OF, RAMP VAN 19F3
Het land, de mens en de zee
Drie redenen
m
37
Grote stormvloeden
in het noorden
.hijgend palet Rijk uit het schuurtje een jutezak en stopt Tjippie erin.
zaterdag 1 februari 2003 dagblad van het noorden
Nederland, de mens
en het water. Deze
drie zijn in de
geschiedenis nauw
met elkaar
verbonden geweest.
De vorming van ons
land draagt de
sporen van zowel de
mens als het water.
Maar het is te simpel
om te stellen dat
delen van ons land
geleidelijk aan op het
water zijn 'veroverd'.
Sterker nog, tussen
800 en 1500 was
eerder het
tegenovergestelde
het geval. Het was
toen vooral aan het
menselijk handelen
te wijten dat de
bodem in het westen
van ons land gestaag
daalde, waardoor de
invloed van de zee
sterk kon toenemen
en stormvloeden
zulke rampzalige
gevolgen konden
hebben.
Door Ad Vermaas
Zo'n 1200 jaar gele
den was Nederland
aanmerkelijk gro
ter dan nu. De west
kust lag een aantal
kilometers verder west
waarts, en, heel opmerkelijk:
de westelijke kustlijn was
praktisch gesloten, van Cad-
zand tot Vlieland. Texel en
Vlieland waren toen nog geen
eilanden, maar behoorden bij
het vasteland. En hetzelfde
gold eigenlijk voor Zeeland.
Daar was destijds het landop
pervlak veruit in de meerder
heid en de riviermondingen
vormden slechts bescheiden
ingangen voor de zee.
De Zuiderzee bestond nog
niet. Op die plaats lag al wel
een groot binnenmeer, het
Almere. Maar het niveau van
dit zoetwatermeer werd niet
bei'nvloed door de zee.
Daarnaast was er nog een
andere reden waardoor tot de
negende eeuw de invloed van
de zee op het land beperkt
bleef: westelijk Nederland lag
toen nog niet onder zeeni
veau, maar erboven. Achter
de bewoonde duinen strek
ten zich kale, onbewoonde,
vochtige veengebieden uit.
Volgens de historisch geo
graaf Buisman lagen deze
grote 'veenlcussens' enkele
meters boven zeeniveau. Die
relatief hoge ligging en de al
genoemde gesloten westkust
maakten dat westelijk Neder
land tot ca. 800 vrijwel onaan
tastbaar was voor de zee.
Pas vanaf de negende eeuw
ging dat veranderen. Niet
doordat de stormvloeden he
viger werden, maar doordat
de veenbodem begon te da
len. Niet uit zichzelf, maar
omdat de groeiende bevol
king, op zoek naar nieuwe
Veranderend land
Prent van de Sint Elisabethsvloed van 1421.
grond voor de graanteelt, het
veen begon te ontwateren,
teneinde het geschikt te ma
ken voor de akkerbouw. Ech
ter, zodra het veen was droog
gelegd, begon het te verteren
en in te klinken. De bodem
daalde, waardoor weer dieper
werd ontwaterd en de bodem
nog verder daalde. Na enkele
eeuwen kwam zo het meren
deel van Holland beneden
zeeniveau te liggen. Daar
door konden stormvloeden
steeds verder het land inko
men en rampzalige gevolgen
hebben. Sommige gebieden
verdwenen vanaf de twaalfde
eeuw geheel onder water.
Rond het jaar 1200 zag de
kaart van Nederland er
heel anders uit dan vier
eeuwen daarvoor. Zo was het
land in het zuidwesten veran
derd in een archipel van ei
landen. Verder was de kop
van Noord-Holland volledig
verdwenen. Daar bleven al
leen Callantsoog en Wierin-
gen over als geïsoleerde ei
landjes. Texel en Vlieland be
hoorden niet langer bij het
vasteland. De plaats waar nu
Den Helder ligt was toen het
domein van de zee geworden.
De eb- en vloedstroom drong
van daaruit verder oost
waarts en het vroegere zoet-
watergebied van het Almere
was omgevormd tot een ver
lengstuk van de zee. Het ont
staan van de Zuiderzee
maakte dat delen van Fries
land, Overijssel, Gelderland,
Utrecht en ook delen van Hol
land onder invloed kwamen
van de zee. In 1170 kon men
zelfs wijting vangen in de
grachten van de stad Utrecht
en in de zestiende eeuw
kwam het tot vijf maal toe
voor dat Leiden en Woerden
na een stormvloed 'aan zee'
lagen.
Ook Noord-Holland kreeg
het door de Zuiderzee zwaar
te verduren. Door een combi
natie van Zuiderzee-invloed
en bodemdaling kwamen
grote gebieden tussen Alk
maar en het IJ onder water te
staan. De vroegere kleine af
wateringsrivieren als de
Schermer, de Purmer en de
Beemster verwijdden zich tot
grote meren. Het gebied tus
sen Enkhuizen en Allernaar
kon het nog wel droog hou
den door het aanleggen van
de West-Friese omringdijk.
Al met al was Nederland
rond 1200 een stuk kleiner
dan in de eeuwen ervoor, en
ook kleiner dan tegenwoor
dig. Met het bouwen van
meer dijken probeerde men
zich te beschermen tegen het
oprukkende water. Maar des
ondanks zou er tot en met de
vijftiende eeuw eigenlijk al
leen nog maar meer land ver
loren gaan, vooral in het zuid
westen. Door de brede zeear
men die daar waren ontstaan,
kon de zee tot ver landin
waarts naar binnen dringen.
En met grote kracht. Vooral
sommige delen van het rivie
rengebied werden steeds
kwetsbaarder. Door een drie
tal stormvloeden in het eerste
kwart van de vijftiende eeuw
(de Sint Elisabethsvloeden
van 1404, 1421 en 1424) ver
dween een grote oppervlakte
onder water. In het gebied
waar eerder een twintigtal
dorpen had gelegen en waar
een bloeiend akkerbouwge
bied was geweest, vormde
zich nu de Biesbosch.
De noordkust vormt een
verhaal apart. Terwijl
de westkust bestond
uit een duinenrij met daar
achter uitgestrekte veenge
bieden, was de noordkust een
kwelderkust. Uitgestrekte,
met gras begroeide vlaktes,
waar de zee in de vorige eeu
wen zeeldei had afgezet. En
doordat een Meibodem nau
welijks daalt wanneer die
wordt ontwaterd, werd de
noordkust niet kwetsbaarder
toen men die ging gebruiken
als weide en akkergrond. In
de tijd dat er in het westen
steeds meer land verloren
ging, kwam er aan de noord
kust juist land bij. In Fries
land slibde de Middelzee
steeds meer dicht en de ge
hele noordkust schoof tel
kens een stukje noordwaarts
op.
Maar dat betekende niet
dat de noordkust geen cata
strofale stormvloeden kende.
Die waren er wel degelijk,
met name vanaf de dertiende
eeuw. Dat de stormvloeden
vooral vanaf die tijd veel
slachtoffers gingen eisen,
kwam niet zozeer doordat de
zee hoger kwam, maar eerder
doordat de bevolking dichter
bij zee ging wonen.
Aanvankelijk woonde men
vooral op de veilige terpen en
de hoog opgeslibde gronden.
Maar naarmate de bevolking
toenam en er meer behoefte
was aan landbouwgrond,
ging men dichter bij zee wo
nen en beschermde men zich
door dijken. Dat deze dijken
te weinig bestand waren te
gen hoge vloeden, bleek voor
het eerst duidelijk in 1219. De
Marcellusvloed (16 januari
1219) eiste enkele duizenden
slachtoffers. Maar nog veel
rampzaliger was de storm
vloed van 14 december 1287.
Volgens sommige bronnen
zouden hierbij 50.000 men
sen zijn omgekomen. De
schrijver van het klooster van
Wittewierum meldt over
deze stormvloed: "De wate
ren die bijeengebracht en sa-
mengestuwd werden, sloe
gen tussen het begin van de
nacht en het kraaien van de
haan vrijuit over de dijken
heen, en de maalstroom van
het water verdreef het men
selijk geslacht dat een woon
plaats had in de lager gelegen
gebieden, met hun vee, hun
huizen, hun voedsel en hooi
en sleurde het mee naar de
Wolden. In de Wolden werd
zelfs de aarde losgerukt en
door het water meegevoerd.
In de lager gelegen gebieden
ging de waterstroom zonder
belemmering door de moe
rassen heen..."
Deze rampzalige storm
vloed zou tevens het begin
blijken te zijn van de vorming
van de Dollard. Andere zware
16-1-1219: Marcellusvloed. Enkele duizenden slachtoffers.
14-12-1287: De stormvloed die de meeste slachtoffers maakte:
50.000 mensen zouden hierbij om het leven zijn gekomen.
1-11-1570: De Allerheiligenvloed eiste in Groningen ongeveer
7000 slachtoffers.
23-11-1686: Stormvloed die vooral Groningen trof. Zelfs de
terpdorpen hadden zwaar te lijden. Circa 1800 mensen kwa
men om.
25-12-1717: Een opstekende zware noordwesterstorm in de
kerstnacht zaaide dood en ellende in de dorpen van Noord-Gro-
ningen. 2300 mensen kwamen om.
stormvloeden die ook het
Noorden troffen waren de Al
lerheiligenvloed van 1570, de
stormvloed van 23 november
1686 en de kerstvloed van
1717.
De Allerheiligenvloed
van 1570 trof het ge
hele Nederlandse kust
gebied, van Cadzand tot aan
de 'Dollard. Hele dorpen
spoelden weg en in totaal
kwamen ca. 20.000 mensen
om, waarvan ongeveer 7000
in het Groninger land.
Ruim een eeuw later, in
1686, trof een stormvloed
vooral de provincie Gronin
gen. Op tientallen plaatsen
braken de dijken. De geograaf
Buisman schrijft hierover:
"Dorpen die direct achter de
dijk waren gelegen spoelden
geheel of grotendeels weg,
zelfs als ze op een terp waren
gebouwd, zoals Termunten,
Spijk en Bierum. Alleen al in
Uithuizermeeden kwamen
313 mensen om. In Termun-
terzijl waren er slechts twee
overlevenden." Het aantal
slachtoffers was mede zo
groot doordat, net als bij de
stormvloeden van 1219, 1287
en 1570, het water de mensen
in hun slaap verraste. Ook 31
jaar later, bij de kerstvloed
van 1717 was dat het geval.
Nadat de zware storm van de
24ste in de avond was afgeno
men en de mensen waren
gaan slapen, stak er na mid
dernacht een zware noord-
westerstorm op en die wind
joeg het water over de dijk.
Tal van dijken begaven het.
Buisman: "Weer werden er
tal van dorpen die direct ach
ter de dijk lagen letterlijk
weggevaagd." In Uithuizer
meeden kwamen 208 men-
"sen om, in Leens 182, in
Kloosterburen 178. Alleen al
in de provincie Groningen
waren er ca. 2300, slachtof
fers, maar langs de Duitse en
Deense kust waren het er nog
'veel meer.
In de twintigste eeuw wa
ren er langs de Groningse
kust geen grote overstromin
gen. Wel kwam het water een
aantal malen gevaarlijk hoog,
onder meer op 17 februari
1962. Dat was de dag van de
stormvloed in Hamburg, die
daar uitliep op een ware
ramp, met meer dan 300 do
den.
De storm die in de nacht van
31 januari op 1 februari 1953
de stormvloedramp
veroorzaakte, was wel
zwaar, maar niet heel
uitzonderlijk in kracht. Toch
zou het water in het
zuidwesten van ons land
hoogten bereiken die ver
uitgingen boven die van
andere stormen.
In feite waren er drie me
teorologische redenen
voor deze extreme wa
terhoogten:
1. de lange duur van
de storm, in IJmuiden
stormde het bijna 24 uur ach
tereen:
2. de ongunstige windrich
ting, eerst west tot noord
west, later noordwest tot
noord;
3. het feit dat het stormveld
vele uren achtereen de gehele
Noordzee bedekte, het water
werd vanuit het noorden de
Noordzee ingeperst, maar
kon aan de zuidkant nauwe
lijks wegstromen.
Bij deze meteorologische
redenen kwam ook nog het
feit dat het enkele dagen na
volle maan was, en dus
springvloed.
Toch was de depressie die
de rampzalige storm veroor
zaakte niet abnormaal diep.
Integendeel. De reden voor de
zo langdurige en zware storm
lag niet zo zeer in de depres
sie zelf, maar in het feit dat
deze depressie op de voet
werd gevolgd door een hoge
drukgebied. Door deze com
binatie waren aan de west
zijde van de depressie de
drukverschillen enorm. En
dat over een groot gebied. Op
zaterdagmiddag lag de de
pressie boven de noordelijke
Noordzee. Het sterke wind
veld bevond zich aan de west
zijde ervan, boven Schotland.
Daar lagen de isobaren
enorm dicht opeen. De ge
middelde windsnelheid be
droeg er zo'n 130 kilometer
per uur (ver boven de orkaan-
grens), met windstoten tot
ruim 200 kilometer. Dat zijn
snelheden die in ons land (ge
lukkig) nooit zijn voorgeko-
Op die zaterdagmiddag
was er van dat enorme
geweld in ons land nog
niet zoveel te merken. Aan de
HET VERHAAL VAM ONZE LEZERSI
kust waaide het op dat mo
ment nog maar hard tot
stormachtig uit het westen
tot noordwesten. Maar in de
avond nam de wind snel ver
der toe. Aan het begin van de
avond begon het aan de kust
te stormen en later op de
avond kwam er een zware tot
zeer zware storm te staan. Op
de lichtschepen voor onze
kust tipte de wind af en toe
aan orkaankracht.
Na middernacht ontwikkel-
dezich een bijzonder ongun
stige situatie. Het windveld
aan de westzijde van de de
pressie bedekte vrijwel de ge
hele Noordzee. Van noord
naar zuid lagen de isobaren
over een groot gebied dicht
opeen. En bovendien zorgde
de windrichting uit noord
west tot noord ervoor dat het
water precies het Noordzee
bekken werd ingestuwd.
Door de vorm werkte de
Noordzee als een soort trech
ter (zie kaartje waterpeil). De
grootste problemen wat be
treft de waterhoogten ont
stonden dan ook op het ge
deelte waar de Noordzee erg
smal wordt: voor onze zuid
westkust en voor de oostkust
van Engeland. Voor onze
zuidwestkust kwam het wa
ter ruim drie meter hoger dan
normaal. In Vlissingen ver
taalde zich dat in een hoogste
waterstand van 4.55 m boven
NAP. Bij geen enkele andere
storm van de twintigste eeuw
werd deze stand ook maar
enigszins benaderd. De lang
durige storm van 3 januari
1976 kwam nog het dichtst in
de buurt met 3.94 m boven
NAP.
Op 1 februari 1953 werden
niet al Zuidwest-Nederland
en Texel getroffen, maar ook
het Engelse Essex. Dijkdoor
braken eisten daar 307 le
'vens. En op de Ierse Zee kwa
men ook nog 133 mensen om.
Daar verging op zaterdag de
31ste de veerboot Princess
Victoria.
Ad Vermaas uit Hoogeveen, de au
teurvan deze artikelen, is redacteur
van het tijdschrift Weerspiegel,
maandblad van de Vereniging voor
Weerkunde en Klimatologie.
door Theo Koopman
Foto ingezonden door D. Bonting, Stadskanaal
Vervolg van pagina 35
Door de explosie ontstaat een
forse krater in de dijk, waarna in
een mum van tijd het dorp
onder water loopt en totaal geïsoleerd
raakt.
Samen met buurtgenoten gaat Piet de
volgende ochtend op pad om met
behulp van aangespoeld materiaal
van verwoeste huizen reddingswerk
te verrichten. Ze gaan de polder in. In
veel ondergelopen huizen blijken nog
mensen te zitten. Zo treffen ze een
vrouw met een pasgeboren baby aan.
Ze worden op een ladder gebonden en
naar een veilige plek gebracht. Al
rondvarend ziet Piet de eerste
stoffelijke overschotten. Onder een
aangespoelde zolder die ze wilden
gebruiken om mensen uit hun
woning te halen liggen de lichamen
van twee buurtgenoten, die Piet en
zijn broer de avond ervoor nog
hadden gewaarschuwd. De lichamen
worden afgedekt met ronddrijvend
materiaal, maar drijven later, bij een
volgende vloed toch weg. In Nieuw-
Vossemeer spelen zich
huiveringwekkende taferelen af.
Vanuit het dakraam zien vader
Aijaan en zijn broer mensen in het
woelige water glijden en woningen
met bewoners en al in elkaar storten.
Vader en broer blijven voor het raam
staan om te voorkomen dat zijn
vrouw en de aanwezige kinderen een
blik op de tragedie buiten kunnen
werpen.
De geredden worden naar de
opkamer, een verhoogd vertrek, van
het dorpscafé gebracht. De mensen
schreeuwen, huilen, bidden of staren
wezenloos voor zich uit. De familie
Kooien verliest negen naaste
familieleden en zes mensen uit hun
directe woonomgeving. Het ouderlijk
huis ziet er niet goed uit. Wandelend
over de slaperdijk ziet Piet vanaf 300
meter dat er zeker een meter water in
de woning staat. Op de dijk is hij
omgeven door zwaar opgezette
lichamen van verdronken dieren.
Konijntje Tjippie heeft de ramp wel
overleefd dankzij een even nai'eve als
onbezonnen actie van zijn baasje Rijk
van Bochove (12).
Terwijl de wind om het huis in de
polder bij Zuid-Beijerland buldert
gaat Rijk die zaterdagavond op het
gebruikelijke tijdstip naar bed. Erg
druk maakt hij»zich niet om de
weersomstandigheden. Hij valt in
slaap en schrikt pas wakker als een
openslaand raam door de wind met
donderend geraas naar binnen wordt
geblazen. Met veel Icunst- en vliegwerk
wordt het kozijn dichtgetimmerd,
waarna het gezin weer gaat slapen.
Tegen vier uur in de ochtend zit
iedereen rechtop in bed. Op het dak
klinkt een hevig geratel. Het blijkt dat
politiemannen kiezelstenen op het
dak gooien om de inwoners te wekken
en te manen een goed heenkomen te
zoeken. In snel tempo worden eerst de
linnenkast, kachel, het opgerolde
vloerkleed en nog wat andere spullen
in de bedstee gelegd. Zo hoog zal het
water wel niet komen. De laarzen
worden aangetrokken en de klompen
netjes op een rij aan het rekje in de
schuur gehangen. Met de wind in de
rug vliegt het gezin te voet naar Zuid-
Beijerland. Hier dringt het plotseling
tot Rijk door dat konijn Tjippie alleen
is achtergebleven in haar hok, een
zekere verdrinkingsdood tegemoet
gaand. Hoe nu? Papa en mama om
toestemming vragen het konijn op te
halen zal zelcer worden afgewezen, zo
schat hij de situatie in. Dan maar
zonder toestemming. Tegen de felle
storm in gaat hij weer de polder in.
Hijgend pakt hij uit het schuurtje een
jutezak, stopt Tjippie erin en wordt
met de wind in de rug terug naar het
dorp geblazen. Hier alom paniek.
Waar is Rijk? Een pak rammel is het
vervolg. Nog geen half uur later
breken de dijken. Rijk ziet vanuit een
woning op de tweede slaperdijk waar
ze naar toe waren gevlucht een muur
van water door de polder rollen. Alles
op zijn weg meesleurend, dood en
verderf zaaiend in een kolkende
massa. De dierenvriend die uitzicht
heeft over de hele polder ziet de
doodsstrijd van paarden, koeien,
pluimvee en de diepe angst in hun
ogen. Hij ziet hoe de dieren met een
geweldige ldap te pletter slaan tegen
bruggen of andere obstakels in de
waterwegen. Ongedierte als
bijvoorbeeld ratten spoelen mee.
Dood en half versuft. De laatste groep
sterft alsnog. Door jongelui met
stokken doodgeslagen. In het dorp
stijgt de spanning met de minuut. Een
sluis in het boezemkanaal dreigt het
te begeven en als dat gebeurt loopt
ook de tweede polder onder water en
kan niemand het dorp meer in of uit.
Met man en macht worden er vanaf
het talud zandzakken en ander
materiaal voor de sluisdeur gegooid.
De barricade is effectief. De sluis
houdt het en Rijk en zijn ouders
trekken na drie dagen in bij opa en
oma. Tjippie ook.
Vervolg op pagina 38
9 ca.800naChr.
9 ca. 1200 naChr.
400 jaar later, rond het jaar 1200, was de situatie in de kustgebie
den totaal gewijzigd. Nederland was aanzienlijk klcincrgcvvcrdcr.
doordat grote stukken land
het domein waren
geworden van de zee. f^\
Het zuidwesten was
totaal versnipperd
geraakt, delen van
Noord-Holland
waren onder
water verdwe
nen en de
Zuiderzee was
ontstaan.
Nederland, zoals het er rond 800 moet hebben uitgezien.
De westkust was nog vrijwel geheel gesloten en reikte tot
het huidige Vlieland.
Op de plaats waar
later de Zuiderzee
zou zijn, was
destijds alleen
nog maar een
groot meer, het
Almere.
De verhoging van het
waterpeil door de wind om
01.00 uur's nachts.
De opstuwing was het grootst voor
de Nederlandse zuidwest- en westkust