Hntirmlutionaif
voor
nieuws- en Advertentieblad
Zeeland.
Gem eenter aad.
Een dubbel antwoord.
FEUILLETON.
Langs eigen Spoor.
Uit de Pers.
1050.
Woensdag 10 September 1913.
lle Jaargang.
ABONNEMENT:
Per drie maanden binnen Ter Neuzen ƒ1,—. Franco
per post: voor Nederland ƒ1,10.
Men abonneert zich bij alle Boekhandelaars, Postdirec
teuren en Brievengaarders.
Dit blad verschijnt Dinsdag- en Vrijdagavond,
uitgezonderd op Feestdagen,
bij den Uitgever D. H. LiTTuOIJ Az. te TER NEUZEN.
Inzending van advertentlSn vóór uren op den dag der uitgave.
INGEZONDEN STUKKEN TE RICHTEN AAN DE REDACTIE; ABONNEMENTEN EN ADVERTENTIES TE BEZORGEN BIJ DEN
ADVERTENTIËN:
Van 1—4 regels ƒ0,40. Voor eiken regel meer ƒ0,10.
Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde adver
tentie wordt de prijs slechts tweemaal berekend.
Orootere letters worden naar plaatsruimte berekend.
UITGEVER.
r!S?
Advertentiën voor dit blad worden
aangenomen tot 's namiddags I UUR op
den dag der uitgave.
De Burgemeester der gemeente TER NEUZEN
maakt bekend, dat eene Openbare Verga
dering van den Gemeenteraad zal worden ge
houden op Donderdag den n September 1913, des
voormidjlags te 10 ure.
Ter Neuzen, den 9 September 1913.
De Burgemeester voornoemd,
J. HUIZINGA.
Onder dit hoofd beantwoordt de Midd.
Courant ons Dubbel versoek in ons nummer
van Dinsdag 1.1. Dat antwoord luidt
Een dubbel antwoord.
„Luctor et Emergo", het anti-rev. blad
doet ons een dubbel verzoek om antwoord.
Het blad heeft zich in de eerste plaats
gestooten aan dat deel in ons artikel
„Nagalm", waar wij schreven „Ons volk
kan niet erkennen een Majesteit bij de
gratie Gods, waaraan sommigen het willen
doen gelooven."
Het vraagt of degenen die wel een
Majesteit bij de gratie Gods erkennen
o. i. niet tot „ons volk" behooren
Óch neen. Die toevoeging dat „sommi
gen" het daaraan willen doen gelooven
wijst er op dat we een deel van het
Nederlandsche volk op 't oog hadden.
Maar „Luctor et Emergo" houde het
ons ten goede, dat we dat deel heel groot
nemen. Het blad kwalificeert die anders
denkenden als personen
„in wier mond dat, „bij de gratie Gods"
niet beteekent, dat de drager of draagster
van het gezag een hooger wezen is dan
alle andere menschen, maar die gelooven,
dat liet een gunst, een gratie van God
is, dat Hij ons eene Overheid heeft ge
geven."
Die kwalificatie maakt echter heel iets
anders van de kwestie. We hadden het
niet over een Overheid in 't algemeen?
Als men de zaak zoo beschouwt „moet
men die „gratie Gods" ook verbinden aan
bet hebben van een burgemeester, een
gemeenteraad of wat ook.
M^ar wij hadden het niet over het
bezit van een Overheid, maar over het
30)
o, Het kookte al maanden bij hem. Maar
hij stond te hoog om er over te spreken om
het te laten merken, dat hij zich gegriefd
gevoelde. En hij kropte zijn ergernis op. De
zaak, die hem geheel koud scheen te laten,
was inderdaad het middelpunt van zijn ge
dachten.
Bevond !hij zich alleen, dan was hij slechts
daarmee bezig. Het verhitte zijn hoofd, liet
gloeide in zijn hersenen.
Meermalen was het reeds gebeurd, dat ie
mand hem aanriep, zonder dat hij 't merkte
dat men hem een boodschap twee-, driemaal
moest zeggen, eer ze tot zijn bewustzijn scheen
door te dringen.
En eindelijk was de crisis gekomen.
Nadat de arbeiders allen de fabriek waren
binnengegaan, had hij zich in het kleine por-
tiersvertrek terzijde van den ingang neergezet.
En toen een paar uur later de directeur
hem opzocht om hem te spreken, vond hij
hem van zijn stoel gegleden op den grond,
zonder bewustzijn.
karakter van het Koningschap ten onzent,
zooals ten overvloede nog duidelijk bleek
uit de toevoeging aan de gewraakte zin
snede: „het ziet in zijn vorst geen door
hooger machten opgelegd gebieder docli
eerder den hoogst geplaatste van het land."
En onder degenen die er zóó over denken
rangschikken we liet overgroote deel van
ons volk, óók de anti-revolutionnairen, die
in hun Program van beginselen, als art. 6
schreven
„Op zichzelf geen enkelen staatsvorm
den eenig bruikbaren keurende, erkent
zij het aan de Grondwet gebonden
Koningschap, gelijk zich dat ten onzent
geleidelijk uit de Republiek der vorige
eeuw ontwikkeld heeft, als den voor
Nederland meest gesclnkten regeerings-
vorm."
Deze allesbehalve geestdriftige erken
ning van liet koningschap als een product
vau geleidelijke ontwikkeling stemt al heel
weinig overeen met dankbaarheid voor
een door de „Gratie Gods" geschonken
instelling.
De tweede vraag is zonderling.
Het blad roept ons ter verantwoording
waarom wij tegenover het in ons blad
van 15 Augustus opgenomen hoofdartikel
over Indische Zaken, niet ook melding
maken van de artikelen in de chr. bist.
„Nederlander" waarin een ander oordeel
over liet bestuur van gouverneur-generaal
Van Idenburg wordt uitgesproken.
Immers we erkennen dat liet Neder
landsche volk onkundig is over Indische
zaken. Waarom dan niet onze lezers voor
gelicht door de „deskundige" stukken uit
de „Nederlander" over te nemen, iuplaals
van een éénzijdige voorlichting
Nu moeten we zeggen, dat de vraag ons
van die zijde verwondert, want de recht-
sche pers is er gewoonlijk niet zoo ijverig
mee aan haar lezers steeds voor te zetten
wat er al zoo van links beweerd wordt.
Maar laten we aan „Luctor et Emergo"
verzekeren dat wij den schrijver van dat
hoofdartikel in ons blad óók als een zeer
„deskundige" beschouwen, als iemand die
door zijn werkkring in Indië drommels
goed weet waar het naadje van de kous
zit. Verwacht het blad nu werkelijk dat
we het oordeel van dezen medewerker
nu maar dadelijk den bons geven, omdat
in een ander blad een andere „deskundige"
een anderen kjjk op de zaken heeft
De geneesheer, die dadelijk werd ontboden,
vond den toestand zeer ernstig.
Voorzichtig voerde men hem naar het hofje.
HOOFDSTUK XIV.
Bij baas Harder is het werken gedaan. De
smidshamer kreeg rust na stagen arbeid. De
jongens, die in den avondschemer naar liet
fantastisch vonkelen van het gloeiende ijzer
hebben gestaard en zich eenige oogenblikken
overgeplaatst meenden in een wereld van
wonderen en sprookjes, zijn afgedropen met
het vaste voornemen den volgenden avond
zich onder dezelfde geheimzinnige bekoring
te laten brengen. De smid sluit de groote
deuren der smederij en diepe stilte legert zich,
waar des daags de drukste bedrijvigheid
heerschte.
Binnen in de huiskamer is het anders. De
kleinen moeten naar bed gebrachtde twee
oudste mogen nog wat opblijven.
Voor Kaatje is het een vermoeiende dag ge
weest. Ze is blij, dat de avond is gekomen.
Wel is ze gezond en sterk, maar, ze kan het
zichzelf niet verklaren, ze haakt naar de stilte,
naar het alleen-zijn. 'tls vaak, of zelfs de
vroolijkheid der jonge Harders haar hindert
of ze groote behoefte heeft aan het inkeeren
tot zich zelfen tóch, als de gelegenheid
daartoe is gekomen, voelt ze te meer liaar
Wij kunnen niet anders dan de Midd. Cou
rant dankbaar zijn voor haar antwoord.
Thans blijkt immers, dat de redactie hen,
die gelooven dat onze Koningin over ons land
regeert „bij de gratie God" toch nog tot ons
volk rekent.
't Is zoo ze wil nu iets heel anders ver
staan hebben door de woorden, waarover wij
vielen, dan wij er van maakten.
Doch als die woorden niet opgevat moeten
worden in den zin, zooals wij dien aangaven,
begrijpen we heèlemaal niet, waarom de M. C.
ze iii haar artikel Nagalm gebruikte. We
konden toch niet veronderstellen, dat ze tegen
windmolens ging vechten. Van liet „droit
divin" het Goddelijk recht der vorsten,
alsof deze als mensch van hooger waarde
zouden wezen dan andere menschen, is in
onzen tijd geen sprake meer.
Maar wel erkennen zeer velen in den lande,
dat onder de leiding Gods onze regeerings-
vorm zich geleidelijk heeft ontwikkeld tot het
tegenwoordig koningschap.
En waar zij in het hebben eener Overheid
eene gunst van God zien, Die zelf het Over
heidsambt instelde, belijden ze dat onze Ko
ningin regeert bij de gratie Gods. Daarom
zegt ook art. 5 van het Program van Anti
revolutionaire beginselen, dat de Overheid
regeert bij de gratie Gods en hieraan hare
regeermacht ontleent..
Al is het dus, dat wij onze Koningin als
mensch beschouwen als onze gelijke, toch
erkennen wij, dat zij hare Majesteit, haar recht
om te regeeren en het gezag dat zij over ons
uitoefent, te danken heeft aan de gratie Gods.
En het hinderde ons, dat de Midd. Courant
al degenen, die zulks belijden, niet tot ons volk
zou rekenen.
Als de redactie er aan toevoegtzoo be
schouwd, moet men die „gratie Gods" ook
verbinden aan het hebben van een burge
meester, een gemeenteraad of wat ook"
antwoorden wenatuurlijk Ieder, die in ons
land liet Overheidsambt uitoefent, in welke
betrekking ook, doet zulks bij de gratie Gods
en is Hem rekenschap schuldig.
Daarom meenen we ook, dat een anti-revo
lutionair burgemeester, die hij de aanvaarding
van zijn ambt verklaarde ik wil geen burger
vader zijn, doch slechts ambtenaar, blijken
gaf zijn eigen beginsel op dit punt niet te
kennen.
Over het tweede gedeelte van het antwoord
der Midd. Courant hebben we meer te schrijven,
dan onze ruimte thans toelaat. Dit moet dus
blijven wachten tot het volgend nummer.
eerzaamheid en verlatenheid.
Juffrouw Harder bemerkt wel reeds lang
dat er iets aan schort en ze wacht zich wel
in te grijpen. Uit allerlei „kleinigheden" is
het haar duidelijk geworden, dat bij Kaatje
Gravels een groote verandering aan 't plaats
grijpen is) waarvan zij goede hopp heeft. Of
moest het haar niet opvallen met hoeveel
aandacht Kaatje luisterde naar de voorlezing
der Heilige Schrifthoe ze begeerig was een
stichtelijk boek ter hand te nemen en met
welk een graagte zij de gelegenheid waarnam
de kerk te bezoeken. Juffrouw Harder ver
heugt er zich in stilte over.
Ze zorgt voor Kaatje als een moeder. En
als het maar eenigszins kan, geeft ze haar
gelegenheid zich te ontspannen.
„Als je nog even een straatje om wilt,"
zegt ze, „kun je nu wel gaan. Je hebt het
ook druk genoeg gehad vandaag.
„Asjeblieft, juffrouw," luidt het antwoord.
Inderdaad verlangt ze buiten te zijn.
Ze weet niet, hoe het komt, maar vandaag
is ze bijzonder met huis bezig geweestaldoor
waren haar gedachten bij Frans, bij moeder
en... vader. En nu wil ze graag even alleen,
en buiten zijn in de vrije natuur.
Ze gaat, na op de moederlijke vermaning
van juffrouw Harder een omslagdoek te hebben
omgeslagen tegen de avondlucht.
Zeer beperkte staatspen-
sioneering
(Ingezonden.)
Wat zal Minister Treub ons op het gebied
der sociale wetgeving brengen Zie daar de
vraag, die in de laatste dagen op de lippen
of althans in de gedachten van alle politiek-
mêelevenden is geweest.
De Troonrede zal ongetwijfeld op deze vraag
een meer of minder duidelijk antwoord geven.
In het bekende interview, dat een persman
met Minister Treub had, werd daarheen dan
ook verwezen.
Iets liet de opvolger van Minister Talma in
dit onderhoud evenwel reeds los.
Duidelijk gaf Minister Treub te kennen, dat
hij de uitkeering, ingevolge art. 369 van Talma's
Invaliditeitswet, aan 70-jarige loonarbeiders
gedaan, staatspensioen acht. „De principieele
knoop is dus doorgehakt", aldus Min. Treub
En waar ik de grens der loonarbeiders van
meet-af-aan bestreden heb en van meening ben,
dat men van Staatswege de uitkeering niet
tot één klasse der bevolking moet beperken,
daar ligt het voor de hand --zoo liet de heer
Treub voorts doorschemeren dat ik, als
Minister die grens zal doen vervallen en art.
369 van toepassing zal maken op alle fatsoen
lijke 70-jarigen, die behoefte aan pensioen
hebben. Ik blijf dan consequent, want ik stemde
immers ook voor het amendement-Borgesius
c.s., dat het zelfde bedoelde?!
Toen we deze „voorloopige Troonrede" van
Minister Treub gelezen hadden, konden we
de verleiding niet weerstaan eens in de „oude
plunje" van het Kamerlid Treub te gaan
snuffelen.
En wat vonden we
Een oordeelvelling van den lieer Treub over
uitbreiding van art. 369 der wet-Talma tot
alle behoeftigen
Den lsten Nov. 1912 besprak de toenmalige
afgevaardigde van Assen in de Kamer het
stelsel-Tydeman. Welnu dit stelsel bedoelde
„eene tweeledige voorziening, van verschillend
karakter, doch elkaar aanvullend." In de
eerste plaats (voor lien, die premie kunnen
betalen) vrijwillige verzekering met staatshulp.
In de tweede plaats (voor hen, die geen premie
kunnen betalen)
een stelsel van uitkeering aan hen, die
oud geworden, in behoeftige omstandig
heden komen te verkeeren en overigens
een honorabel leven achter zich hebben J)
Men ziet, dit tweede gedeelte van het stelsel-
't Begon zoetjes aan donker te worden.
Maar niet geheel, want de maan rees boven
de kimme en goot haar zachten glans over
beemd en akker.
De paar straten van het dorpje waren vol
aankomende jongens en meisjes, die onophou
delijk eu onvermoeid op en neer kuierden
onder vroolijken kout of zoutelooze scherts.
Het kwam niet in haar op zich bij hen te
voegen.
Ze verlangde alleen te zijn.
Ze sloeg een pad in, die naar een der buiten
wegen leidde.
Voor en rond haar strekte zich het stille
landschap uit in de klaarte van den maneschijn.
De weg was geheel verlaten.
In gedachten en gepeinzen verdiept schreed
zij verder. De nevelen, die den ganschen
dag over wegen en slooten gezweefd hadden,
waren weggetrokken. Maar het was, alsof
haar hoofd vol nevelen wastastte zij den
laatsten tijd niet rond te midden van raad
selen En wie zou er haar uitleiden
Ernstiger gedachten, dan welke zij ooit de
mogelijkheid had ondersteld te kunnen koeste
ren, hielden haar nu reeds geruimen tijd bezig.
Zij zochtzou zij vinden Zij kloptezou
haar opengedaan wordenzij bad, zou zij
ontvangen
(Wordt vervolgd.)
DOOK ZELANDIA.