Hntirmlutlottaf coor nieuws* en Jfdoertentieblad Zeeland. T Uit de Pers. No. 1066. Woensdag 5 November 1913. IP Jaargang. ABONNEMENT: Per drie maanden binnen. Ter Neuzen fl,Franco per post: voor Nederland ƒ1,10. Men abonneert zich bij alle Boekhandelaars, Postdirec teuren en Brievengaarders. Dit blad verschijnt Dinsdag- en Vrijdagavond, uitgezonderd op 7eestdagen, bij den Uitgever D. H. LITTOOIJ Az. te TER NEUZEN. Inzending van advertentlSn vóór uren op den dag der uitgave* INGEZONDEN STUKKEN TE RICHTEN AAN DE REDACTIE; ABONNEMENTEN EN ADVERTENTIES TE BEZORGEN BIJ DEN UITGEVER. ADVERTENTIËN: Van 1 4 regels 0,40. Voor eiken regel meer ƒ0,10. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde adver tentie wordt de prijs slechts tweemaal berekend. Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend. Advertentiën voor dit blad worden aangenomen tot 's namiddags I UUR op den dag der uitgave. De redactie van LUCTOR ET EMERGO vraagt voor AXEL een actief Corres pondent. Erger u niet. Ofschoon we vreezen, dat het onzen lezers gaat als ons, bij het lezen van het stuk, dat we in onze rubriek Uit de Pers uit de N. E. Courant overnemen, meenen we het toch niet te moeten weglaten, al is het, dat menigeen zich met ons ergeren zal over den huicliel- achtigen gematigden toon, waarop dit blad zich thans uitlaat over het regeeringsbeleid van den heer Idenburg. Leg daarnaast nu eens, wat er in de dagen der verkiezingen gezegd en geschreven werd over dezen bewindsman en over de zending. Verleden jaar raakten de linksche heeren nooit uitgepraat over het beillooze van het beleid onzer rechtsche mannen. Hoe meer tijd er vermorst werd met praten, hoe beter. Thans is het juist het omgekeerde er moet maar gezwegen worden over de antithese en de kersteningspolitiek. Nu is't al verzoening, wat men voorgeeft te bedoelen. Dat had men een paar jaren eerder moeten schrijven, om als ernstig gemeend beschouwd te kunnen worden. 'tls te hopen, dat er straks in de Kamer eens een man opstaat, om dit huichelachtig gedoe naar verdienste aan de kaak te stellen. V Ons Christelijk onderwijs. Het aantal Scholen met den Bijhei, dat sedert 1 Januari 1913 met 2 is verminderd, doch met 24 vermeerderd, bedraagt thans 1109, terwijl er vermoedelijk in dit jaar nog 7 zullen geopend worden. Het aantal Chr. Kweekscholen is tot 17 geklommen. Officiëele opgaven volgens de laatste Verslagen der Regeering. Op 15 Januari 1911. I. Bevolking van Nederland. a. Mannen 2944079 b. Vrouwen 3001076 Totaal 5915155 II. Aantal scholen. a. Openbare scholen 3303 b. Bijzondere scholen 2060 Totaal 5363 c. Hiervan 1008 Scholen met den Bijbel. III. Aantal leerlingen. a. Openbare scholen 563047 b. Bijzondere scholen 353547 Totaal 916594 c. Hiervan 158926 op de Scholen met den Bijbel. IV. Aantal onderwijzers. a. Openbare scholen 16449 b. Bijzondere scholen 10261 Totaal 26710 c. Hiervan 4420 aan de Scholen met den Bijbel. V. Bijdragen van Rijk en Gemeenten aan het Openbaar Onderwijs. In 1919. Voor 563047 leerl. 26.909,533.— ƒ47.80 per leerling. VI. Bijdragen van het Rijk aan het Bijzonder Onderwijs. Voor 353547 leerl. 7.695.095.— ƒ21.80 per leerling. Hiervan ontvingen de Besturen van de Scholen met den Bijbel voor 158926 leerlingen 3.464.586.a 21.80 per leerling, terwijl de ouders er nog (berekend aan f 10.per leerling) j 1.589.260.moesten bijpassen aan schoolgelden, bijdragen, enz. Op 15 Januari 1912. I. Bevolking van Nederland. a. Mannen 2983398 b. Vrouwen 3039054 Totaal 6022452^ II. Aantal scholen a. Openbare scholen 3313 b. Bijzondere scholen 2121 Totaal 5434 c. Hiervan 1036 Scholen met den Bijbel. III. Aantal leerlingen. a. Openbare scholen 566867 b. Bijzondere scholen 365887 Totaal 932754 c. Hiervan 163807 op de Scholen met den Bijbel. IV. Aantal onderwijzers. a. Openbare Scholen 16605 b. Bijzondere Scholen 10714 Totaal 27319 c. Hiervan 4643 aan de Scholen met den Bijbel. V. Bijdragen van Rijk en Gemeenten aan het Openhaar Onderwijs. In 1911. Voor 566867 leerl. 28.002.225.— 49.40 per leerling. VI. Bijdragen van het Rijk aan het Bijzonder Onderwijs. Voor 365887 leerl. 8.299.819.— ƒ23.40 per leerling. Hiervan ontvingen de Besturen van de Scholen met den Bijbel voor 163807 leerlingen 3.833.083.a ƒ23.40 per leerling, terwijl de ouders er nog (berekend a 10.per leerling) 1.638.070.— moesten bijpassen aan school gelden, bijdragen, enz. V Het opium-rooken. Hiervan schrijft een inzender in liet II. v. A. het volgende De jongste Parijzeuer onthullingen over het omvangrijke der uit Indo-Cliina ingevoerde opiummisdrijven in verdere kringen van het Fransche leger, en dé daartegen aangekon digde regeeringsvoorzorgen, laten wellicht tegelijkertijd een kleine schets verschijnen van de eigenaardige proceduur, die de slaven van het zoete vergif met ware vurigheid tot stand brachten. De hartstochtelijke opiumrooker ligt uitge strekt op een met matten of dekens belegd breed rustbed, aan welks hoofdeinde een klein tafeltje met het noodige rookgerief geplaatst is. Boven hem brand een olielampje, daar- neven liggen kleine schalen, zeer kleine lepel tjes, enz. De eigenlijke opiumpijp in China „Jentsiang" genoemd heeft een buisje van ongeveer 60 centimeter lengte. Aan het on derste gedeelte is zijdewaarts een pijpenkop aangebracht en het gansche apparaat heeft ongeveer de vorm van een strooihalm. Het rooken neemt veel tijd in beslag, en zij, die het willen beginnen, moeten het eerst een tijdlang leeren. Eerst neemt men met een klein lepeltje een weinig van de dikke opium massa en laat het boven het olielampje warm wordendaarop wordt dit gedeelte opium gemaakt onder den vorm van een kogel, niet grooter dan een hazelnoot. Nu legt de opium rooker zich op zijn zijde, brengt de pijp met het bereide opium-kogeltje boven de lamp en ademt de alzoo ontwikkelde dampen langs mond en neus binnende dampen worden ingeslikt en hunne nadeelige werking ver spreidt zich in gansch het lichaam. Na eenige trekken is de eerste pijp uitgebrand, en heeft de gebruikte opium zich als een slak in den pijpenkop gevormd. Hij wordt nu uitgekrabt en kan nog eenige malen dienen, waarna hij met water te samen gekneed en weer bereid wordt. Het laatste overschot van het steeds gebruikte, kostbare materiaal wordt zorgvuldig opgenomen en dan met anderen ruwen opium gemengd. Het aanhoudend aanrooken der zelfde massa is namelijk bij weinig bemiddelde opiumrookers in China, ook bij voorbeeld bij de marinesoldaten en matrozen van Toulon, Marseille, enz., zeer in gebruik en zal bijzonder schadelijke werkingen hebben. Onafgebroken opium-rooken wordt na een half jaar zoodanige drift, dat men denkt zonder opium niet meer te kunnen leven. Wanneer de opiumzucht zich voordoet, wordt de aan hem verslaafde bleek en krachteloos zooals een uitgehongerde. In China zijn, ondanks het sinds 1907 uit gebrachte opium verbod, heden nog duizenden rijke ingezetenen die gansche nachten hij hun opiumpijpen liggen, en eerst in den vroegen morgen ter ruste gaan. Eerst 's middags staan ze op, om weer te rooken, een weinig te eten en opnieuw in te slapenzij stellen in niets anders belang dan in hun misdrijf, totdat een vroege dood aan hun onwaardig bestaan een einde maakt; zij zijn immers toch onbekwaam geestelijk of lichamelijk werk te verrichten. Heden behoort het opium-rooken in vele groote huizen nog tot den goeden toon, en, wanneer vreemde gasten een bezoek komen afleggen, worden zij, juist gelijk tot het gebruik eener tas thee, tot liet opium-rooken uitge- noodigd. De lamp brandt bij de gewone opi- um-rookers dag en nacht, doch er zijn in China ook krachtige naturen, die maar eenmaal daags, en dit een weinig na het avondeten, of met eenige dagen ouderbreking, ja, per ge legenheid rooken, en die huiten dit jaren lang hun beroep kunnen uitoefenen. Zij, die het opium-rooken wenschen af te leeren, of door armoede gedwongen zijn liet te laten, stillen hun opium-zucht door eene kleine portie ervan, in warm water opgelost, te drinken. Jaarlijks sterft in China een groot aantal menschen door zelfmoord, tengevolge van dit vergif. Volgens de eigenaardige Chineesche volksgewoonte is een kleine familietwist, een toegebracht onrecht voldoende, om den be- leedigde te dooden, wat wordt teweeggebracht door het verorberen van 2 tot 3 gram opium. Vele zelfmoord-caudidaten worden nog op liet laatste oogenblik gered door het toedienen van braakmiddelen, en een der werkzaamste tegenvergiften is de Ignatiusboon, door de Chineezen „Kukuo" genaamd. Men lost zulke boonen op in water en laat den vergiftigde dit vocht drinken. Heeft echter een aanko mende zelfmoordenaar, zooals gewoonlijk, eerst den sterk alcoholinhoudenden brandewijn ge dronken, zoo werkt de geringste dosis opium doodelijk, en geen tegenmiddelen gelden nog. De dood, door opiumgift veroorzaakt, is totaal onpijnlijkna het gebruik van het vergif wordt de persoon meer en meer slaapdronken om ten slotte niet meer te ontwaken. De groote sociale schade, die het opium- misdrijf met zich voert, vertoont zich vooral in het huwelijk, daar in gevallen waar beide ouders de opium gebruiken, het nakomeling schap er zeer door lijdt. De kinderen zijn enkel door het inblazen van opiumdamp in liet leven te houden en zij moeten hun leven lang opium blijven rookeu om het lichaam te vol doen en zien dan ook een vroegtijdigen dood te gemoet. Men leest in de N. R. C. van lieden liet volgend merkwaardig stuk Het zwaartepunt. Met groote uitvoerigheid is dit jaar weder om in de afdeelingen der Tweede Kamer de quaestie der z. g. Indische kersteningspolitiek behandeld. Het viel te verwachten en, 't dient erkend te worden, het viel ook mede, in zoo verre althans uit de blijkbaar van de linker zijde afkomstige opmerkingen in liet Voor- loopig Verslag over het algemeen een kalme, verzoenende geest spreekt. Maar toch geeft die groote uitvoerigheid te denken, omdat zulk een verschijnsel, wanneer het voorkomt in het Voorloopig Verslag, vrees moet doen koesteren voor een Indisch Be- grootingsdebat met een kerstenings-waterhoofd. Vrees voor een debat, waarbij gelijk ver leden jaar gebeurde, toen de inderdaad aller gewichtigste, zooal niet alléén gewichtige, quaestie alles beheerschte zoo goed als geen aandacht zou overblijven voor wat hoofd zaak moet zijn. Wij zouden liet zeer bejammeren, wanneer de Kamer dit jaar wederom, en thans met ge- liecle miskenniug van het zwaartepunt, haar aandacht in hoofdzaak aan quaesties van antithese en kersteningspolitiek wijdde. Het belang van Indië vordert zoo iets wer kelijk niet Het moge al het vorige jaar voor de linker zijde plicht zijn geweest, tegen de gevaarlijke afwijkingen van de goede, beproefde richting, welke zij in het gevolgde koloniale beleid be speurde, op te komen, zoo ontbreekt thans, nu zij zelf het roer in handen heeft, reden tot den aanval. Te meer, nu uit de mede- deeling, door minister Pleyte aan de pers ge daan, mag worden afgeleid, dat gouverneur- generaal Idenburg zich met diens opvatting, dat geen kersteningspolitiek ten opzichte van Indië behoort te worden gevolgd, heeft ver- eenigd. En waar van de voorstanders van zulk een politiek een aanval te wachten is wegens het verlaten van deze, daar kan de linkerzijde, door by de beantwoording groote matiging te betrachten gelijk trouwens reeds, gelijk wij zeiden, in liet V. V. werd gedaan de belangen van Indië het best dienen. In retrospectieve beschouwingen om trent het onder het vorig bewind gevoerde koloniale beleid, zoeke de begrootingsredenaar van links dan ook niet zijn kracht. Hij zoeke die veeleer in een verzoenend optreden. Er behoeft gelukkig van wat onder dat bewind in Indië is gedaan niet veel te worden afgebroken, daar het verkeerde niet zoozeer school in de maatregelen zelve, dan wel in den geest, waarin zij werden genomen en welke ze moest doen beschouwen als de inzet van een staatsgevaarlijke en principiëel te veroor- deelen campagne. Indien al, wat thans nu ook de adviseur voor inlandsche zaken, dr. Rinkes, dit in zijn rapport vaststelt niet langer in twijfel kan worden getrokken, de verhoogde actie der zending van invloed is geweest op het ont staan van do heerschende onrust op Java, zoo is het toch niet noodig door bijzondere maatregelen in liet licht te stellen, dat de wind uit anderen hoek is gaan waaien. Het beste middel om het bij de bevolking eenigs- zins geschokt vertrouwen in de religieuze on partijdigheid onzer regeering te herstellen is, naast volstrekte betrachting van die onpartij digheid, verder te zwijgen over antithese en kersteningspolitiek. Wij kunnen ons voor stellen, dat de liberale regeering, hoewel af ziende van elke nadere aanmoediging van de zending in geïslamiseerde streken, zou voort gaan met haar daarbuiten eenigen steun te veileenen. Een. liberale regeering, wier be ginsel juist medebrengt, dat steun hier geen bevoorrechting zou beteekenen, kan dit doen zonder den aanstoot tc geven, welke een confessioneele zou veroorzaken, wier begin selen immers onder de verdenking moeten stellen van agressieve voornemens ten nadeele van andere godsdiensten. De Christelijke zending verdient uit een koloniaal-politiek oogpunt steun, zooals ieder degelijk, door mannen van erkende voortref felijkheid geleid streven verdient, voor zoover dit met het algemeen staatsdoel samenvalt. Het feit, dat enkel de zending gereed staat om van regelingen profijt te trekken, welke eventueel ook aan andere lichamen, die, even als zij, in algemeenen zin nuttig maatschap, pelijk werk verrichten, ten goede zouden ko men, mag geen reden zijn om het genot ervan nu ook maar aan haar te onthouden. In geen gcvcel willen wij van een anti-zendingsreactie weten. Niets worde er gedaan, wat de ver-

Krantenbank Zeeland

Luctor et Emergo | 1913 | | pagina 1