HntireDOluiionair ooor nieuws* en UduemntKblad Zeeland. Nationale eenheid. Uit de Pers. Uit de Tweede Kamer. Biniienlandsch Nieuws. No. 1070. Woensdag 19 November 1913- lle Jaargang. z. ABONNEMENT: Per drie maanden binnen. Ter Neuzen 1,Franco per post: voor Nederland ƒ1,10. Men abonneert zich bij alle Boekhandelaars, Postdirec teuren en Brievengaarders Dit blad verschijnt Dinsdag- en Vrijdagavond, uitgezonderd op Feestdagen, bij den Uitgever D. H. Llx'iOOIJ Az. te TER NEUZEN. Inzending van advertentlSn vóór uren op den dag der uitgave. ADVERTENTlfeN: Van 1—4 regels ƒ0,40. Voor eiken regel meer ƒ0,10. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde adver tentie wordt de prijs slechts tweemaal berekend. Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend. -u» INGEZONDEN STUKKEN TE RICHTEN AAN DE REDACTIE; ABONNEMENTEN EN ADVERTENTIES' TE BEZORGEN BIJ DEN UITGEVER. Advertentiën voor dit blad worden aangenomen tot 's namiddags I UUR op den dag der uitgave. Al valt er weinig te roemen over de held haftigheid van 't Nederland van honderd jaar geleden, des te meer reden is er, God te loven voor Zijne gunst, die ons bij den val van Napoleon ons onafhankelijk volksbestaan hergaf. We gingen niet te onder gelijk zoo menige staat uit den ouden of nieuwen tijd, die na eenigen tijd van opbloei en voorspoed straks verviel en verdween. Ofschoon al heel weinig verdiend door eigen krachtsinspanning, werd ons het zelfstandig volksbestaan hergeven en kregen we zelfs het grootste deel onzer kolo niën terug. En al is het er verre van daan, dat we de vroegere grootheid uit de 17e eeuw ooit weder zullen herwinnen, door de zege ningen die God over ons land uitstortte, in 't bijzonder in de laatste jaren, kandeNeder- landsche natie haar hoofd weder fier opheffen te midden van de ons omringende staten. Nederland beslaat op nieuw zijn plaats met eere en kan op velerlei terrein weder wed ijveren met zijn mededingers. En nog hooger zouden we in dit opzicht staan, indien we ons konden ontdoen van die ongelukkige zucht om het vreemde te prijzen en, wat uit eigen land komt, gering te schatten. Zoolang we bijv. een kachel fraai vinden, omdat ze uit Parijs werd ontboden, ofschoon de fabrikant een eigen landgenoot is en we dus voor minder geld en met minder moeite haar naast de deur konden vinden zoolang zullen we nog niet de plaats bereiken, die we zonder die dwaze ideeën konden innemen. Er is ongetwijfeld veel geweest, waarover terecht in den „Franschen tijd" geklaagd werd. De ondervinding die we opdeden als deel van de „groote natie" was van dien aard, dat we naar geen herhaling ooit zullen verlangen. Er is destijds onnoemelijk veel ellende ge leden en de angstige twijfel die ons volk be zielde, of 't lijden wel ooit eindigen zou, de doffe berusting, waarmede men liet ondraag lijke juk van den tyrannieken vreemdeling torste, is het beste bewijs, hoezeer de Fransche geest die zoo lang over dit goede land had gewaaid, alle energie bij ons volk had gedoofd. Waar de geloofskracht, die de vaderen be zielde, voor dien geest was bezweken, was ook de geloofsmoed, die echte helden kweekt, verdwenen. En juist het ontbreken van dien moed, die kracht put uit het gelooi, maakte onzen toestand des te ellendiger. Terecht staat dus de „Fransche tijd" in onze geschiedboeken geteekend met een zwarte kool. Toch mag ons dit niet uit het oog doen verliezen, dat diezelfde verdrukking, waarover onze vaderen van een eeuw geleden zoo terecht klaagden, in ander opzicht tot onmiskenbaren zegen is geweest. Ons volk was in de 17e eeuw groot ge worden, niet, doordat we zulk een uitnemende staatsregeling hadden, volgens welke ons land werd bestuurd, maar ondanks al het gebrek kige, dat de Unie van Utrecht aankleefde. Een gebrekkige en onvolledige grondwet, ontstaan in de jaren van onze worsteling met Spanje en alleen berekend op oorlogstoestan den, is meer dan twee eeuwen de grondslag geweest, waarop ons regeeringsgebouw was opgetrokken - ook in tijden, waarin veran derde omstandigheden heel andere bepalingen eischten. Het is bekend genoeg, welk een ellende deze gebrekkige inrichting van ons staatsbe stuur over ons land heeft gebracht. Al was het„Eendracht maakt macht" een echt-Nederlandsch spreekwoord, het omge keerde was hier regel, zoolang niet de nood tot aaneensluiting dwong. Het was niet één Nederland 't waren zeven Nederlanden, zoo 't heette vereenigd, doch meestal zoo verdeeld mogelijk. Welnu, aan dien toestand van hopelooze verdeeldheid, waarbij elke provincie slechts oog had voor hare eigene belangen en zich om 't belang van het geheel niet bekommerde, is door de Fransche verdrukking een einde gekomen. 't Was een harde les, die we te leeren hadden, doch ze was verdiend en werd gelukkig niet tevergeefs gegeven. We mogen op velerlei terrein om des be- ginselswille uiteengaan en elk zijn eigen weg volgen, het nare en schadelijke provincialisme, dat in de 18e eeuw al onze actie verlamde, is gelukkig zoo goed als geheel verdwenen. En het is zeker als een grooten zegen te beschouwen, dien God ons in Zijne genade verleonde, dat opnieuw het huis van Oranje het middelpunt werd, waaromheen ons volk zich schaarde. Doch thans niet meer een Prins van Oranje als stadhouder van zeven provinciën, maar als Souverein vorst over eene vereenigde natie. Onze nationale eenheid is onder Gods lei ding de heerlijke vrucht geworden van de verdrukking, waarvan we in 1813 door Zijne hulp werden verlost. V Eerlijk en eerlijker. De „Nieuwe Courant" roemt alvast minister Pleyte. Ons dunkt, wel wat vroeg. Laat men eens wachten ermee, tot hij eenige jaren heeft gepresteerd, wat hij kan, en dan zoo noodig de loftrompet steken. Voorshands dient men toch wel op Z.Exc.'s daden te wachten. Men weet, hoe er geschetterd is over onzen Gouverneur-Generaal Idenburg. De concentratie was er niet over uitgepraat. En nu Nu haalt ze bakzeil. En nu heet het heel deftig, dat men met elke rede, in den verkiezingstijd door concen tratie-mannen uitgesproken, voor zijn rekening kan nemen. Zoo doet ook minister Pleijte. „Hij heeft als minister geen rekenschap af te leggen voor hetgeen hij als Kamercandidaat gezegd heeft." Dat is een gemakkelijke manier, om er zich af te maken. De „Nieuwe Courant" moge nu zeggen, dat het antwoord van den minister dat is „van een eerlijk man, zich bewust van zijn goede trouw," wij voor ons vinden het een ontwijken van een lastige vraag. Dr. Kuyper moest zoo iets eens zeggen. Zou de „oude plunje" niet dadelijk dienst moeten doen Veel eerlijker en royaler zou liet ons lijken, wanneer Z.Exc. zeiik heb me vergaloppeerd in dien verkiezingstijd en ben nu tot andere inzichten gekomen. Zooals dan ook de heer Scheurer (u.r.) in de Tweede Kamer opmerkte, dat de minister „den koers nog in geen enkel opzicht heeft veranderd." En dat was immers zoo noodig? Anders ging ons Indië immers ten verderve? En van die meening was toch ook de kamer candidaat Pleijte Z. V Juiste waardeering. In Amsterdam III werd Oudegeest niet gekozen. In zijn plaats een liberaal. Natuurlijk jammert hierover de S. D. A. P.-er en jubelt de concentratie. Toch moet de laatste deze overwinning niet te hoog aanslaan. Moge ook al uit den uitslag deze verkiezing blijken, dat de wind den socialisten niet gunstig is, even vast staat ook, dat zonder den steun der rechtsche kiezers Ondegeest zou zijn gekozen. De „overwinning" is dus minder solide, dan men op 't eerste gezicht geneigd zou zijn, te veronderstellen. Allerminst bestaat er voor de rechter partijen oorzaak van vreugde. Dat na het Zwolsclie congies de S. D. A. P. den terugslag zou ondervinden bij eventueele verkiezingen van haar gedraai en beginselloos gedoe, was door ieder dadelijk te voorzien. Wie zich zelf publiek een sla» in 't aange zicht geeft, moet niet op hoogachting en waar deering rekenen. Maar ter anderen zijde moet deze socialis tische nederlaag ook niet te hoog worden aangesiagèn. De S. D. A. P. zal zich vroeger of later wel weer uit haar debacle oprichten en even onbeschaamd en driest optreden. En wat zal het kiezerscorps dan weer doen 't Is immers in den grond der zaak toch maar een familie twist? Nu eens deelt deze, dan weer die in de gunst van de neven en nichten. Indien men dan ook in deze geschiedenis ziet een zich afkeeren van het volk van de socialistische banier, dan ziet men, o. i., geheel mis. Het betreft alleen een afkenring over gevolgde taktiek, een ontevredenheid over een verkeerde manoeuvre. Wat nu is voorgevallen, brengt alleen tijdelijke storing. In den grond der zaak is men het eens. Gelijk dit jaar meer dan over vloedig gebleken is. De S. D. A. P. komt Zwolle weer wel te boven. En ondanks al het geschetter van Duys en consorten vinden de roode neefjes elkaar weer wel terug. De Clir. partijen blijven op eigen kracht aangewezen. De broedertwist tusschen liberaal en socia list wordt onmiddellijk bijgelegd, zoodra nieuw „clericaal" gevaar mocht dreigen. Dat ducht men nu niet. En daarom permitteert men zich zoo'n kijfpartijtje. Maar 't is heusch niet zoo erg gemeend. Dat zal te gelegener tijd weer blijken. Tegen de zending. Wij lezen in Het Huisgezin: Indien minister Pleyte werkelijk geneigd mocht zijn de zending in Indië te waar- deeren en te steunen, dan wordt dit hem door zijn vrienden niet gemakkelijk ge maakt. Nu de vier groepen der linkerzijde' aan liet woord zijn geweest, blijkt duidelijk, dat zij alle de zending vijandig gezind zijn. Het felst de twee uiterste groepen, die elkaar ook hier ontmoeten de socialisten en de oud-liberalen. De heer Vliegen acht den Islam superieur aan het Christendom. De heer Tydeman heeft een dergelijke verklaring niet afgelegd, maar hij is niet minder bekommerd om liet behoud van liet Mohammedaansch geloof. Hoogstens kunnen die lieeren liet bren gen tot een waardeering in woorden van het maatschappelijk werk der zending. Voor den zegen, door het Christendom aan den inlander gebracht, voelen zij niets. Zóó benauwd zijn ze, dat ze van de bijzondere school, wil deze voor subsidie in aanmerking komen, verlangen, dat haar onderwijs neutraal zal zijn. Voor den inlander moet de zendeling zelfs zijn Christendom vermoffelen. Van liet vrede- en verzoeningsparool der „N. R. Ct." blijft zoodoende niet veel over. En indien Minister Pleyte den koers aanvaardt, door zijn politieke vrienden liern aangewezen, dan moge de minister met nog zoo mooie woorden op het aanblijven van Idenburg zeggen prijs te stellen, maar dan kan een daad van den Christen-landvoogd niet uitblijven. Indien de verantwoordelijke minister een koersverandering gelast, het bijzonder on derwijs in Indië wil nekken en de zending belemmeren, dan kan Idenburg daar de hand niet toe leenen. Dan sture men Fock of Van Deventer naar Buitenzorg, opdat wat anders is ge worden ook uit de persoonsverwisseling blijke. Zitting van Maandag 17 Novemder. De voorzitter herdenkt den onafhanke lijkheidsdag met een kort woord, dat door den minister van koloniën, den heer Pleyte, wordt beantwoord. Vervolgens wordt de algetneene beraadsla ging over de Indische begrooting voortgezet. De heer Ankerman (C.H.) zet zijn Vrijdag afgebroken rede voort en komt eveneens met een beschouwing over de Soemba-regeling aan. Hij ontkent o. a., dat de staat bij deze regeling zijn overheidsrechten heeft prijs ge geven, terwijl de heer Lulofs de noodzakelijk heid heeft erkond, om de regeling voor 10 jaar te treffen. Ten slotte wordt de Sarikat Islam besproken, waarbij spr. ontkent, ddt deze vereeniging een gevolg is van de gedwóngen kerstening. De heer Roodhuyzen (U. L.) komt terug op de uitdrukking, door hem gebezigd naar aanleiding van de naturalisatie van den Chi nees Kaw. De heer Gerhard (S. D. A. P.) meent, dat de rechterzijde met wonderlijko acrobatiek de gedwongen kersteningspolitiek van zicli heeft trachten af te schuiven. Spreker constateert, dat de volksontwikke ling in Indië is ter hand genomen met een trekschuit-gangetje. Slechts 1 pet, der kin deren krijgt onderwijs. Voorts vraagt spr. nadrukkelijk beter op geleide onderwijzers voor de dessascholen. Eindelijk wenscht hij een betere onaerwijs- statistiek. Het onafhankelijkheidsfeest in Rotterdam. Rotterdam is in feestdos. Het viert de drie eerste weekdagen dezer week het feest ter herinnering aan de heuglijke gebeurtenissen van 1813. Het feest begon met koraalmuziek van den St. Laurenstoren Bewaar, o Heer ons volksbestaan, Zie Neerland in ontferming aan' En deel Uw heil ons mede, enz. Honderdduizenden bewogen zich op de straat, terwijl extra-treinen, trams en booten nog altijd maar aanbrachten. Om half acht vingen alle torenklokken aan te luiden. Even later heesch de heer Ottervanger met behulp van zijn kleinzoon en Achterkleinzoon een breede Oranjevlag op den toren der Groote Kerk gelijk zijn vader dit in 1863 en zijn grootvader dat in 1813 hadden gedaan. In alle kerken werd daarua godsdienstoefe ning gehouden om 't heuglijk feit te herdenken en God te danken voor onze herkregen vrijheid. In de Groote Kerk werd een gedenkraam onthuld. Meer dan honderdduizend kinderen hebben in de verschillende openbare en bijzondere scholen of bewaarscholen van 9 tot 11 uur feest gevierd op kosten der gemeente. Een historischen optocht, den intocht van den Souvereinen vorst Willem I voorstellende, die prachtig slaagde, trok door de straten, die zwart waren van de monschen. Een schitterende verlichting op den avond sloot de eerste dag van Rotterdams geest driftige feestviering.

Krantenbank Zeeland

Luctor et Emergo | 1913 | | pagina 1