goeder heeft bijna nooit meer gelachen" Ménsen Reformatorisch Dagblad vrijdag 1 februari 2008 PAGINA 19 WOTERSNC Watersnood vaagde buurtschap Schuring in de Hoeksche Waard weg 55jaarna de kwam 4 meter water te staan. Een stuk bin nenmuur spoelde weg. Op de dijk probeer den we beschutting te vinden in de cabines van de tractoren die de buurman en zijn helpers daar hadden neergezet. Later gingen we naar buren aan de andere kant van de dijk, maar daar kwam het water ook, dus we zijn verder gevlucht." Opnieuw angst Vader Van Geemert was ondertussen naar Schuring gefietst. Hij keek er uit over een watervlakte waar hij niets kon uitrichten. Zou zijn zoon met zijn gezin op tijd naar een boerderij op een terp hebben kunnen vluchten? Samen met de schoonvader van zijn zoon voer Van Geemert tijdens een storm naar Willemstad, omdat ze gehoord hadden dat daar lichamen uit Numansdorp waren aangespoeld. Het bleek een loos ge rucht te zijn. Later zijn ze op verschillende plaatsen in de weidse polders gevonden: zoon Arie (25), zijn 23-jarige vrouw Annie en hun dochter tje van vier maanden, dat Cora heette, maar „Zussie" werd genoemd. Het lichaampje van de baby werd pas na ruim vier maan den aangetroffen tijdens het leegbaggeren van een sloot. Slachtoffers van de ramp. Arie was anderhalf jaar als militair in Ne- derlands-Indië geweest. „Moeder zei wel eens: Dat hij daar nu gespaard bleef en hier zo dicht bij huis moest omkomen", herinne ren de zussen en broer zich. „Onze ouders liepen er vooral mee dat hun kinderen en kleinkind nu in de eeuwigheid waren. Moe der zei wel eens: De wond geneest nooit meer. Ze heeft ook bijna nooit meer gela chen. Later, toen ze al heel dement was en er geen gesprek meer mogelijk was, zei ze op 1 februari opeens: „Arie!" Dat trof ons diep." In de nacht van 23 op 24 december 1954 was het vroegere rampgebied in rep en roer: opnieuw storm en hoogwater; op nieuw grote angst. Jan van Geemert stond die nacht op de dijk bij Numansdorp. ,,'k Hielp er dekzeilen neer te leggen en daar op zandzakken te stapelen." Die keer bleef Zuidwest-Nederland gespaard. Verdwenen Naast de gedenksteen op de begraafplaats in Numansdorp liggen twee rijen zandkleu rige stenen. Hier zijn 47 van de 56 slacht offers uit de gemeente Numansdorp (de meesten woonden in Schuring) ter aarde besteld. De anderen zijn in omliggende dor pen begraven: de ouders en broer van Kot in Klaaswaal, Arie van Geemert en zijn gezin in Oud-Beijerland. Aan de Korte Boomweg is in 2003 een monument geplaatst, waarbij sindsdien elk jaar op 1 februari een herdenking wordt ge houden. De buurtschap Schuring is nooit herbouwd, zegt Kot. Het huis dat overeind bleef, staat er nog steeds. Op de plaatsen van de andere woningen staan nu bomen, of het is boerenland. „Je kunt je nauwelijks voorstellen dat hier rijen huizen hebben ge staan." Deze pagina is het laatste deel in een serie over de doorwerking van de watersnood na 55 jaar. refdag.nl voor eerdere afleveringen. „We stonden nog maar net boven op de dijk toen het water daar tot aan de rand steeg. We zijn daar werkelijk aan de dood ontsnapt." J. Kot (nu 66) overleefde de ramp van 1953. In het water achter hem verdronken zijn ouders, zijn broer en zijn grootouders. De buurtschap Schuring ging ten onder. L. Vogelaar Gebons op deuren en luiken wekte de be woners van de huizen aan de Lange en de Korte Boomweg tussen Numansdorp en Strijen. Zo snel mogelijk vluchtte Jan Kot (11) met zijn pasgetrouwde broer Anthonie (Toon) en diens vrouw, die bij Jan en zijn ouders inwoonden, richting de dijk. Ook zijn zus en zwager met hun vijf kinderen, die naast hen woonden, liepen mee. Ter wijl ze naar boven klauterden, stormde een metershoge muur van water door de Hoge- zandse Polder naderbij. „We waren precies op tijd. Zodra we boven op de dijk waren, was het water daar ook. Het stond tot aan de rand van de dijk. Mijn broer was er niet bij. Hij was teruggegaan, misschien omdat onze ouders riepen. Zij waren mijn groot ouders gaan roepen, maar die wilden hun bed niet uit. Ik heb m'n ouders nooit meer teruggezien." Vader (62), moeder (54), broer Toon (29) en opa en oma Beider (80 en 78 jaar oud) kwamen om in de vloed. Liet ene huis na het andere zakte in elkaar. Slechts één wo ning bleef overeind. Schuring was een gemeenschap waarvan bijna alle mannen en jongens bij de boeren werkten. Het had een eigen school, waar de hervormde evangelisatie van Numansdorp 's zondags een dienst en zondagsschool hield. „Er heerste een goede band onder de bewoners, ondanks de onderlinge verschil len: de meesten gingen nooit naar de kerk", zegt Kot. Tijdens de ramp kwam groot aan tal bewoners van de buurtschap om. Verlies Jan Kot en zijn familieleden vluchtten via Numansdorp naar de buurtschap Mid- delsluis. Toen een binnendijk het begaf, liep ook Numansdorp onder. Voorbij Mid- delsluis was het veilig. Kot kwam in Klaas waal terecht. „De kleren die ik aanhad, wa ren de enige bezittingen die ik nog had. Het verlies van m'n familieleden was echter veel erger." Na een paar dagen voer hij met een DUKW (amfibievoertuig) mee terug naar Numansdorp. „Daar kreeg ik tijdelijk bij een gezin onderdak, tot de woning van mijn zus droogviel. Zij heeft me in huis geno men. Mijn ouderlijk huis was weg. Die eer ste weken waren heel moeilijk. Ik heb toen veel gehuild. Tot m'n trouwen ben ik in het gezin van mijn zus gebleven." De enige overlevende Tijdens de ramp kwamen 1836 mensen om het leven en stroomden meerdere eilan den grotendeels onder. Hoewel er op zater dag 31 januari 1953 een hevige storm woed de, verwachtte niemand een catastrofe van deze omvang. Sommigen voorvoelden het wel, zegt E. Kot-van Geemert. „Mijn opoe in de polder was een kind des Heeren, een bekommerde vrouw. Kort voor de waters nood zei ze steeds: Ik zie elke keer allemaal water om me heen. Dat beklemde haar. Ze heeft de ramp gelukkig overleefd." Ook van anderen is bekend dat ze op de gebeurtenis sen werden voorbereid. Lange tijd werd er weinig over de huive ringwekkende herinneringen en de geleden verliezen gepraat. „Iedereen was druk met het herstel. Achteraf gezien hebben velen het niet goed verwerkt", zegt J. Kot. „Bij de vijftigste herdenking, in 2003, zijn er heel veel verhalen en gevoelens losgekomen. Ik kende de slachtoffers uit Schuring vrijwel allemaal. Een jongen bij ons uit de buurt was uit een gezin van elf personen de enige overlevende." Deze jongen schreef er na een halve eeuw een brochure over onder de titel "Ik wil het wel vertellen, maar ik kan er niet over praten". In de nacht voor dit interview blies een felle wind over de Hoeksche Waard. „Dan denk je er weer aan. Storm en hoogwater zijn altijd gevoelige punten voor me geble ven. Dan ben ik nog altijd bang", zegt Kot. „Het gebeurde heeft ons heel sterk bij de vergankelijkheid van alles bepaald", zegt mevrouw Kot. „We hebben er genadetijd bijgekrëgen." Zelf maakte ze de watersnood mee aan de Schuringsedijk, dichter bij Numansdorp. Haar oudste broer, Arie, woonde met zijn vrouw en hun vier maanden oude doch tertje in Schuring, waar hij als landarbeider werkte. Vrijdags was hij nog even bij zijn Het echtpaar Kot-van Geemert (l.) met broers en zus Van Geemert bij het waters noodmonument aan de Korte Boomweg, op de plaats van de verdwenen buurtschap Schu ring. Foto Rein Geleijnse ouders aangekomen, toen hij op de fiets naar Numansdorp was geweest. Het was de laatste keer dat ze hem zagen. In het ouderlijk huis werd Adrie, de oudste dochter, in de rampnacht uit bed geklopt: of ze haar buurvrouw met haar twee kleine kinderen gezelschap wilde houden van wie de man de polder in moest: uit voorzorg ging hij tractoren op de dijk zetten. Mevrouw A. A. (Adrie) van Geemert (78), tweede van twaalf kinderen, herinnert het zich nog levendig: „De buurman kwam te rug en zei: „Het water komt!" Bij de dijk probeerde ik onderlangs zo snel mogelijk thuis te komen, 'k Zag het water met groot gedruis over het land rollen. Het vulde eerst een diepe sloot en dat werd mijn redding; anders zou ik weggespoeld zijn." Haar vader had inmiddels de varkens uit hun hok gehaald. „Ze vlogen de dijk op", herinnert broer J. van Geemert (70) uit Klaaswaal zich. „En wij erachteraan. Onder in ons huis, dat half in de dijk gebouwd was, „De vliegende storm van 1 februari 1953, met zijn onbeschrijfelijke verwoesting, maakte een abrupt einde aan het week endverlof van duizenden militairen. Ik woonde in Rotterdam, waar ik die zondagmorgen naar de kerk aan het Mijnsherenplein ging. Toen kerkenraad en dominee binnen waren, werd meteen al kennisgegeven dat de aanwezige mili tairen via de radio waren opgeroepen om direct naar de kazernes terug te keren." Herinneringen van J. Brouw uit Rotter dam-Zuid, destijds in militaire dienst. „De soldaten waren altijd herkenbaar, ook in de kerk: het was regel dat je in uniform liep. Burgerkleren werden in diensttijd (zo'n achttien maanden) niet gedragen." Dat de afkondiging in de kerk werd gedaan, had zo zijn redenen. De radio was nog niet zo'n algemeen bezit als nu en kerkmensen die er een hadden, maakten er op zondag doorgaans geen gebruik van. „Direct zag je verschillende militairen de kerk verlaten, eerst naar huis om hun spullen op te halen en toen op weg naar het Maasstation aan de Oosterkade", her innert Brouw zich. „Daar waren reeds vele honderden soldaten samengestroomd. De gereedstaande trein was vol, de volgende zo mogelijk nog voller. De reis van Rotterdam naar Nijmegen duurde uren, want na Utrecht kwamen de grote kazerneplaatsen en overal stroom den de soldaten de treinen uit en namen anderen hun plaatsen in. In Nijmegen stonden auto's klaar om de militairen naar de kazernes te brengen." Brouw behoorde tot de afdeling zoek lichten van de lichte luchtdoelartillerie, Brouw werd als militair ingeschakeld bij de hulpverlening en het dijkherstel na de watersnood. Foto's J. Brouw onderdeel van de "parate troepen". Paraat moesten ze de volgende dagen zeker zijn. Toen Brouw in de kazerne aankwam, stond zijn colonne al startklaar. „Maar hel was wachten op toestemming van de hogere commandanten, want parate troepen moesten altijd voor 80 procent beschikbaar zijn, vanwege de Russische dreiging." 's Avonds om een uur of zeven kwam eindelijk het sein voor vertrek. De afde ling werd opgesplitst en naar verschillende bedreigde punten gestuurd, waar honder den burgers en militairen met zandzakken in de weer waren om verzwakte dijken te versterken. Het werk ging 's nachts door. Aan Brouw en zijn kameraden van de afdeling zoeklichten de taak om de werkers van het nodige licht te voorzien. Een nuttig, maar koud baantje, „want je stond er maar te staan en meehelpen was er niet bij; daarvoor waren wc te ver bij de plaatsen vandaan waar gewerkt werd. De verwach ting was dat dit wel eens veertien nachten kon gaan duren. Van Halsteren gingen we naar Sint Philipsland en vandaar werden we met landingsvaartuigen naar Bruinisse ver voerd. Het slapen was een zorg apart, want overdag ging het werk in verhoogd tempo door. Dat laatste merkten we toen we in Bruinisse in een binnenschip lagen te slapen. Halverwege de morgen werden we wakker door gestommel en geloop op het dek. Men bleek handmatig een schip met grafkisten aan het lossen te zijn dat naast ons schip was komen liggen." Gefatsoeneerd Een groot landingsvaartuig bracht Brouws groep van Bruinisse naar Zierikzee. „We moesten al ons materieel meenemen. Het vaartuig kon in de haven maar net overdwars gelegd worden, zodat de lan- dingsklep kon worden neergelaten, 'k Hoor de meerpalen nog kraken! We waren inmiddels de tweede week ingegaan. De mensen in Zierikzee werden geëvacueerd. Het water was na de storm wel gezakt, maar eb en vloed hadden door de gaten in de dijken vrij spel. Vanwege die getijden moesten we iedere nacht met onze zoeklichten schijnen: allerhande vaartuigen gingen diep de polders in en kwamen nogal eens in de problemen door afgaand water, waardoor ze aan de grond liepen of vast kwamen te zitten in af rasteringen of andere hindernissen. Vooral de Amerikaanse amfibievoertuigen hadden daarmee te maken, want tijdens het varen konden hun wielen niet worden ingeklapt. Na twee weken kwam het eind van ons werk in zicht. Nu moesten we zelf opge knapt worden: baarden en snorren van veertien dagen eraf. Dat heeft een kapper gratis gedaan. Alle niet-militaire kleding stukken, die als bijverwarming dienstge- daan hadden in die kou, moesten we weer uitdoen. Aldus gefatsoeneerd, mochten we als laatste hap op weg naar de kazerne in Nijmegen. We waren zestien dagen weg geweest. Als tegenprestatie mochten we de vol gende morgen uitslapen. Toen waren we weer parate troep. Het materieel moest worden schoongemaakt en gepoetst, want het zag er niet uit." De ajdeling zoeklichten zorgde voor het broodnodige licht als het werk in de duister nis doorging. „De verwoestingen die ik gezien heb en de kracht van het water zijn me bijge bleven", zegt Brouw. „Dat laat zich niet wegpoetsen."

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 2008 | | pagina 19