Kadavers halen uit het ondergelopen Zeeland Friesch^agblad 1 februari 2003 Elzo Renkema had zijn rijbewijs nog niet eens officieel op zak toen hij tijdens de watersnoodramp in 1953 twee weken lang kadavers ophaalde uit Bergen op Zoom. De nu 68-jarige Renkema uit Roden, die destijds in Munnekezijl woonde, kan de gebeurtenissen in de vliegende storm goed voor de geest halen. „Autowegen waren er natuurlijk nog niet. De wegen waren slecht en ieder dorpje onder weg deden we aan. Ik weet nog dat we via Nijmegen reden, omdat de straten na Utrecht zo slecht wa ren", vertelt Renkema. Het was vader Gerke Renkema die op de radio had gehoord dat in Zeeland de boel onder water liep. Niet lang daarna kreeg de eigenaar van een transportbedrijf uit Munnekezijl een telefoontje van de NTF (tegenwoordig Rendac) in Burgum. Hij werd gevraagd kadavers op te halen uit West-Brabant. Dichtbij het rampgebied wachtte Gerke Renkema, zijn mede-chauffeur Riewerd Pol en zijn zeven tienjarige zoon Elzo een grote berg met dood vee. Twee weken lang deden de Groningers niets anders dan op en neer rijden van Brabant naar Burgum. „In Burgum aangekomen losten we het vee. Op kosten van de fabriek werden we naar een hotel gebracht waar we wat te eten kregen, een douche konden nemen en hup, weer op de vrachtwagen", weet Renkema junior nog goed. „Dat ging twee weken achter elkaar door. Ook op zondag." Het was de taak van Elzo Renkema om in de nachtelijke uren de Mack te besturen. „Ik had immers mijn rijbewijs nog niet. Ze mochten mij niet zien in die truck. Eén keer in Apeldoorn zijn we aange houden. Dat liep met een sisser af." Terwijl zoon Elzo 's nachts over de rustige wegen reed, deden va der en bijrijder een tukje op de lange achterbank van de oude Amerikaanse vrachtwagen. Vader Ger ke had na de oorlog twee Macks op de kop kunnen tikken. Na de oorlog hadden de Amerikanen de vrachtwagens laten staan in Nederland. Eén van de robuuste vrachtwagens met de typisch uitge strekte 'neus' van Renkema was beschadigd. Die bouwde Renkema om tot een aanhanger en hij kop pelde hem aan de andere Mack. „We hadden zo een combinatie van twintig meter. Dat zou nu hele maal niet meer mogen", mijmert Elzo Renkema. Ook uit den boze was de manier waarop Pa Renkema de kadavers van Zuid- naar Noord-Nederland vervoerde. „Alles ging op elkaar achter in de wagen. Het stonk verschrikkelijk. Na een rit werd er niet grondig schoongemaakt. Pas nadat alle kadavers weg waren, werd de auto behandeld met kokend water en chemicaliën. De stank is altijd gebleven. Die was doorgedrongen in het hout." Vervolg van pagina 3 zijn, dan kunnen ze op de weg komen en misschien zichzelf nog redden. Maar ze renden steeds weer naar binnen. Alle koeien zijn verdronken." Met moeite, want het water staat inmiddels op kuit hoogte, weet Johannes het paard uit de stal te krijgen. De familie heeft geen auto en moet zich met paard en wagen redden. Maar Johannes kan de materia len niet vinden om het paard goed voor de wagen te spannen. „Het was allemaal water", herinnert Moe zich. „Zijn han den stonden krom van de kou. Ik dacht: dit komt niet goed. We rijden nooit goed. Je kon geen weg zien, je kon niet zien waar de vaart liep en waar de brug was. Alles was water, niets dan stromend wa ter. En dan dat paard dat niet goed vast zat. verschrikkelijk. Ik zag het niet zit ten en riep: 'Terug! Terug!' Maar mijn man luisterde niet naar me. Gelukkig maar, want we kónden helemaal niet terug." Even verderop van de familie Hanse staan twee arbeiders woninkjes. Eerder heeft Johannes geprobeerd de woningen te bereiken. Tevergeefs. „Verschrikkelijk vonden we dat. Vanaf de wagen hebben we heel hard geschreeuwd dat ze moesten vluchten. Later hoorden we dat de buurman dacht dat mijn man het te gen de koeien had." Op Moe's gezicht verschijnt een glimlach. Ze pakt een ingelijste foto tevoorschijn. „Kijk, dit was ons huis. En hier, hier stond de schuur. Je ziet nog betonnen platen liggen. En dat daar, dat is de wagen waarop we ge vlucht zijn." De vlucht naar het droge is niet te be schrijven. Moe en de vijf kinderen zitten op de wagen: behalve baby Petra ook nog Ria van twintig maanden, Anna van vijf, Heieen van zeven en de tienjarige Jan. „Mijn man liep voor de wagen, om dat hij bang was dat deze anders te zwaar zou worden. Hij hield het hoofd van het paard vast en hield de pollen gras langs de weg in de gaten om op de weg te kunnen blijven. In een bocht wip te de wagen los. Daar gingen we, zonder paard op een overvolle sloot af. Johan nes heeft ons nog net kunnen redden. Zo iets angstigs was dat. Ik riep tot God dat hij ons moest helpen. Daar moesten we het van hebben. Zelf kun je zoiets niet. Ik dacht: nu verdrinken we." De nachtmerrie op de wagen eindigt bij het dorpscafé. Daar is alles nog droog; het café ligt wat hoger. Inmiddels verza melen zich meer mensen in de dorps kroeg. „Ik had mijn laarzen uitgegooid en ben met een handdoek de benen van de mensen gaan droogwrijven. Ze vroe gen of ik van het Groene Kruis was! Het café was eigendom van drie broers. Eén van hen zag het helemaal niet meer zit ten en riep maar: 'we verdrinken, we gaan allemaal verdrinken!' Mijn man zei toen tegen hem: 'Je moet sterk wezen. Laten we onze petten afnemen en gaan bidden. Op de één of andere manier vond hij de kracht een gebed uit te spre ken. En weet je? Die cafébaas, die werd zo rustig als wat." Trapleuning Inmiddels stijgt het water, ook in het ca fé. In de kroeg is ook de molenaar van het dorp aanwezig. Die stelt voor in zijn huis te gaan zitten. Zijn woning is een stuk nieuwer dan het cafégebouw. „Weet je hoe we daar gekomen zijn? Met jollen, van die naadloze bootjes. Twee jongens van een jaar of vijftien hadden die weten te bemachtigen. Met een stuk trapleuning hebben ze ons naar het huis van de mole naar geroeid. Daar gingen we dan. Eerst de moeders met kleine kinderen, daarna de rest. Ik zette eerst mijn knie op een dakpan en zo klom ik in het bootje, met de kleine Petra op de arm. Toen we bij het huis van de molenaar aankwamen, stond het water al tot de derde traptrede. En dan stond het huis nog wel vrij hoog." Sneinspetiele

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 2003 | | pagina 3