flntirmlutionair
voor
nieuws* en Advertentieblad
Zeeland.
FEUILLETON.
Langs eigen Spoor.
Uit de Pers.
No. 1048
Woensdag 3 September 1913.
11" Jaargang.
ABONNEMENT:
Per drie maanden binnen Ter Neuzen ƒ1,Franco
per post: voor Nederland ƒ1,10.
Men abonneert zich bij alle Boekhandelaars, Postdirec
teuren en Brievengaarders.
Dit blad verschijnt Dinsdag- en Vrijdagavond.
uitgezonderd op Feestdagen,
bij den Uitgever D. H. L1TTU0IJ Az. te TER NEUZEN,
Inzending van advertentlën vóór uren op den dag der uitgave.
ADVERTENTIËN:
Van 1—4 regels ƒ0,40. Voor eiken regel meer ƒ0,10.
Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde adver
tentie wordt de prijs slechts tweemaal berekend.
Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend.
INGEZONDEN STUKKEN TE
RICHTEN AAN DE REDACTIE; ABONNEMENTEN EN ADVERTENTIËN TE BEZORGEN BIJ DEN UITGEVER.
Advertentiën voor dit blad worden
aangenomen tot 's namiddags I UUR op
den dag der uitgave.
V De verjaardag van H. M. de
Koningin.
Zondag werd onze geliefde Koningin drie
en dertig jaar. Volgens haren wensch werd
eerst gisteren deze dag gevierd. Ook in onze
stad werd druk gevlagd.
Het is voorwaar niet te verwonderen, dat
de 31ste Augustus hoe langer hoe meer een
feestdag wordt in ons land.
Overal waar onze Koningin verschijnt, wint
ze de harten barer onderdanen door haren
vriendelijken omgang, zoodat zelfs de eenvou
digste burger niet bevreesd is, haar te naderen.
Dit is opnieuw gebleken bij het bezoek, dat
Hare Majesteit bracht aan onze provincie 1.1.
Zaterdag, waar zij weder aller harten stal
door haar ongedwongen omgang met groot en
klein. Er was een vertrouwelijkheid, zooals
men die bij de gewone officiëele bezoeken
mist, doch die juist geschikt is, om aller liefde
en aanhankelijkheid te winnen.
Doch niet 'alleen de liefelijke verschijning
onzer Koningin persoonlijk is oorzaak van de
feestelijke stemming op 31 Augustus.
Zij draagt een naam, die nog altijd de
schoonste herinneringen opwekt in de harten
van alle vaderlanders.
In 't bijzonder weer in dit jaar.
Oranje en Neerlands bevrijding van uitheem-
schen dwang deze begrippen hooren in onze
voorstelling bijeen.
Het beste en schoonste dat Nederland ooit
uit Gods hand ontving: Vrijheid van geweten
voor alle burgers, gaf Hij ons door de Oranje
vorsten als werktuigen in Zijne band.
Vandaar die vaste band, waardoor Nederland
en Oranje verbonden zijn.
Vandaar die liefde, waarmede elk rechtge
aard Nederlander opziet tot onze Koningin
als draagster der schoone traditiën van 't aloud
Oranjehuis.
God spare onze Koningin tot in lengte van
dagen en make hare regeering voorspoedig
tot zegen voor ons volk.
V Een dubbel verzoek.
Wij moeten aan de redactie van de Middel-
burgsche Courant een dubbel verzoek doen.
Zeer onaangenaam trof ons in het nummer
van gisteravond een uitdrukking in het artikel
Nagalm naar aanleiding van het bezoek onzer
Koningin aan Middelburg.
29)
„Vrouw Gravels?" zegt de man.
„Ja", antwoordt ze en een hevige aandoe
ning vermeestert haar, zoodat ze onwille
keurig de klink van de deur erijpt, om zich
staande te houden.
De man is er blijkbaar verlegen mee.
„Kom binnen," zegt ze, zich beheerschend.
„Och nee", herneemt de anderik moest
u komen zeggen, dat Gravels
Een doodeljjk wit overtrekt haar gelaat.
„Nu?"
„Och, zoo heel erg is 't niet. U moet niet
't ergste denken."
„Man, zeg, wat er gebeurd is. Is-ie dood
„Dood niet. Hij is ongesteld geworden en
straks zullen zo hem bij je thuis brengen met
een rijtuig."
„Kan-ie niet loopen heeft-ie een ongeluk
gekregen
„Als je je nu wat bedaard houdt en naar
binnen gaat, zal ik 't je zeggen. Je moet je
niet zoo overstuur maken. Het is niet zoo
erg als je denkt, 't Kan nog best goed komen.
„Ons volk kan niet erkennen een
Majesteit bij de gratie Gods, waaraan
sommigen het willen doen gelooven"
heet het in bedoeld artikel.
Nu weten ook wij sinds lang, dat een deel
van ons volk hoe groot of klein dit deel
is, laten wij thans daar van geen Overheid
bij de gratie Gods weten wil.
Doch er zijn er ook, die hier anders over
oordeelen. In wier mond dat „bij de gratie
Gods" niet beteekent, dat de drager of draagster
van het gezag een liooger wezen is dan alle
andere menschen, maar die gelooven, dat het
een gunst, een gratie van God is, dat Hij ons
eene Overheid heeft gegeven.
Nu willen wij niet beweren, dat de Midd.
Courant het zoo bedoelt, doch de wijze waarop
zij zich uitdrukt, zou allicht aanleiding kunnen
géven tot de .meening, alsof in hare schatting
zij, die wel eene Majesteit erkennen bij de
gratie Gods, niet tot „ons volk" behooren.
Dat is toch immers niet de bedoeling der
redactie
Daarom zouden we haar het verzoek willen
doenverbeter dien volzin door te zeggen
een deel van ons volk.
Een tweede verzoek naar aanleiding van
een artikel in 't nummer van 15 Augustus.
In dat artikel wordt de lof gezongen van
den heer Douwes Dekker, wien t blijkbaar in
de laatste dagen te benauwd werd in Indië
door het toezicht, dat de politie op hem uit
oefende.
De gouverneur-generaal Idenburg wordt
daarin, op 't voorbeeld van het Kamerlid Mar-
chant, een dweper genoemd, aan wien blijk
baar de huidige onrust op Java wordt ge
weten.
Het is natuurlijk mogelijk, dat naar 't oor
deel van de redactie de schrijver van bedoeld
artikel gelijk heeft en zij daarom aan zijn
schrijven de eereplaats in haar blad verleent.
Doch in 't zelfde artikel wordt er over ge
klaagd, dat 't Nederlandsche volk in zijn geheel
zoo weinig afweet van Indische Zaken.
Nu heeft Be Nederlander in de laatste
weken telkens stukken over Indië opgenomen
die op den onbevooroordeelden lezer den indruk
maken, dat ze door iemand geschreven worden,
die Indië en de Indische toestanden kent.
Met de stukken werd bewezen, hoe valsch
de beschuldiging was aan 't adres van den
Gouverneur-generaal, alsof door diens beleid
de heerschende onrust zou ontstaan zijn.
Wij veronderstellen, dat de Midd. Courant
die stukken kent. Ook zal ze wel kennen het
verslag van het onderhoud dat een persman
had met dr. Scheurer, welk verslag voorkwam
in de Nederlander van 30 Augustus.
Zou nu de redactie van de Midd. Courant
Hij is immers altijd gezond en sterk geweest
en zal zoo'n stootje misschiên wel te boven
komen."
Vrouw Gravels ziet hem in hevige spanning
aan.
Toch laat ze zich bij den arm nemen en
naar het achtervertrek leiden, waar ze zich
aan de tafel zet.
De boodschapper vertrouwt het niet, haar
aan de deur te laten. Hij vreest, dat ze zal
neervallen. Maar van zijn kalmoerende woor
den gelooft hij zelf heel weinig.
„Drink eens", zegt hij, en vult een der
kopjes op de tafel, met water. „Drink eens."
Ze drinkt en haar tanden klapperen.
„Zeg het nu," dringt ze aan.
„Je man is vanmiddag op gewonen tijd aan
de fabriek gekomen en zat in het portiers
huisje. Zoo vóór ongeveer een uurtje kwam
de directeur hem opzoeken en vond hem
liggend op den grond naast zijn stoel.
„Toch dood dan komt het over haar
kleurlooze lippen.
„Nee. De dokter is dadelijk gekomen en
heeft hem onderzocht, 't Is eeu aanval van
beroerte. Op 't oogenblik is hij buiten kennis."
't Duizelt haar in het hoofd.
Als wezenloos staart ze rond zich en ziet
den man aan.
Deze begrijpt, dat hij haar aan 't werk
ons niet eens willen mededeelen, waarom ze
hare lezers van bedoelde stukken in de Ne
derlander geheel onkundig heeft gelaten
Als de redactie het met haren correspon
dent van den 15en Augustus eens is, dat het
Nederlandsche volk zoo onkundig is omtrent
Indische zaken, waarom grijpt ze dan de schoone
gelegenheid om hare lezers voor te lichten
door de deskundige stukken uit het Christelijk-
historisch blad niet met beide handen aan
Ze wil immers de onbekendheid met Indië
niet verdrijven door eenzijdige voorlichting
Mogen wij van de Midd. Courant op een
en ander eenig antwoord verwachten
Mr. Cort van der Linden.
In de Oprechte II aar 1. Courant
schrijft „Politicus"
Hij, Cort v. d. Linden, de Kabinets
formateur na Dr. Bos, behoort tot de
„hartstochtlooze" figuren.
'n Politicus.
De heer Van der Linden heeft nooit of
te nimmer den feilen politieken kamp
gezocht.
Wèl het studeervertrek.
Hij is een geleerde.
Zonder daarom men lette wel
te verschrompelen in de studeercel.
Cort v. d. Linden de juristde man
van breede ruime opvatting de vooruit
strevende, liberale, vrijzinnige rechtsge
leerde, heeft de vruchten van zijn studie-
arbeid nooit gehouden binnen de wanden
van zijn studeercel.
Dit sta op den voorgrond.
Er moet wel deugdelijk overwogen wor
den door allen, die den man Mr. Cort v. d.
Linden, oud-Minister van Justitie, oud-
hoogleeraar, lid van den Raad van Staten,
op betrekkelijk hoogen (68-jarigen) leeftijd
tot de taak van Kabinets-formatie geroe
pen willen begrijpen in zijn juiste
waarde en beteekenis.
Hij, C. v. d. L., heeft eigenlijk altijd
gestaan buiten den eigenlijken strijd.
Hij was de „vir doctissimus et claris-
simus".
De geleerde. Van den Katheder. En toch
gaf hij zoo gaarne - van de vruchten
zijner studie aan het openbare leven.
Waardoor, vanzelf, deze professor ge
trokken werd in de parlementaire arena
zij 't tegen zijn zin.
Wie Cort v. d. Linden eenmaal met
,Kom,
moet zetten, wil hij erger voorkomen
„Straks brengen ze hem", zegt hij.
drink nog eens en maak dan een en ander
gereed, tegen dat ze komen. De dokter zal
er wel bij zijn. Hou je nu maar goed. 't Zal
nog wel afloopen. 't Had erger kunnen zijn."
Zijn troostredenen maken weinig indruk
op haar.
Tóch vermant ze zich.
Ze staat op, maar wankeltze verkloekt
zich. Geen traan rolt over de bleeke wangen.
Zonder een woord te spreken begint ze
alles in orde te maken.
Haar verstand dreigt stil te staan.
De eene aandoening verdringt de andere.
Liefde en zelfverwijt kampen met elkaar.
Daar is geen nadenken, geen verontschuldigen
zelfs geen gebod in hart of op lippen.
Eén groot, ontzettend, alles overstelpend
gevoel van leed, van namelooze smart heeft
haar overweldigd. Als in een bangen droom
wandelt ze rond. Overal tast ze in raadselen,
dicht als mist. Geen lichtstraal breekt door.
Een siddering vaart telkens door haar lichaam.
't Is nacht in haar ziel, bange nacht.
De boodschapper is vertrokken.
En alléén wacht ze in duldeloos verbeiden.
Ze zet zich neer, ze staat op, ze loopt door
het vertrek, ze opent de deur maar sluit ze
weer, ze begeeft zich weer naar achter en
wat aandacht heeft geobserveerd zal moe
ten toegeven, dat hij niet de figuur is om
zich uit stimulantia van kleinere eerzucht
aan de publieke zaak te geven.
Hij, C. v. d. L., heeft 't valt niet te
ontkennen iets dors en streng-stroefs
over zich.
De kleine man met het smalle, strenge,
grijze baardgezichtde sombere, strenge,
donkere oogen den piekerigen speurneus
den mat-somberen klank van stem hij
is niet degeen, die eene grootere of kleine
vergadering tot bezieling kan brengen.
Wat wacht Nederland in dezen tijd
zullen sommigen vragen van zulk 'n
Kabinetsformateur? Waar de brandende
vraagstukken in de periode vlak voor de
kiesperiode het volk in zoo'n warme ge
moedsstemming hebben gebracht
Op deze politieke vragen heb ik de
neutrale schetser en onbevangenobser-
veerende medewerker geen antwoord
te geven.
Helder, duidelijk, ook voor den niet-
jurist, volkomen begrijpelijk was steeds
Mr. Cort v. d. Linden's voordracht.
Boeiend, aantrekkelijk, suggestief, nooit
ofte nimmer.
Hij werd nooit aangetrokken door den
politieken kamp. Vermeed, ontweek dien
veeleer.
't Is eerst op zeer rijpen leeftijd ge
weest, dat C. v. d. L. uit de studiecel
werd gelokt „naar buiten" tot het timmeren
aan den openbaren weg.
En hij was toen de bestuursman, die
de kinderwetten indiende, waarvan hij de
vader mag worden genoemd.
Zeer zeker, anderen hadden met hem
het pad voor deze zeer belangrijke sociale
hervorming en verbetering geëffend.
Maar aan Cort v. d. Linden komt de
groote eer toe, vorm te hebben gegeven,
scherpzinnig-geformulierde redactie, aan
hetgeen anderen met hem op het
breede gebied der kinderbescherming
hadden voorbereid.
Als zoodanig zal Mr. Cort v. d. Linden's
naam onsterfelijk blijven in de analen der
sociale wetgeving breed opgevat van
de jongste vijf delennia.
Een conservatief staats-of bestuursman
in den zin, dat hij zich zou hebben
gekenmerkt door zekere bewondering voor
bestaande of voor oudere, niet meer te
handhaven of te verdedigen toestanden
als zoodanig heeft C. v. d. L. zich nooit
betoond. Wie dergelijke beschuldiging
uitspreekt, maakt zich schuldig aan een
zet zich opnieuw.
Daar valt haar blik op den nog steeds open
geslagen Bijbel.
't Is haar, of reeds uren zijn verloopen,
sinds ze er in las. Die blik geeft eenige be
zinning. Haar oog zoekt de plaats, die pas
haar zoo levendig trof en een amen in haar
ziel opriep
„Hij is de menigvuldige verlossing zijns
aangezichts en mijn God 1"
Ze leest het nog eens over. En de veer
haars geloofs spant zich opnieuw.
Haar gebogene ziel richt zich op tot den
God haars levens en het gebed rijst uit de
diepten van haar leed, om kracht tot het
dragen van haar kruis.
Gravels had zich dien middag op den ge
wonen tijd naar de fabriek begeven. Sprake
loos had hij aan den middagmaaltijd deelge
nomen. En toch met groote ergernis. Want
hij hield zich wel, alsof hem het vertrek van
zijn beide kinderen niet hinderde en de
zwijgzaamheid zijner vrouw hem niet deerde
maar in zijn hart kookte het. Zijn majesteit
was aangerand en geschonden-; de majesteit
van zijn eigen hoogheerlijk IK, welke men
niet ontzag en waarvoor men niet boog, maar
die men links liet liggen.
(Wordt vervolgd.)
DOOR ZELANDIA.