V
Drieëndertig personen belanden in de
woning. De oudste is tachtig jaar, de
jongste is Petra van vijf weken. „We wer
den verdeeld over twee slaapkamers",
vertelt Moe. „Dan was er nog een heel
klein kamertje waar eën eenpersoonsbed
stond. Daar heb ik Petraatje neergelegd.
De molenaar nam het gasstel mee naar
boven, een emmer water en eentje vol
melk, en wat hij nog aan eten in huis
had."
De molenaar heeft telefoon in huis. Het
toestel komt nog net boven het water uit
als het ding rinkelt. Het is voor Maartje.
„Mijn zus", vertelt ze. „Ze belde namens
mijn vader om te vragen waar wij waren.
Vader had gehoord dat heel Schouwen-
Duiveland was ondergelopen. Mijn zus
wilde niet zeggen dat een andere zus van
ons was omgekomen. Maar ze zat er zo
vol van, dat ze het toch per ongeluk liet
vallen. Ook een oom van ons was ver
dronken. Ja, dat was heel erg verdrietig.
Toen ik dat hoorde, dacht ik: 'en straks
gaan wij.' Buiten zag ik varkens zwem
men. Het was een vreselijk gezicht." Moe
slaat een boek open waarin per plaats
naam op alfabetische volgorde de namen
staan van de omgekomenen. Hele gezin
nen zijn verdronken. Ze wijst de namen
van haar zus en oom aan.
Borstvoeding
Inmiddels is het zondagmiddag op Mori-
aan's Hoofd, zoals de plek heet waar de
molenaarswoning staat. Tot dinsdagoch
tend zitten de 33 Zeeuwen in twee
slaapkamers, met een paar boterham-
men, af en toe een zuinig kopje melk en
verder alleen wat ze aan hebben. „We
legden de kinderen om en om op de
bedden", vertelt Moe, terwijl ze op de
tafel 'tekent' hoe de kinderen dan lagen.
„Eentje zo, en dan de ander met het
hoofd aan de andere kant ernaast. Zelf
sliepen we nauwelijks. Je was blij als je
een klein plekje had om te zitten. En al
les was kletsnat, natuurlijk. Ik had vrese
lijke last van mijn rug. Ik was zwak, zo
kort na de bevalling, en ik moest borst
voeding geven. De anderen hielden me
erg goed in de gaten. 'Jij moet goed
eten', zeiden ze dan." Ondertussen stijgt
het water. De piano beneden in de
woonkamer begint te drijven. Het water
komt zo hoog te staan, dat het klavier al
snel tegen het plafond bonkt. De 'bewo
ners' van de bovenverdieping horen het
gebonk tegen de vloer van de slaapka
mers. „Toen we in het huis kwamen,
stonden alleen de onderste drie traptre
den onder water. Op het laatst waren al
leen de bovenste drie nog droog. Aan de
trap konden we het waterpeil meten.
Steeds als er weer een trede meer droog
kwam, waren we verheugd."
Verheugd of niet, ook het dalen van het
water brengt gevaren met zich mee. Het
water kan niet uit het huis weg en de
woning begint te kraken. Met de trapleu
ning wordt het raam van de voordeur in
geslagen om zo het water doorgang naar
buiten te geven.
De Zeeuwen zingen om de sores even te
vergeten en om de moed erin te houden.
Psalmen, liederen. „We hebben heel
hard het zevende lied uit de bundel van
Johannes de Heer gezongen. Als g'in
nood gezeten geen uitkomst ziet, wil dan
nooit vergeten: God verlaat u niet",
zingt Moe. „Maar het tweede couplet
kreeg ik nauwelijks mijn keel uit. 'Groter
dan de Helper is de nood toch niet', heb
ik maar heel stilletjes meegefluisterd.
Want ik keek naar buiten en zag niets
dan water - ik kon me niet voorstellen
dat er iets groters bestond dan de nood."
Redding
Maandagmiddag zien de uitgeputte
vluchtelingen een vliegtuig overkomen.
„We hebben het raam opengezet en zijn
met een witte doek gaan zwaaien. Toen
zagen we dat er mensen terugzwaaiden.
Nou, ik kan je vertellen: dan kun je je
geluk niet op. Oh, wat was dat mooi. Ge
weldig. Toen wist ik dat er hulp zou ko
men."
De volgende ochtend komt de redding:
een sloep, die onder het raam gaat Eggen.
„Mijn man en de molenaar hebben de
sloep naar de Slikweg gestuurd, om te
kijken of de overburen in de twee arbei
derswoninkjes nog leefden. Nou, en je
gelooft het niet: die mensen leefden nog!
Het is gewoon een wonder!" Na de over
buren is de beurt aan de 33 in de mole
naarswoning. „We hebben ons aan dikke
touwen vastgehouden en ons zo in de
boot laten zakken. De sloep bracht ons
naar een grote viskotter uit Yerseke."
Moe weet nog precies hoe de schippers
op de kotter heetten. „Sinke heetten ze.
De oudste was 23, zijn knecht iets jon
ger. Er was ook nog een broer van vijf
tien, zestien. De vader van de jongens
had hen verboden uit te varen, maar de
jongens hadden zo veel energie, echt fan
tastisch was dat."
De kotter maakt een tussenstop bij een
café, waar nog meer drenkelingen wor
den opgehaald. De jongens van Sinke ne
men wat warme dekens mee voor aan
boord. „Ik had Petraatje in dekens gewik
keld en in een eiermandje gelegd. Dus
die jongens zijn aan het inladen, is ineens
het mandje weg. Ze hadden niet gezien
dat er een kindje in lag en het mandje in
de boot gezet. Nou, daar lag ze." Moe
lacht.
Als iedereen aan boord is, zet de kotter
koers naar Wemeldinge, waar de burge
meester in eerste instantie niet blij is met
nog meer slachtoffers. De gebroeders Sin
ke trekken zich daar echter niets van aan
en meren aan. Het dorpshuis is speciaal
ingericht om de slachtoffers op te van
gen. De twee kleintjes worden uitgebreid
in bad gestopt en in andere kleertjes ge
stoken. „Ria liep rond in een keurig
blauw gebreid jurkje rond met witte dop
jes. Prachtig donker haar had ze, met van
Friesch
agblad
1 februari 2003
die mooie pijpenkrullen. In dezelfde
kleur als het jurkje had ze een strik in
het haar."
De inwoners van Wemeldinge maken zich
sterk om de watersnoodrampslachtoffers
op te vangen. De Hanses komen bij de
miljonair van het dorp terecht: de familie
Lindeberg. In het huis van deze familie
krijgt het gezin Hanse de kantoorruimte.
Nooit meer zal Moe de eerste dag verge
ten bij de Lindebergs. „De tafel was ge
dekt met allemaal lekkere dingen. Suiker,
een hele kan melk. Je weet niet wat je
dan overkomt. Iets om God voor te dan
ken. Die mensen hebben zo goed voor
ons gezorgd! De eerste avond hebben we
heerlijk gegeten. Hutspot geloof ik."
Een nieuw begin
De familie Hanse blijft tot april van dat
jaar bij de Lindebergs; daarna verhuizen
ze naar een huisje in Wemeldinge dat op
de nominatie staat om gesloopt te wor
den. Van de gemeente krijgen ze meubels
en een kacheltje. Mevrouw Lindeberg
geeft Moe kookgerei en dekens mee. Na
vijftien maanden slaagt het gezin erin
een stuk grond te krijgen in Rutten om
opnieuw te beginnen. Op 23 maart 1954
verhuist het gezin naar de Noordoostpol
der. Op het stuk land van toen woont nu
zoon Hans, die na de watersnoodramp
geboren werd. Zelf woont ze een stuk
verderop in het dorp. Johannes Hanse is
in 1986 overleden.
'Nu ken ik de kracht van water.
Ik weet wat het kan aanrichten'
Vijftig jaar na dato valt Moe nog altijd
terug op het Zeeuws als ze spreekt met
haar broer en twee zussen, die nog in
Zeeland wonen. Als ze Nederlands
spreekt, klinkt haar accent door. Heim
wee heeft ze nooit gehad. Alleen dochter
Heieen verlangde terug naar Zeeland. Zij
heeft ook jaren later nog last gehad van
nachtmerries. Steeds weer zag ze ver
drinkende dieren voor zich. „Zij heeft
een hele slechte periode gehad. De ande
re kinderen waren vrolijk en speelden
buiten. Zij kon dat niet. Ze was als het
ware ontworteld."
Moe zelf hield vooral dankbaarheid over
aan haar ervaringen. En een beetje ban
gig voor water is ze gebleven. „Ja, zeker
wel", zegt ze, knikkend. „Nu ken ik de
kracht van water. Ik weet wat het kan
aanrichten."
5