
tot Indië en onze koloniale politiek, zijn uit
gesproken. De Minister van Koloniën toch
heeft zich in zijn rede van 18 November in
de Tweede Kamer geheel van die partijen
losgemaakt eD uitdrukkelijk verklaard, dat hij
een eigen koers wenschte te volgen, en alleen
verplicht was, zooals heel het extra-parlemen
taire Kabinet, aan te doen de beide bekende
stations.
Ieder echter die aandachtig kennis heeft
genomen van de tusschen den Minister en de
Tweede Kamer gewisselde schrifturen enjdie
zich op de hoogte heeft gesteld van de door
den Minister in de Tweede Kamer gehouden
redevoeringen, zal zonder twijfel moeten er
kennen, dat over de verhouding van de Re
geering tot de zending ook na het vele dat
daarover door den Minister gezegd is de noo-
dige helderheid en klaarheid nog niet is ont
stoken. Dit is niet alleen door de rechtsche
pers verklaard, maar ook door de linksche
pers erkend.
Vandaar dat door enkele leden dezer Kamer
de vrijheid werd genomen in het Voorloopig
Verslag dit punt bij vernieuwing onder de
aandacht van den heer Minister te brengen
en daarover zijne nadere uiteenzetting af te
wachten. En de heer Minister is zoo vrien
delijk geweest, die vraag niet alleen niet euvel
op te nemen, maar haar ook te beantwoorden
op een wijze die inderdaad allen lof verdient
en die uitvoerig, maar te gelijk helder en
klaar is.
47)
Alles blinkt in de eenvoudig gemeubelde
huiskamer; van orde en netheid getuigt alles.
Gelijk vroeger. Maar, wat vroeger u dadelijk
opviel, u pijnlijk aandeed en als een schril
contrast schrijnde, is thans verdwenen. De
zorgelijke, bijna angstige trek op vrouw
Gravels gelaat bespeurt ge nu niet meer. Ze
is nog wel dezelfde stille, bedaarde vrouw,
maar in haar oogen licht een glans van stillen
vrede en het zingt in haar hart. Er is een
blijdschap, die zich niet uit in woorden, maar
die zich laat lezen in eiken trek van het
gelaat, die spreekt uit elk gebaar.
En geen wonder.
Zie slechts in het rond.
Kaatje is bij haar. Tegenover het raam zit
zij, terwijl ze ijverig de handen roert. Een
uitdrukking van innige tevredenheid is op dat
vriendelijk gelaat te lezen. Zou de moeder
zich niet gelukkig gevoelen, nu de verloren
dochter weer thuis is
Toch is dit niet alles, en verklaart het niet
ten volle haar stille vergenoegdheid.
Wanneer ik rfU alleen let op het laatste
gedeelte van die nadere omlijning en toelich
ting van het standpunt van de Regeering,
zooals dat bepaaldelijk wordt aangegeven in
de tweede alinea op bladz. 15, in de zinsnede,
beginnende met de woorden „Dat de onder-
geteekende niettemin", dan zou ik kunnen
volstaan met mij dankbaar en voldaan te ver
klaren, want wat de Minister daarin zegt,
komt hierop neer, dat hij aan de praetijk die
tegenwoordig bij de subsidieregeling wordt
gevolgd niet wenscht te tornen uit twee over
wegingen ten eerste uit eerbied voor ver
kregen rechten en in de tweede plaats op
grond van zijn wensch om verwachtingen die
door de tegenwoordige subsidieregeling waren
opgewekt niet teleur te stellen, maar integen
deel te 'bevredigen.
Ja, wanneer wij nog enkele regels verder
lezen, bemerken wij, dat zelfs de principieele
bezwaren, die de Minister eerst aan het woord
heeft laten komen en waarop ik straks met
een enkel woord terugkom, in de praetijk
grootendeels bij hem zijn weggenomen dooi
de in de Tweede Kamer zoo goed als algemeen
aangenomen facultatiefstelling van het gods
dienstig onderwijs op de bijzondere inlandsche
scholen.
Wanneer ik dus, zooals ik zeide, alleen op
dit tweede gedeelte van de conclusie van den
heer Minister achtsla, zou ik mij en ik
geloof alle rechtsche partijen dankbaar en
voldaan kunnen verklaren, maar het is op
merkelijk, dat aan dit tweede gedeelte van
die conclusie iets voorafgaat, dat daar eieenlijk
lijnrecht tegenover staat, en dat onwillekeurig
een antagonisme tusschen de overtuiging van
den Minister en de praetijk in het leven roept.
Immers na bovenaan op bladz. 15 eerst Mi
nister Keuchenius met zijn woord over de
werkelijk bestaande behoefte te hebben aan
gehaald, gaat de Minister er toe over om te
zeggen, dat werkelijk bestaande behoefte alleen
daar gevonden wordt, waar menschen voor
hun kinderen onderwijs begeereu, zooals op
de bijzondere inlandsche Christelijke scholen
wordt gegeven of gegeven worden zal. En
daaruit leidt Zijne Excellentie dan het eerste
gedeelte van zijn conclusie af, nl. dat de
praetijk, die tot dusver bij de subsidieregeling
heeft gegolden, in strijd is met de beginselen,
die daaraan ten grondslag liggen.
Wanneer men nu het eerste en het tweede
gedeelte van de conclusie met elkander ver
gelijkt, stuit men op een antagonisme dat
daarin ligt. Naar de overtuiging van den
Minister is de tegenwoordige praetijk niet
goed, en toch verklaart hij om verschillende
consideratiën die praetijk, die niet goed is,
toch te zullen volgen. Daardoor komt het
Aan de rechterzijde van het raam, op zijn
oude plaats, in den ouden leunstoel, zit...
Gravels.
Is dit dezelfde, dien ge er de laatste maal
aantroft? Toen die oogen bliksems schoten,
toen die vuisten zich balden eu het harde
woord sneed door het moederhart
Dezelfde en toch een andere.
Machteloos zit nu de sterke. Zijn ziekte
heeft hem zijn krachten gebroken. Lang
zamerhand keeren ze terug, o, zoo langzaam.
Aanvankelijk bestond de vrees, dat hij het
gebruik van zijn ledematen geheel kwijt zou
zijn, maar gelukkig is die vrees beschaamd.
Toch voelt hij zich zwak, mat. Maar zorg
volle liefde omringt hem en moeder en dochter
wedijveren om hem van dienst te zijn.
Moeder èn dochter.
o, Dien morgen zal nóch vrouw Gravels,
nóch Kaatje licht vergeten, toen de doodkranke
bij kennis kwam. Langzaam had ze hem voor
bereid op de aanwezigheid zijner dochter, die
zich zoolang naar het andere vertrek had
begeven. Gebeefd had moeder Gravels, toen
ze het onderwerp ter sprake had gebracht.
Zou thans een nieuwe uitbarsting volkomen
en daarmee de kloof onherroepelijk onover
brugbaar zijn Bijna had ze spijt, dat ze er
over begonnen was; waagde ze niet te veel?
Zou haar woord geen nadeelige gevolgen
mij voor, dat de Minister zich zelf in de eerste
plaats brengt in een moeilijk parket, want
wanneer hij staat tusschen zijn overtuiging
en de praetijk, dan spreekt het vanzelf, dat
op den duur de overtuiging het van de prae
tijk zal winnen, en dat dan de zending gevaar
zal loopen om in weerwil van de goede be
doelingen en voornemens van den Minister,
de dupe van de historie te worden. Een
allerbelangrijkst punt voor de zendiug is con
tinuïteit van actie, en het zou dus inderdaad
zeer schadelijk voor de zending zijn, indien
vastheid van richting en zekerheid van doel
in gevaar kwamen, en wanneer de subsidie
regeling op die wijze los werd gemaakt van
een vaste gedragslijn en feitelijk werd over
gelaten in de praetijk aan de willekeur van
den een of anderen ambtenaar. Immers zou
dan het gevolg kunnen wezen, dat het subsidie
nu eens verleend en dan weer niet verleend
werd.
Hoewel ik volkomen vertrouw, dat de Mi
nister 'er niet aan zal denken om aan de
subsidiën, die zijn toegekend te raken, kan
toch een opvolger die zeker wel intrekken.
Dat is inderdaad een gevaar voor de zending,
dat ernstig onder de oogen moet worden ge
zien en dat inderdaad de zending achteruit
zou zetten op don weg dien zij heeft afgelegd.
E:i daar komt in de derde plaats bij, dat,
men vergunne mij het woord, zulk een on
dubbelzinnigheid en tweeslachtigheid in haar
conclusie, ook de Regeering in moeilijkheid
brengt, niet den Minister voor zijn persoon
alleen, maar de Regeering zelf, die in verband
met de koloniale evolutie die wij beleven, op
het oogenblik een ontzaglijke taak te vervullen
heeft. Als er iets daarbij noodig is, dan is
het een Regeering die een vooruitzienden blik
heeft, en die, wetende waar het in de laatste
jaren naar toegaat, dienovereenkomstig haar
maarregelen neemt en den weg afstippelt
welken zij de beste acht. Een vaste hand
en een vaste leiding zijn voor onze koloniën
van het hoogste belang. Daarom spijt het
mij, dat de Minister in het eerste gedeelte
van zijn conclusie zich heeft uitgelaten als
hij inderdaad heeft gedaan, en ik wensch een
poging te wagen, niet om den Minister zijn
overtuiging te ontrooven, maar om hem even
te doen gevoelen, dat hij tot die overtuiging
niet is behoeven te komen. Immers de sub-
dieregeling, gelijk zij in 1906 is vastgesteld,
is tot stand gekomen onder een liberaal Ka
binet en draagt geen politieke kleur. De
subsidieregeling, zooals zij tegenwoordig be-
bestaat, is niet ingevoerd door den Minister
de Waal Malefijt of door den Gouverneur-
Generaal Idenburg, maar zij is in het leven
geroepen onder het bestuur van den Minister
hebben voor hem
De zieke had haar aangestaard met een
vreemden blik in de vragende oogen. Toen
had hij gezegd met moeilijke, stotterende
stem„Is Kaatje hier En toen hem be
vestigend was geantwoord, had hij stilgezwe-
gen, als in diep nadenken, dat hem scheen te
vermoeien. Althans hij had de oogen weder
gesloten en leek te zijn ingesluimerd. Met
biddend harte bleef moeder Gravels wachten.
Maar toen ze zich bezorgd over hem heen
bukte, had ze twee groote tranen gezien in
zijn oogen. Hij keek haar op hetzelfde oogen
blik aanhoe geheel anders was de uitdruk
king dier oogen.
Zijn lippen bewogen zich hij wilde spreken,
maar slechts een onverstaanbaar gemurmel
bereikte haar ooren.
En weder had hij de oogen gesloten, terwijl
een zware zucht zijn borst ontsnapte.
Maar niet lang duurde het, of hij trachtte
zich op te richten en zoekend keek hij het
vertrek rond.
„Is Kaatje hier?" klonk het nogmaals.
Moeder Gravels knikte.
„Mag ze komen vroeg ze, en in haar
stem beefde de hoop.
„Ja," was het antwoord, „laat ze komen."
Ze stond op, om Kaatje te roepen.
Maar het was niet noodigze had al staan
Fock en den Gouverneur-Generaal van Heutsz.
De regeling is dus niet aan de eene of andere
partij verbonden, maar draagt een algemeen
karakter. Daar komt deze practische over
weging nog bij, dat, wanneer de subsidiere
geling inderdaad zou mogten worden toege
past naar de overtuiging, niet naar de be
loften van dezen Minister, zooals uit het door
hem gezegde zou voortvloeien, die regeling
voor de zending zoo goed als niets zou be-
teekencn.
De heer van Deventer heeft onlangs in de
Tweede Kamer berekend, dat er op Java zijn
20 000 a 25 000 Christenen, en dat daarvan
2000 a 2500 kinderen op Christelijke scholen
gaan, en dus positief Christelijk onderwijs
begeereu. Wanneer de subsidieregeling alleen
gold voor dergelijke met hun ouders tot het
Christendom overgegane kinderen, zou de
zending van deze regeling schier geen voordeel
hebben, en zou zij in plaats van gesteund te
worden op zwart zaad komen te zitten.
Deze overweging moge den Minister tot de
gedachte brengen, dat hij aan zijn liberaal
standpunt niet verplicht is om de overtuiging
te hebben die hij in het eerste gedeelte van
zijn conclusie heeft neergelegd. Daar komt
nog iets anders bij van meer gewicht en dat
is, dat, als wij de zending niet los maken van
wisselende opvattingen der subsidieregeling
en van de politieke verhoudingen, indien wij
ons niet opheffen tot een hooger standpunt,
boven den strijd der partijen in ons vaderland,
wij een weg zullen gaan bewandelen die in
derdaad tot groote moeilijkheden leiden zal.
Dan zal er komen nu eens deze Minister, dan
die Gouverneur-Generaal, dan weder dat stel
ambtenarenalle vastheid van leiding gaat
teloor en wederom wordt ten slotte de zending
de dupe van de historie. De zending dient
dus te blijven buiten den strijd van de partijen
hier en in Indië. Zij moet van een hoog
standpunt beschouwd worden, evenals heel
de civilisatie en de cultuur van den tegen-
woordigen tijd.
Als ik dit punt even nader ga toelichten,
wensch ik te beginnen met een historische
herinnering.
Toen in 597 na Christus onder paus Gre-
gorius I de abt Augustinus naar de Britsche
eilanden werd gezonden, kan men zeggen,
dat de verbreiding van de cultuur en de
zending voor het eerst officieel vanwege de
Kerk werden ter hand genomen, en het eigen
aardige karakter van den toenmaligen tijd
bestond daarin, dat de Kerk niet alleen de
missie heeft behartigd, maar te gelijker tijd
de civilisatie beide waren om zoo te zeggen on
afscheidelijk aan elkander verbonden. Daarin
is sedert scheiding gekomen, ik zeg niet een
wachtenze had het lang verbeide woord
vernomen, en ze trad binnen. Bleek, maar
met vasten stap trad ze op haar vaders
ziekbed toe.
Ze wierp zich neder, vatte zijn hand en
barstte in snikken los.
Hij voorkwam haar schuldbelijdenis.
Hij trok haar naar zich toe, zooveel zijn
zwakke krachten hem veroorloofde.
„Kaatje, mijn kind," kwam het over zijn
lippen.
„Vader, ik heb..." begon ze.
Hij weerde haar woorden af.
„Stil," zei hij, „stil't is nu weer goed. Ik
heb je weer terug." En haar hand vaster
klemmend, voegde hij er bij„En nu blijf
je, hé, wil je?"...
Moest ze daar op antwoorden
Ze deed hetze drukte een kus op- zijn
bleek gelaat't was het zegel van haar trouw,
de tolk barer dankbaarheid.
En het werd verstaan en aanvaard.
Kaatje week hiet meer van zijn sponde.
Trouw stond zij hem bij, nacht en dag.
Wat was er omgegaan in het hart van dien
man, in de lange uren van zijn be weegloos
stil liggen? Wie zal het zeggen Het moeder-
harte sloeg van dankbare vreugde en haar stil
gebed was tegelijk een offerande des lofs.
(Wordt vervolgd).
DOOR ZELANDIA.