Antirevolutionair
voor
nieuws* en Advertentieblad
Zeeland.
Uit de Eerste Kamer.
Uit de Pers.
No. 994.
Woensdag 19 Februari 1913.
10® Jaargang.
ABONNEMENT:
Per drie maanden binnen Ter Neuzen Franco
per post: voor Nederland ƒ1,10.
Men abonneert zich bij alle Boekhandelaars, Postdirec
teuren en Brievengaarders.
Dit blad verschijnt Dinsdag- en Vrijdagavond,
uitgezonderd op Feestdagen,
bij den Uitgever D. H. LITTOOIJ Az. te TER NEUZEN.
Inzending van advertentlën vóór uren op den dag der uitgave.
ADVERTENTIEN:
Van 1—4 regels ƒ0,40. Voor eiken regel meer ƒ0,10.
Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde adver
tentie wordt de prijs slechts tweemaal berekend.
Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend.
INGEZONDEN STUKKEN TE RICHTEN AAN DE REDACTIE; ABONNEMENTEN EN ADVERTENTIES TE BEZORGEN BIJ DEN UITGEVER.
--*f
„wou u soms beweren, dat ik dien brief niet
ontvangen had?" Ieder fatsoenlijk man,
ieder, die verantwoordelijkheidsbesef heeft,
zou begrijpen, dat men een brief van den
een of ander, met wat kletspraat erin niet
tegen iemand kan uitspelen. Het einde van
Duys' nonsens was een verwijt aan de rech
terzijde van een „karikatuur van Christen
dom". Elk woord van dat geraas was schande.
Het zijn tooneelen geweest van de wanstal-
tigste platheid. De Kamer wordt aldus een
instituut van de gevaarlijkste ontaarding.
En de reeds lang geïnfecteerde lezers van
Het Volk gnuiven, dat deze man wien
men niet weet, wat toe te rekenen weer
zoo heerlijk heeft te keer gegaan
Weidenkenden, die nog waarde hechten
aan eenig prestige van het „Wetgevende
Lichaam" hebben echter reden zich ten zeer
ste te verontrusten. Het gaat bergaf met
het fatsoen en de moraliteit in het Parle
ment, steeds sneller, steeds bedenkelijker.
De hoefijzer-correspondent van het lib. Han-
delsbtad merkt het volgende op
Inmiddels had de heer Nolens, bedaard
maar met meer warmte dan anders, ver
klaard dat ook hij heel goed begreep dat
hij le beau róle niet speelde, doch dat hij
dat niet wilde. Hij vond het al te makke
lijk om hier, gelijk men bij de behandeling
van het amendement-De Visser had gedaan
en gelijk ook nu weer de heer Borgesius
deed, te zeggenLaat ons maar wat voor
stellen de Staat moet de kosten maar
dragen zonder dat men eenigermate
weet hoeveel de kosten zullen zijn. En dit
maal werd zijn advies door de rechterzijde
gevolgd liet amendement-Duys werd ver
worpen hij stemming van rechtg tegen
links, behalve dat de vrij-liberalen De Be
aufort en Van Foreest tegen stemden.
Het komt ons voor dat men, hoeveel er
ook in 't algemeen voor de gedachte van
het amendement te zeggen viel, niet zonder
lichtzinnigheid er voor kon stemmen. Reeds
de aanneming van het amendement-De Visser
hebben wij vrij bedenkelijk genoemd. Daarbij
ging het echter nog slechts om mogelijke
verliezen die de Staat zou hebben te dekken.
Doch het amendement-Duys zou zeker
hoogere kosten veroorzaken.
En het gaat o.i. niet aan, zoo maar in
den blinde te stemmen voor een amende
ment waarvan men wel weet dat het heel
wat kosten zal, doch op geen stukken na
hoeveel.
Er was inderdaad ditmaal wel eenige
reden voor de rechterzijde om zich over
zulk een drijven boos te maken.
Geheel zuiver spel was het althans
misschien niet.
Het rook naar de stembus.
Zitting van Maandag, 17 Februari.
De algemeene beschouwingen
over de staatsbegrooting voor 1913 worden
hervat.
De lieer Van den Berg (A.-R.j bestrijdt
de rede van den heer Van Deventer bij de
behandeling van de Indische begrooting. Hij
betoogt o. a., dat men in Indië, zooals in de
Levant gebleken is, de Islamietische kinderen
zeer goed op de scholen van positief Christe-
lijken grondslag krijgen kan, als men hen maar
niet dwingt Christelijke godsdienstoefeningen
bij te wonen en de onderwijzers zich onthouden
van agressief optreden tegen den Islam. Spr.
richt zich ook tegen de uitlatingen van den
lieer Van Deventer ten aanzien van de scholen
in de Straits, en ontkent, dat het bijzonder
onderwijs inferieur is aan het openbare. Hij
bespreekt ook den brief van den hulpprediker
De Koning.
Spr. betoogt dan, waarom z. i. ook in Indië
het hijzonder onderwijs regel, het openbaar
uitzondering moet en zal worden. Hij pleit,
Advertentiën voor dit blad worden
aangenomen tot 's namiddags I UUR op
den dag der uitgave.
Jaarvergadering Chr. Werkl.-Vereen. „Bidt en Werkt."
Axel. De Chr. Werkl.-Vereen. „Bidt en
Werkt" alhier hield óp Woensdag 12 Feb.j.l.
haar jaarvergadering, welke gehouden werd
in de „Vergaderzaal."
Deze vergadering werd op de gebruikelijke
wijze met psalmgezang en gebed geopend.
Daarna sprak de Voorzitter een woord ter
opening naar aanleiding van 1 Cor. 16: 13
„Waakt, staat in het geloof, houdt u mannelijk,
zi]t sterk." Allereerst werd gewezen op de
beteekenis van dien eisch voor de gemeente
van Corinthe, daarna wees de Voorzitter er
op dat die waarschuwingen ook nog in groote
mate voor ons gelden.
Nadat nog eens gezongen was, verleende de
Voorzitter het woord aan den WelEerw. Heer
Ds. C. Bruins, die, als gevolg van zijn belofte
op de vorige jaarvergadering, thans de feest
rede zou uitspreken.
Z.Eerw. herinn^de er aan dat belofte schuld
maakt en was blijde zijn schuld af te kunnen
doen. Op alle vergaderingen van „Patrimo
nium", aldus sprak Z.Eerw., waren mannen
aanwezig om tot de mannen te spreken.
Thans echter zal eens eene uitzondering ge
maakt worden en ook eens een woord tot de
vrouw gesproken worden.
In onzen tijd komen de vrouwen veel op
den voorgrond, denk slechts aan de suffragettes
in Engeland. Zij willen gelijk zijn aan den
man. Dit staat niet op zich zelf, maar is een
onderdeel van den strijd, door de moderne
vrouw overal gevoerd. Dit komt omdat de
positie der vrouw niet is zooals ze behoort
te zijn. Daarom is het noodig te weten welke
in 't licht van Gods Woord de maatschappe
lijke positie der vrouw moet zijn.
Achtereenvolgens ging Z.Eerw. na
1. Welke de maatschappelijke positie der
vrouw moet zijn
2. Welke thans de maatschappelijke positie
van vele vrouwen is
en 3. Hoe tot een eenigszins bevredigende
oplossing van het vrouwenvraagstuk te komen.
1. Niet de vrouw, en evenmin de man heeft
te beslissen over de positie der vrouw die
positie is door God zelf aangewézen, toen God
haar als een hulpe gaf aan den man en haar
tevens den last gaf om vruchtbaar te zijn en
zich te vermenigvuldigen.
Het menschelijk leven heeft een publieke
en een private zijde. De taak der man ligt
aan de publieke zijde. Maar de vrouw heeft
van God een taak gekregen in het gezin. En
de val heeft daarin geen verandeiing gebracht.
De» zonde drijft de vrouw niet buiten het gezin.
Om haar taak te vervullen heeft God haar
toegerust met groote zelfverloochenende liefde
voor man en kinderen.
Een gezin zonder vrouw en moeder zou
gelijk zijn aan een land zonder zon. De vrouw
is het centrum van het leven. Maar ze vormt
een gevaar voor den staat en voor liet gezin
als ze zich terug laat dringen uit de haar van
God gegeven positie.
2. Voor vele vrouwen is de maatschappelijke
positie echter niet zooals ze behoort te zijn.
De zonde is niet zonder invloed gebleven.
Daardoor is de vrouw onder de heerschappij
van den man. gekomen. Ja, in de heiden
wereld is ze zelf de slavin van den man ge
worden. Ook het opkomen der veelwijverij
lieeft haar positie verslechterd.
Doch hier is redding gebracht door het
Evangelie van Christus. Dit heeft de vrouw
opgeheven tot de plaats die haar van Gods
wege toekomt.
In den laatsten tijd is weder door allerlei
omstandigheden de positie der vrouw bena
deeld en is deze buiten het gezin gedreven.
Vooreerst door de groote ommekeer teweeg-
gebracht^door stoom en electriciteit, die de
vrouw op de werkplaatsen in de fabriek bracht.
Vervolgens ook doordat vele vrouwen niet
tot het huwelijk komen. Hiervoor liggen de
oorzaken eensdeels buiten de vrouw, doordat
vele jonge mannen, die wel kunnen, er voor
bedanken om de zorg voor een huwelijk op
zich te nemen. Die jonge mannen worden
daarbij gedreven door zondig egoïsme en door
het optreden der slechte vrouw.
Voor een deel echter ligt de schuld bij de
vrouwen zelve, die door hun hoogmoed en
weeldezucht de jonge mannen afschrikken om
te trouwen, of die zoo door de emancipatie-
zucht en het feminisme zijn bevangen dat ze
niet onder den man willen staan en dus niet
trouwen willen.
Dit laatste als gevolg van de, Fransche
Revolutie. Die vrouwen willen het verschil
tusschen man en vrouw door God gemaakt,
wegdoezelen.
De spr. wees er op hoe in 1909 23 der
vrouwen boven 12 jaar een bezoldigde be
trekking en werkkring hadden.
Als antwoord op de 3e vraag, hoe te komen
tot een eenigszins bevredigende oplossing,
kwam spr. tot de volgende couclusie's
1. We moeten den strijd aanbinden tegen
de ontucht en de Middernachtzending steunen.
2. De huisnijverheid moet bevorderd wor
den.
3. De hinderpalen voor het sluiten van een
huwelijk moeten weggenomen en de pogingen
tot echtscheiding belemmerd.
4. De opleiding van de vrouw tot haar
taak moet ter hand genomen worden.
5. De weelde moet tegengegaan worden en
6. Het ongeloof moet bestreden en het
geloof moet aangekweekt worden, en vooral
ook de vrouwenbeweging in Chr. banen geleid.
Hierna werden de gewone werkzaamheden
van een jaarfeest verricht.
Uit de verschillende verslagen bleek dat
het ledental gelijk bleef, verschillende verga
deringen werden gehouden. De penningmeester
eindigde zijn verslag met een nadeelig slot
van f7.89. Ook de bibliotheek eindigde met
een tekort. Van deze laatste inrichting wordt
reeds druk gebruik gemaakt. 1230 boeken
werden gelezen tegen 550 in het eerste jaar.
Verschillende afgevaardigden van zuster-
vereenigingen brachten de groeten over van
hunne zenders.
De aftredende bestuursleden L. P. Bakker,
J. Huizinga en J. de Visser werden herkozen.
Door enkele aanwezigen werd nog een voor
dracht gehouden.
Het voornaamste punt van de vergadering
was echter een samenspraak getiteld „Toch
wel nuttig", waarin werd aangetoond, dat een
Kamer van Arbeid veel nut kan afwerpen
als de zaken eoed aangepakt worden.
De geheele vergadering had een gezellig
verloop, waartoe de rondgediende chocolade
en krentenkoeken veel bijdroegen. Jammer
alleen dat het zoo vroeg afgeloopen was.
Omstreeks half elf sloot Ds. Bruins de ver
gadering met dankzegging.
Uit de Kamerzitting van Vrijdag.
De Overzichtschrijver van de Maasbode geeft
een beschrijving van de rumoerige zitting van
Vrijdag. We ontleenen er het volgende aan
Na een dramatische verdediging, deed de
acteur, pardon, de heer Borgesius, ver
wijtingen aan de rechterzijde, omdat ze maar
zweeg, en niets deed om liet ontwerp te
verbeteren. Voor de zooveelste nlaal kwam
Dr. Notens eens uit de doekjes doen, waarom
de rechterzijde zwijgt en zwijgen zal, waarom
ze wel zwijgen moet. Het is de eenige weg
om de wet in behouden haven te krijgen
vanwege de fraaie manieren vam links en
daarom zei Dr. Nolens het terecht, dat de
rechterzijde er een eer in stelt te zwijgen.
Verder was hij zoo ondeugend men be
denke dat een lid der rechterzijde natuurlijk
minder rechten heeft dan een lid van links
zeer ondeugend, hoogst onbetamelijk, om te
zeggen, wat eigenlijk ieder dacht. Dat het
nl. een goedkoope manier was, om zoo de
menigte te lokken, om mee te doen in den
wedloop van „maar" aanbieden, met zulke
vriendschapsbetuigingen aan de arbeiders,
die „in zich" geen beteekenis hebben.
Van den gelijkmoedigen leider der Katho
lieke fractie is men gewend, dat hij het er
nimmer te dik oplegt. In de weergegeven
verwijten, moest daarom de heer Borgesius
maar berust hebben. Doch neen, hij liet het
er niet bij en kwam maar aldoor terug op
het zwijgen der rechterzijde.
Daardoor werd het den heer De Savornin
Lohman, een dergenen, die zich met voor
beeldig geduld de zwijgtucht 'oplegt met
verontwaardiging ten overvloede nog eens
verklaren, waarom de. rechterzijde zwijgt,
op gelijke wijze als Dr. Nolens had gedaan.
Wij antwoorden, zoo zei hij bovendien,
niet op geïmproviseerde amendementen
hetgeen een vlijmende karakteristiek was
en als het er op antwoorden aankomt, heeft
de Minister getoond de zaken veel beter te
kennen, dan alle andere heeren. In de
openbaring echter van wat er in aller gemoed
omging, ging hij wat verder. Borgesius'
voorstel noemde hij een politieke manoeuvre,
en thans met zulk een voorstel te komen,
terwijl het beginsel der wet reeds lang
vaststond, terwijl het verder een kwestie
diende te wezen van zuiver financiëele
berekeningen, betitelde hij als „reine dema
gogie". Iets wat Troelstra den 5en Febr.
reeds de heeren verweten heeft. En de wijze,
waarop de heer Borgesius over de rechter
zijde gesproken had, qualificeerde hij als
„verdachtmaking."
Daarover berispte hem de voorzitter.
Maar in volle fierheid van zijn innigste
overtuiging stond de Christelijk-historische
leider nogmaals op, om met de diepste ver
ontwaardiging te verklaren, dat hij niets
andei^ zeggen kon, nu er zoo gesproken
was door den heer Borgesius, en dat aldus
de indruk bij alle ledeu der rechterzijde
geweest was.
Het was een moment van hooge emotie.
Op de modderige kronkelpaden der „politiek"
deed liet goed dien vergrijsden Staatsman,
even scherpzinnig als onkreukbaar, zijn „halt"
te liooren roepen. Zijn idealisme, zijn eerlijk
hart, werd door de opeenstapeling van zooveel
sluiksche streken tot spreken geperst.
Intusschen vond de heer Borgesius aan
leiding tot een „persoonlijk feit". En nadat
dit afgeloopen was, ging de „behandeling"
der amendementen wederom zijn gang. De
heer Duys, die het woord kreeg, benutte
het om over alles, behalve over zijn amen
dementen te praten. Hij zette eenvoudig
het incident voort. En op een wijze, die
onmogelijk te schilderen is. Een standje,
een hevige kijfpartij van een „buurvrouw"
op een Buurtje. Het is onze innige over
tuiging, dat een psychiater bij den afgevaar
digde van Zaandam ernstige syinptonen van
hysterie zal waarnemen. Onsamenhangend
getier, met de malste en meest ongemoti
veerde wendingen. Van hot en her wordt
er alles bijgesleept. Een lid, dat er is, krijgt
het verwijt, dat hij er is. Een lid dat er
niet is, omdat hij er niet is. Den heer Van
Ascli van Wijk, die in zijn omgeving staat,
schreeuwt hij toe, dat hij dit of dat zegt.
„Ik heb er geen woord van gezegd" roept
deze lievig verstoord. „Juist, juist", valt de
Zaandamsche afgevaardigde in, „dat is het,
dat zwijgen der rechterzijde, daar heb ik
het maar over". Men geiooft bij zulk een
allerschandelijkst standje zijn ooren niet
Mede in de nabijheid van den razenden
Roland staat de lieer Ankerman. Misschien
heeft deze wel een spier op het gelaat ver
trokken. Daar opeens krijgt deze de volle
laag. „Ja, ja, mijnheer Ankerman, ik heb
nog pas een brief ontvangen, dat u daar nog
pas ia liet Noorden hebt staan te beweren,
dat als het mis liep met dit ontwerp wel
zou zorgen, dat dit allemaal in orde kwam".
Woedend roept de lieer Ankerman, „Dat
is een groote leugen"' „Wat", roept Duys,