flntlrmlutiotiait
voor
nieuws- en Hdvertentïeblad
Zeeland.
De hope der Opstanding.
FEUILLETON.
Langs eigen Spoor.
No. 1003.
Zaterdag 22 Maart 1913.
I0e Jaargang.
ABONNEMENT:
Per drie maanden binnen. Ter Neuzen ƒ1,-
per post: voor Nederland ƒ1,10.
Men abonneert zich bij alle Boekhandelaars,
teuren en Brievengaarders.
Franco
Postdirec-
Dit blad verschijnt Dinsdag- en Vrijdagavond,
uitgezonderd op Feestdagen,
bij den Uitgever D. H. LlTTOL'J Az. te TtR NEUZEN,
ADVERTENT1ËN:
Van 1—4 regels ƒ0,40. Voor eiken regel meer ƒ0,10.
Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde adver
tentie wordt de prijs slechts tweemaal berekend.
Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend.
INGEZONDEN STUKKEN TE RICHTEN AAN DE
REDACTIE; ABONNEMENTEN EN ADVERTENTIËSJ TE BEZOROEN BIJ DEN UITOEVER.
beters, iets hoogers
werd ingeweven in
er op aangelegd, om
iemand buiten ons,
Advertentiën voor dit blad worden
aangenomen tot 's namiddags I UUR op
den dag der uitgave.
jpgr Wegens het Paaschfeest
verschijnt Luctor et Emergo
a. s. Dinsdagavond NIET.
Welk menscli kan het leven doorgaan zonder
eenige hoop
Immers niemand.
De drang naar iets
werd ons ingeschapen
onze natuur.
Heel ons bestaan is
ons geluk te vinden in
van wien we ons afhankelijk gevoelen en in
wiens liefdevolle zorg wij ons veilig weten.
We werden geschapen zóó, dat ons volmaakt
geluk bestond in onze volstrekte afhankelijk
heid van God. En onze ellendeJbegon, toen
de mensch zijn eigen heer wilde zfjn van God
niet langer wilde afhangen.
De mensch maakte zich los van God, doch
werd daardoor een slaaf der zonde. Met zijn
afhankelijkheid verloor hij ook zijn geluk.
Toch is het hem niet mogelijk, zijn inge
schapen aaid te verloochenen. Hij kan een
voudig in zich zelf geen voldoening vinden
voor de behoefte van zijn hart.
De drang naar iets hoogers, naar iemand
boven hem is hem bijgebleven.
Hij zoekt en tast in den angst zijns> harten
naar dat onbekende, waarvan hij wel'tgemis
gevoelt, doch dat hij niet meer vinden kan.
Hij klemt zich vast aan alles wat 't leven
aanbiedt, aan zingenot of kunstweelde, aan
liefde van verwanten of vrienden, aan de
schatten der aarde, aan wetenschap en roem,
aan alles wat voor korten tijd hem vermag
te boeien.
Doch hij gevoelt 't 't is niet de volle
bevrediging van zijn drang naar geluk.
Hij mag zich een korten tijd verheugen in
wat zijn hart vervult, straks ontvalt 't hem,
of wel, 't bevredigt hem niet meer.
En altijd weer, doet die onweerstaanbare
behoefte hem liopen op iets beters, op een
geluk, dat hem niet begeeftwaarvan hij zich
niet oververzadigd afwendt.
Doch naarmate hij vordert in jaren, vervliegt
de hoop, dat hij ooit zulk een geluk vinden
zal.
Het eene ideaal na het andere blijkt een
7) door ZELANDIA.
Godsdienst was voor hem eigenlijk een heel
fatsoenlijk en ordentelijk werk, maar tevens
een hoogst vervelend ietsdat bestond in het
bijbellezen thuis na den maaltijd en dat cul
mineerde in een kerkgang, die van jongsaf
reeds als een schrikbeeld had gegolden. En
nu had zijn verblijf op de vereeniging hem
wel eenigszins andere gedachten geschonken
de i godsdienst had ook een anderen kantde
glans van het nieuwede gloed van liet ide
ale hadden voor naturen als de zijne een
eigenaardige aantrekkingskracht, maar verder
kwam het niet. En daarom, omdat het hart
er buiten bleef, omdat het vereenigingsleven
slechts een verzet, een ontspanning voor hem
was, die liem ten slotte toch maar matig be
vredigde, was hij te gemakkelijker tot het be
sluit gekomen, de zaak maar op te geven.
Zeker, óók en voornamelijk omdat hij thuis
den vrede niet wilde verstoren. Om moeders
wil bovenal.
En daarom morgen maar een briefje.
Dan was 't uit.
ijdele hersenschim te zijn, een droom, die ver
dwijnt bij 't licht der werkelijkheid.
In arren moede geeft hij 't op en wacht in
doffe levensmoeheid het naderend einde en
dan? Hij weet 't niet.
Of apdershij onderdrukt met geweld de
hem ingeschapen behoefte aan hooger geluk,
dan deze aarde biedt. De leer der oude
heidensche wijsgeeren is zijn hoogste levens
wijsheid hij wil terugkeeren tot 't Niet, de
Nirvana.
Ziende, dat dit leven geen bevrediging schenkt
aan wat er leeft op den bodem van zijn hart,
loochent hij eenvoudig die behoefte en maakt
zich wijs, dat een wezen, eenmaal geschapen
naar Gods beeld, kan teniet gaan voor eeuwig
verdwijnen.
Maar hoezeer hij zich zeiven tracht te mis
leiden, de drang naar leven, naar eeuwig geluk,
laat zich niet onderdrukken. De behoefte
blijft maar vindt geen bevrediging.
Welk een anderen blik heeft Petrus op dit
leven.
Bij hem geen tasten, geen zoeken meer.
Hij weet, waarop hij liopen mag; wat hem
niet slechts in dit leven volkomen kan bevre
digen, maar wat hem tot in alle eeuwigheid
de verloren zaligheid terug zal schenken.
Hij weet dat voor hem eene erfenis bewaard
wordt, die niet kan verderven, welker heer
lijkheid door geen vlek kan worden ontsierd,
die tot in eeuwigheid al haar frischheid en
glans zal behouden.
Een erfenis, die voor eeuwig al de behoeften
van zijn naar geluk dorstend hart zal vervullen.
Hij weet dan ook geen woorden te jvinden,
om uitdrukking te geven aan de blijdschap,
die hem bezielt door de levende hoop op 't
heil dat hem wacht.
Hij mag nog verdrukking of lijden hebben
te verdurendat is in zijn oog slechtè een
kleinigheid, die trouwens noodig kan zijn, om
hem des te beter geschikt te maken, de hem
wachtende erfenis te ontvangen.
Zijn hart loopt over van lof en dank voor
Hem, die deze erfenis voor hem verwierf.
Hoe komt 't toch, dat Petrus van die erfe
nis zoo zeker is en daarop een hope lieeft die
blijkbaar door niets aan 't wankelen kan wor
den gebracht
Die hóóp dankt hij aan de opstanding van
Jezus Christus, zijnen Heere.
Indien het ooit hij eenig mensch onwaar
schijnlijk was, dat zuik een hoop zou verwekt
worden, dan was het bij Petrus.
Hij had indertijd zulke hooge idealen gehad
waaraan hij zijn hart hechtte die hem geheel
vervulden. Hij diende eenen Meester, voor
wien hij zijn leven zou willen geven, met wien
hij hoopte te strijden en te overwinnen. Als
ver-
Maar toch bracht dit-besluit hem in onaan
gename stemming.
't Mocht weer niet van vader.
Zou hij zich haasten thuis te komen
W aarom
En hij slenterde verder.
In studeeren had hij, vanavond toch
geen lust.
't Scheelde hem weinig, waar hij liep.
Ongemerkt had hij de stillere wijken
laten en bevond hij zich te midden van de
drukke menschenmassa's, die de winkelstraten
en wandelwegen vulden.
Eensklaps voelt hij zich op den schouder
kloppen.
Hij kijkt op.
't Is Braams.
„Hé, zeg kerel, waar ga-jij heen? Je loopt
den verkeerden kant uit. Kom, ga mee't is
zóó tijd,"
Goeden avond. Nee, dank je. 'k Zal niet
van de partij wezen."
„Wat? Kom, dat meen-je niet."
„Of ik het meen, stellig."
Braams kijkt zijn vriend even in 't gezicht.
„Zeg, wat scheeit er aan, Frans?"
„Niets; alleen maar, dat ik niet meega."
„En waarom dan niet?"
„Och 'k had het je morgen willen schrijven
maar 'k kan het je nu wel even zeggen ook
straks die Meester al zijne «vijanden versloeg,
zou Petrus zijn eerste dienaar zijn en met hem
heerschen.
Maar ach hoe geheel anders was t uit
gekomen.
Eerst was hij teleurgesteld met zich zelf.
Hij waande zich een held en bleek een lafaard.
'En dan zijn Meester had 't moeten afleggen
tegenover zijn vijanden. Inplaats van hen te
verslaan, was hij zelf overwonnen en was met
smaad en schande in zijn graf gegaan als een
van God en menschen gevloekte.
Hoe kon Petrus ooit weer hope koesteren op
een betere toekomst
En toch hij had zulk een hoop een levende
hoop op eene erfenis, die hem nooit kon ont
vallen 1
Die hope was hem geworden door de op-
standing van Jezus Christus.
Let wel niet maar eene opstanding in
figuurlijken zin, een soort voortleven in de
harten zijner volgelingen.
Neen, eene opstanding des lichaams. Trou
wens, hoe kon Petrus met minder zich ooit
verblijd hebben
Die opstanding van zijn Meester, die zijn
afgedwaalden en troosteloozen discipel opzocht,
deed plotseling een schitterend licht opgaan
in zijn ziel.
Het werd in eens zijn wedergeboren hart
duidelijk, dat hij de zaken verkeerd had bezien.
Hij had gemeend, dat de dingen alleen waarde
hadden, voorzoover ze in dit leven hun glans
vertoonen.
Nu zag hij, dat hij zich had vergist.
Alle idealen die de mensch zich schept, alles
waaraan zijn hart zich hecht in dit leven,
't vergaat en verdwijnt, zoodra 't licht der
eeuwigheid er op valt.
Maar een onverderfelijke en onbevlekkelijke
en onverwelkelijke erfenis deed zich voor aan
zijn verbaasden blik, toen zijn herrezen Meester
zich aan hem vertoonde. Eene erfenis en
zaligheid waarvan Petrus alleen kon zeggeii
zij kan niet verderven zij kan door geen vlek
worden ontsierd ze verliest tot in eeuwigheid
haar glans niet.
Hij zag ook, dat de eenige weg, waarlangs
die erfenis kon worden verkregen, voor hem,
evenals vooi zijn Meester, was: door lijden
tot heerlijkheid.
Dat echter baarde hem geen zorghij kon
slechts een korten bedroefd worden door
velerlei verzoekingen en beproevingen.
Maar dat zijn Meester den dood overwon
en inging in zijn eeuwige heerlijkheid zegt hem,
dat ook hij niet in den dood zal blijven.
Hij weet nu, wat het beteekentik ga heen
om ii plaats te bereiden. Of zijn Meester hem
nu korter of langer tijd hier laat wachten,
't deert hem niet. Wat de vijanden zijns
Meesters hem ook mogen aandoefi, hij acht
ik bedank."
„En je bent nog maar een paar maanden
secretaris. Zóó gauw ga je toch het bijltje er
niet bij neerleggen
„Ja en ik bedank ook als lid."
Braams zet hoe langer hoe grooter oogeu op.
„Je wilt me zeker eens in 't ootje nemen hé
„Nee zeker niet 't is meenens hoor."
„Maar waarom dan toch?" dringt Braams.
„Heb je 't niet naar je zin. Of te veel werk
„Laten we daar een beetje gaan loopen
't is hier zoo drukje kan elkaar amper ver
staan en geen mensch heeft er trouwens mee
noodig ook. Daar loop je stiller."
Braams volgt Frans uit het druk gewoel.
„Nu zegt hij.
„Och Braams, 't spijt me zelf ook, maar ik
kan heusch niet langer. Ik heb er thuis niets
dan ongenoegen om. Vader is er eigenlijk
altijd op tegen geweest, je weet er wel zoo
't een en ander van, niet waar En om nu
alle botsingen te vermijden, geef ik het maar
op."
„Zou 't dan zoo'n vaart loopen Al bleef je
dan tenminste maar gewoon lid en je kwam
zoo nu en dan maar eens," kwam Braams als
ijverig propagandist.
„Heusch, Braams; je weet dat alles zoo niet
en ik kan je dat onmogelijk allemaal vertellen
ook 't kan niet."
't alles slechts een lichte zaak.
Heel zijn verder leven hier op aarde beziet
hij thans in het licht der eeuwigheid, dat hem
opging door de opstanding van zijn Heiland
en Meester.
'Zijn h?op, een levende hoop, is gevestigd
op die erfenis, die hem niet kan ontgaan. Om
haar te ontvangen, moet hij, 't is waar, straks
zijn leven afleggen, maar om het te herkrijgen
op 't woord en volgens de belofte van zijn
Meester, die hem voorging.
Toen Petrus zijn brief schreef, waren vele
jaren verloopen, sinds dien Paaschmorgen,
toen hij de eerste der discipelenzijn
herrezen Heiland mocht aanschouwen.
Doch wie den brief leest, merkt al spoedig,
dat de hoop, waarmede Petrus door die her
rijzenis werd bezield, in 't minst niet is ver
flauwd. Integendeel, naarmate hij zich dichter
bij zijn levenseind weet, wordt het verlangen
sterker naar die erfenis, verblijdt hij zich meer
in de hoop, die weldra zal verwezenlijkt worden.
De wondere kracht, waardoor zulk een
groote verandering was teweeg gebracht bij
Petrus, gaat uit van de opstanding van Jezus
Christus, onzen Heere, die den dood overwon.
De Heer is waarlijk opgestaanen daar
mede is voor Petrus alles gezegd.
Deelt gij, lezer, in de hoop, die Petrus be
zielde
V Lezing van ds. F. C. Meijster
van Rotterdam.
Ds. J. F. v. Hulsteijn opent met gebed en
leidt den spreker in'.
Ds. Meijster spreekt over
Het Licht uit het Oosten.
Allaart Pierson wilde in historische tafe-
reelen schetsen welke volken het meest hadden
bijgedragen tot onzen geestelijken rijkdom.
De Romeinen hadden 't recht gegevende
Griek had door zijn kunst de wereld verrijkt.
Maar wie had door zijn godsdienst de wereld
geleid Israël alleen
Alleen in zijn godsdienst was Israël groot.
Want alleen dit volk diende in zijn tempel
een geestelijk God.
Dus bij een liberaal wijsgeer als Pierson
staat Israël in dit opzicht alléén.
Hoeveel is in de laatste 25 jaren ten op
zichte van deze vraag veranderd
Nu heet 'tneen niet bij Israël, doch in
Babel ia de bakermat van de geestelijke ont
wikkeling te zoeken.
Aan Babel had Israël zijn licht ontleend,
zoo zegt men thans.
't Is nu uitgemaakt zoo leert men dat
't verhaal van schepping en zondvloed, van
Mozes en de profeten, zelfs van den Heiland
oorspronkelijk uit Babel komt. De Schrift
is dus maar nabootsing van de wijsheid uit
Babel.
„Maar praat er dan toch nog eens over met
je vader. Wie weet"
Frans kijkt Braamg op zonderlinge wijze aan.
„Met vader er over spreken, zeg je Ik zie
wel, dat je hem niet kent. Je zou eerder de
Maas leegdrinken, dan hém van gedachten
doen veranderen," zegt hij met bitterheid in
zijn stem.
Braams begint er iets van te begrijpen.
„Als 't zóó zit," zegt hij.
„Ja, zoo zit het, Braams. Hier, ik heb het
notulenschrift bij me. Neem het mee."
„Maar ga dan toch even mee. Zóó'n haast
zit er uu toch niet achter."
„üank-je; ik ben er heusch niet toe gestemd.
En ik wil bovendien aan al die anderen niet
vertellen, wat ik aan jou zei. Ik vind het zelf
ook ontzettend vervelend, maar wat doe-je
er an. Weet je wat, je zegt er vanavond nog
mdar niets van tegen die luiik schrijf dan
morgen een briefje en pas er wel een mouw
aan."
Braams voelt, dat zijn redeneeren niet helpt.
„Maar ik zie je toch noch wel eens? Je
komt me nog wel eens opzoeken
„Nou, waarom niet. Maar, laat ik je nu niet
langer ophouden, voorzitter 1" zegt hij met een
poging tot scherts, „en maak jij tenminste dat
je op je post bent. Adjuus 1"
(Wordt vervolgd.)
i p
Inzending van advertentlën vóór - uren op den dag der uitgave
„Die naar Zijne groote barmhartigheid
ons heeft wedergeboren tot eene levende
hoop, door de opstanding van Jezus
Christus uit de dooden." 1 Petr. 1 3.
ook