Hntirevolutionair
ooor
nieuws* en Advertentieblad
Zeeland.
A. L. G.
FEUILLETON.
11
Uit de Pers.
No. 998.
Woensdag 5 Maart 1913,
10e Jaargang.
ABONNEMENT:
Per drie maanden binnen. Tet Neuzen ƒ1,Franco
per post: voor Nederland ƒ1,10.
Men abonneert zich bij alle Boekhandelaars, Postdirec
teuren en Brievengaarders.
Dit blad verschijnt Dinsdag- en Vrijdagavond,
uitgezonderd op Feestdagen,
bij den Uitgever D. H. LITTOOIJ Az. te TER NEUZEN.
Inzending van advertentión vóór uren op den dag der uitgave.
ADVERTENTIËN:
Van 14 regels ƒ0,40. Voor eiken regel meer ƒ0,10.
Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde adver
tentie wordt de prijs slechts tweemaal berekend.
Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend.
INGEZONDEN STUKKEN TE RICHTEN AAN DE REDACTIE; ABONNEMENTEN EN ADVERTENTlföi TE BEZORGEN BIJ DEN UITGEVER.
Advertentiën voor dit blad worden
aangenomen tot 's namiddags I UUR op
den dag der uitgave.
V Afgehandeld.
Verleden Vrijdag is de Tweede Kamer
gereed gekomen met de behandeling van de
Invaliditeits- en Ouderdomspensioenwet.
De laatste dag bracht nog een aardw moment
mee, toen de heer Goeman Borgesius zich in
de kaart liet kijken door minister Talma.
Zooals men weet, gaat het bij deze wet
over een uitkeering bij invaliditeit of ouder
dom aan loontrekkende arbeiders.
Die arbeiders zullen daarvoor een premie
moeten betalen, naar verhouding van 't loon,
dat ze trekken.
De minste premie is vier cent per week.
Nu zijn er echter thans reeds 70-jarigen,
die het natuurlijk niet kunnen helpen, dat ze
geen premie hebben betaald immers 't is
hunne schuld niet, dat de wet er niet vroeger
was.
Dit heeft minister Talma dan ook ingezien
en daarom had hij bij art. 357 voorgesteld,
dat zij, die bij invoering der wet reeds 70
jaar waren, toch pensioen zouden krijgen.
Nu bepaalt echter een ander artikel, dat
deze wet eerst later in werking zal treden.
Men moet namelijk alvorens uit te keeren
een fonds bijeen brengen, waaruit de uitkee-
ringen moeten bestreden worden.
Men weet dat, om dit fonds bijeen te krijgen,
de Tariefwet moet herzien worden volgens het
voorstel van het ministerie.
Dit uitstel van invoering der Invaliditeitswet
zou echter hoogst teleurstellend zijn voor de
arbeiders die nu reeds den 70-jarigen leeftijd
bereikt hebben.
Daarom stelde de heer Duys voor, dit artikel
357 reeds in werking te doen treden binnen
6 maanden na de afkondiging der wet.
Minister Talma nam het amendement-Duys
over, zoodat zonder veel omslag deze bepaling
in de wet werd opgenomen.
Doch nu brak de woede van de heer
Borgesius los.
Wel driemaal voerde hij het woord, om zijn
toorn te luchten.
Was hij dan tegen die bepaling ten gunste
van de 70-jarigen
Hij zei, dat hij voor het amendement-Duys
had willen stemmen met zijn vrienden.
Ergo aldus minister Talma ge hadt
er voor willen stemmen, als ik verklaard had,
dat het amendement voor mij onaannemelijk
was. Doch nu ik er mij mede vereenig en
het overneem, zijt gij boos. Dat is niet erg
dankbaar van u
1812 16 September
1912.
1)
Het jaar 1912 bracht- ons een groot aantal
jubilea.
In Februari werd de bekende Charles
Dickens herdacht, in Juni d. a. v. werden in
tal van bladen en tijdschriften artikelen gewijd
aan de nagedachtenis van Jean Jacques
Rousseau, den vader der Fransche Revolutie.
Het is 100 jaar geleden, dat J. P. Hasebroek,
de schrijver van „Waarheid en Droomen" werd
geboren, en in December a. s. werd het eeuw
feest der geboorte van Hendrik Conscienci,
den beroemden Vlaamschen schrijver, gevierd.
In den 16den September beleefden wij den
dag, waarop vóór honderd jaren Anna Louisa
Geertruida Toussaint werd geboren.
Ongetwijfeld zal dit herinneringsfeest voor
de meesten onzer hèt belangrijkste zijn.
Immers, wij eeren in Mevrouw Bosboom—
Toussaint eene letterkundige van den eersten
rang. Dat niet-jklleen we eeren in haar
bovenal de kloeke belijdster Vvan het geloof,
V Kleine lieden.
De heer Duys, het lid voor Zaandam, is het
met de pas aangenomen wet niet eenshij
wil Staatspensioen voor alle menschen
zonder premiebetaling. Ook een standpunt
natuurlijk als dan de Noordzee het daarvoor
noodige geld aanspoelde, waren we klaar.
Maar goed, de heer Duys zal a. s.. Vrijdag
als de eind-stemming over het ontwerp van
minister Talma moet plaats hebben, tegen-
.stemmen.
1 Toch kon hij in de laatste zitting van de
vorige week niet nalaten, den heer Talma een
eere-saluut te brengen, voor de kranige wijze,
waarop deze zijn ontwerp had verdedigd.
Nu deze hulde was de minister ongetwijfeld
ten volle waard als trouwens de heer Duys
hem prijst, behoeft men niet te vragen, of de
lof wel verdiend is.
Van rechts kwam men dan ook algemeen
den minister Talma gelukwenscheu met het
behaald succes.
Doch van de drie vrijzinnige partijen in de
Kamer was er niet een, die voor des ministers
werkkracht en vlijt een woord van lof over
had. Niemand, die door een handdruk bewees,
dat hij den arbeid van een tegenstander kon
waardeeren.
't Zijn wel kleine lieden, de mannen van de
concentratie.
Soms is 't hun eigen volk te erg.
Zoo ook nu.
Ziehier hoe 't liberale Handelsblad die klein
zieligheid van de eigen mannen aan de kaak
stelt
„Terecht bracht de heer Duys bij het
einde der behandeling heden den minister
hulde voor de kloekheid en de zaakkennis,
waarmee deze dit ontwerp heeft verdedigd.
Het spijt ons dat geen enkele liberaal,
ook niet de heer Borgesius, die daarna
nog tweemaal het woord voerde, zich bij
dit woord van hulde aansloot en dat ook
alleen uit de rechterzijde den Minister
handdrukken werden gebracht. Watd^ze
minister aan zaakkennis en aan werk
kracht gepresteerd heeft niet alleen voor
dit ontwerp maar voor tal van andere
ontwerpen gedurende deze vijf jaren
Boterwet, Schepenwet, Visscherijwet, Ar
beidswet, Steenhouwerswet, Vogel wet,
Bakkerswetsontwerp, Radenwet, Invalidi
teitswet is waarlijk reusachtig en ver
dient algemeene bewondering. Het is
doodjammer dat al die werkkracht en al
die kennis niet op meer practische wijze
zijn aangewend, maar eerbied moet men
er voor hebben.
Misschien is er nooit een minister ge-
dat ons dierbaar is, en dat ook zij deelachtig
was.
Wij eeren in haar eene schrijfster bij de
gratie Gods, die door den Ileere aan ons volk
werd geschonken in een tijd, waarin men verre
was van het opkomen voor de eere Gods op
de markt des levens.
Men was hier in ons land, na de verdrijving
der Franschen, zoo recht met zichzelf in den
schik, en meende, dat alles ging, zóo als het
behoorde te gaan.
Naar de .wvarschuwingen van Willem Bil-
derdijk luisterde men niet. Die stond gelukkig
reeds met „den voet in 'tgraf"; en als hij
nog wat „Nagevonkeld" had in „Schemer
schijn", dan zou het met dien ouden rustver
stoorder wel uit zijn.
Neen veel liever, dan naar de verzen van
Bilderdijk, luisterde men naar de zangen van
Tollens.
Men smulde b.v. van zijn „Hondentrouw."
Mét hem zong men uit volle borst, „van
vreemde smetten vrij," een lied „voor ^ader-
land en vorst."
In dien tijd, toen men zelf genoegzaam in
dommelde zonder zich om de zaak te bekom
meren, schonk de Heere ons een vrouw, die
priesteres in den tempel der kunst en tevens
nederige discipelin van Christus, op hare wijze
ons volk zou terugroepen tot de oude beproef-
weest, die zoo ontzaglijk hard en veel
heeft gewerkt. En als men een dubbel
ministerspensioen kon krijgen, dan zou
deze minister het hebben verdiend."
V Debat.
Zachtjes aan begint de tijd van de openbare
vergaderingen met debat weer aan te breken.
In ons district en. elders hebben ze haar
intrede reeds gedaan.
De vraag rijst wel eens: Welk nut hebben
dergelijke vergaderingen
Die er heengaan, hebben meestal reeds een
gevestigde opinie.
Men maakt met zulk vergaderen waarlijk
geen bekeerjingen.
Hoogstens kan het vooruitzicht^ van een
liefst scherp, gepeperd debat eenige voldoening
schenken.
Ieder weet echter, hoe het daarbij toegaat.
De spreker heeft steeds, en dat is zijn recht,
het laatste woord.
En men moge kunnen praten als Brugman,
dat baat in den regel zeer weinig.
Het gaat in zulke bijeenkomsten gewoon
om een zeer oogenblikkelijk succes.
De ondervinding heeft dan ook geleerd, dat
een beetje handig spreker en die er den slag
van heeft, de lachers op zijn zijde te krijgen,
het „wint."
Althans bij de massa.
Nu hangt natuurlijk veel af, van het gehalte
des sprekers.
Met een man, die beginsel tegen beginsel
stelt, is nog wel te debatteeren.
Maar vervalt men in het genre Roodhuizen,
dan is het naar onze meening, wijzer van de
gelegenheid geen gebruik te maken.
Op Java is het een geliefkoosd volksvermaak,
een paar hanen tegen elkaar op te hitsen en
ze dan te laten vechten.
Vele menschen beschouwen werkelijk een
vergadering met debat als zulk een politiek
hanengevecht.
Men kan, dunkt ons, den tijd nuttiger be
steden.
En op doeltreffende wijze zijn doel bereiken.
Veel beter, dan dat roeren van de groote
trom, is het persoonlijk opzoeken en bewerken
der weifelaars.
Een ander uitstekend middel is de geregelde
bearbeiding van ons kiezerscorps door de pers.
Sommigen .vreezen nu wel, dat deze houding
door de tegenpartij zal worden genoemd een
schuwen van het debat.
Maar daarvoor ga men niet uit den weg.
Trouwens, van liberale zijde werden ook
reeds meermalen vergaderingen gehouden
zonder debat. t
de paden.
Die vrouw was Anna Louisa Geertruida
Toussaint.
Zij werd geboren den llien September 1812,
en was de dochter van Hendrik Toussaint en
Cornelia Magdalena Cecilia Rodquette.
Haar vader was Apotheker te Alkmaar, en
daar zag „Truitje" zooals zij werd genoemd,
het eerste levenslicht. Daar groeide ze op,
eerst als eenig kind, later als eenige dochter.
Na de geboorte van haar broedermin 1820,
werd zij toevertrouwd aan de zorgen van hare
grootqioeder, mevrouw TouissantTalma te
Harlingen.
Tien jaar bracht zij in Harh'ngen door in
gezelschap van hare flink ontwikkelde groot
moeder. Toen, in 1830, keerde 'j voor goed
naar Alkmaar terug, waar het al spoedig
bleek, dat zij zich aan het onderwijs wilde
wijden.
Bij Ds. H. E. Vinke legde zij belijdenis des
geloofs af, en ving daarna hare studiën aan,
die drie jaren later met goeden uitslag werden
bekroond.
Zij verwierf in April 1833 de „Akte van
Algemeene Toelating tot Schoolhouderesse."
Reeds de volgende maand werd zij gouver
nante in een deftig gezin te Hoorn, en twee
jaar lang wijdde zij zich met lust en liefde
aan hare taak, hoewel het haar meer en meer
O.i. volkomen terecht.
Men rekent immers, geeft men vergadering
met debat, op het politiek fatsoen van den
tegenstander.
En dit is maar al te vaak zoek.
Laat dan iedere partij op haar eigen ver
gadering rustig haar eigen beginsel en bedoe
ling blootleggen.
Wien het er dan werkelijk om te doen is,
voorgelicht te worden, kan terecht.
En- ongetwijfeld zullen de politieke harts
tochten belangrijk minder geprikkeld worden.
Z.
Y Hoe zit dat?
Een zeker vrijzinnig candidaat voor de a. s.
Kamerverkiezing vindt het zoo vreeselijk, dat
er in ons vaderland zooveel dominees op de
lijst worden gebracht.
Hij heeft zelf de moeite gedaan te tellen,
hoeveel er dat in 1909 wel waren.
En hij is er van geschrokken.
Nu schrikt die mijnheer niet van alle domi
nees, die candidaat gesteld worden.
In de volbloed liberale en socialistische
predikanten ziet hij volstrekt geen gevaar voor
het land.
Maar o wee, als het dominees zijn, die van
rechts worden gesteld.
Of ze dan Hervormd zijn of Gereformeerd,
doet er minder toe.
Anders nog al vreemd.
Want hij oreert ook aandoenlijk over het
onrecht, dat, naar hij beweert, rechts de
Hervormde Kerk aandoet.
Nu zou men zoo denken, dan zal hij blij
wezen, als er veel Hervormde predikanten
lid van de Tweede Kamer worden.
Die kunnen dan immers hun zaak verdedigen.
Maar het is een feit, dat hij van mannen
als Dr. De Visser, minister Talma, Ds. Vun-
derink, Ds. Postma, Ds. Hogerzeil, Ds. Anker-
man, Ds. Van de Voort van Zijp, e. a., alle
mannen uit de Hervormde Kerk een heel
klein beetje moet hebben.
Hoe zit dat nu Z.
Waarom hernieuwing
Onder dit opschrift lazen wij in het r.-k.
Huisgezin het volgende
Het hernieuwen van het stembusaccoord
der rechterzijde schijnt met eenige strub
beling gepaard te gaan.
Dat ten slotte het accoord hernieuwd zal
Worden daarvoor pleiten allerlei redenen,
van positieven en van negatieven aard.
bleek, dat hare roeping eene andere was.
Hare studiën en hare lectuur breidden zich
langzamerhand uit, en met belangstelling
volgde zij de letterkundige beweging van haren
tijd. De romantiek was aan het opkomen,
en het was vooral Sir Walter Scott, dien zij
bewonderde.
Na twee jarigen arbeid te Hoorn legde zij
haren arbeid neer, en keerde terug naar hare
geboortestad, om zich daar voortaan uitslui
tend aan letterkundigen arbeid te geven.
Zij begon met de vertaling van een Fran
schen roman,' doch toen zij voor dat werk
geen uitgever kon vinden, besloot zij te be
proeven, iets- oorspronkelijks te leveren.
De eörste vrucht van dat besluit was „Al-
magro," 'eene novelle, die zij in 1836 ten huize
harer ouders schreef, en die in 1837 verscheen.
Dat gaf wat te praten
Een romantisch verhaal, zooals er in Hol
land tot heden geen was verschenen, een ver
haal, waarin Engelsche Lords en Fransche
markiezen voorkwamen, en waarin als hoofd
persoon een woeste zeeroover optrad.
Men verwonderde zich grootelijks, toen men
vernam, dat „Almagro" het werk was van een
eenvoudige apothekersdochter uit Alkmaar,
die haar leven lang niet verder was geweest
dan tot Harlingen.
(Slot volgt.)