De nacht van de dodenvlotten ER BJ Niet één ramp, maar duizend rampen 1953 'Doorgaan met bidden, want de wereld vergaat' Het was de dag dat Schouwen- Duiveland onderging. De eerste vloed, zondagochtend vroeg, brak de dijken. De tweede vloed, zondagmiddag, sloopte de huizen. „We zagen ze instorten om ons heen, de een na de ander. Het was of de wereld verging." De bewoners zaten op zolders, gevlucht voor het water. Daar werden ze verpletterd. Of ze verdronken. Anderen dreven weg op daken of stukken hout, de wilde Oosterschelde op. De meesten verdwenen spoorloos. Sommigen spoelden aan, dood, een enkeling overleefde. Boerenzoon Johan Hendriksen is nu 67. Hij herinnert zich de nacht van de dodenvlotten. door Paul de Schipper ij woonden in de polder bij Ouwerkerk. Het was wÊ IK een rustig dorp, een ge meenschap van landarbeiders en boeren. Vader had een boerderijtje. Hij probeerde met heel veel moeite zijn kostje bij elkaar te scharrelen. We waren met zijn achten thuis. Allemaal meewerken, hoor. Net na de oorlog. Ploeteren en zorgen dat je voor uit kwam. We woonden in de polder, een kilometer of vier van de Oosterscheldedijk. Ik kende de Oosterschelde van pootjeba den. We wisten dat het gevaarlijk was. Angst voor het water als het stormde? Nee, we waren eigenlijk nooit bang. Op zater dagavond 31 januari wisten we dat in Zie- rikzee de vloedplanken in de dijkopening waren gezet, maar angst hadden we niet. We hadden geen idee dat er iets zou kun nen gebeuren. De wind huilde om het huis, maar we gingen allemaal rustig sla pen. Waarom we zo rustig waren? Misschien omdat we dachten aan de Tweede Wereld oorlog, toen de duitsers ons eiland onder water hadden gezet. Het kwam toen niet hoger dan een meter. We hadden het idee dat het nooit hoger zou kunnen komen. Om een uur of vijf 's nachts zijn we ge wekt. Het was Marco Romeyn, de zoon van de burgemeester. Hij riep: 'De dijk is door gebroken'. Toen was-ie weer weg. Vader nam meteen maatregelen. Hij tegen mijn broer Leen: 'Jij gaat met moeder en je zus jes in de auto naar Ooslerland toe, naar de andere polder. Wegwezen'. Vader dacht dat het daar veiliger was. Wij, vader, mijn broer Jaap en ik, zijn met zijn drieën ach tergebleven om het vee los te maken." Vloedgolf „We hebben de koeien de weg op gedre ven en gingen er met de trekker achteraan. Na een paar honderd meter was het al ge beurd. Toen liep het water over de weg. Het kwam aanrollen, ruisend op ons af, een vloedgolf van zo'n twintig centimeter hoogte. Een enorme kracht. De trekker spoelde zelfs van de weg af. We zijn lopend teruggegaan. Arm in arm om overeind te blijven. We gingen naar de buren, bij Van de Bijl. Die hadden een uit huis uit 1674. Het stond hoger dan onze boerderij en we\ dachten dat het sterker was. Toen we langs ons eigen huis gingen, stond het water al vijftig centimeter onder de lamp. Die lamp brandde nog. Je kon het water zien glinste ren onder de lampenkamp. We wisten dat we daar niet moesten zijn, want dan waren we gelijk kopje onder gegaan. In het huis van de buren hebben we tot zondagmiddag droog gezeten. Om één uur zondagmiddag hebben we nog naar de batterijradio geluisterd. Ze noemden bij het nieuws hele rijen namen van plaatsen die getroffen waren: Lage Zwaluwe, Alblas- serwaard, Hoekse Waard. Alles, behalve Schouwen-Duiveland. Wij bestonden niet meer. Schouwen-Duiveland had geen con tact meer met de buitenwereld. Toen kwam de tweede vloed. Er kwam nog eens drie meter water bij. We zijn naar bo ven gegaan. Daar hebben we tot vier uur gezeten. We zaten met zijn zessen op de zolder. Drie van de buren, Lena en Merien van der Bijl en hun vader, de oude Johan nes. Die was 76. En wij drieën. Het water steeg. De golven bonkten wrakhout tegen de muren. In de verte konden we huizen zien, maar na drie uur verdween de een na de ander. We zeiden: 'Die is weg, die is weg'. Ja, je wist dat er mensen in zaten. Wat er met hen gebeurd was, konden we raden. Na een poosje was gewoon alles weg, alleen nog water, water, water. Het begon te spannen. Het wrakhout sloeg tegen het huis. Je hoorde het water klok ken door de kapotte ramen, vacuüm zui gen in de benedenkamers. Op een goed moment zei de oude Johannes tegen mijn broer Jaap: 'Zullen we niet eens bidden'. Mijn broer zat bij de jongelingsvereniging. Hij zei een kort gebed. Te kort vond die oude man. Hij zei steeds: 'Doorgaan, Jaap, doorgaan met bidden jongen, want de we reld vergaat'. Het is vast de Zondvloed. ZATERDAG 1 FEBRUARI 2003 Johan Hendriksen dreef met zijn vader en broer op een stuk zoldervloer over de immense watervlakte. Deze foto is weliswaar niet bij Ouwerkerk gemaakt, maar laat goed zien hoe desolaat veel Zeeuwen op hun vlotten zich gevoeld hebben. Foto: Privé-collectie 'Nee,' zei Jaap, 'dat kan niet, God heeft be loofd dat dat nooit meer zal gebeuren'. 'Ja, maai'je moet toch maar bidden, Jaap'. Die man zag eigenlijk geen uitkomst meer. Hij wou bidden, terwijl hij nooit naar de kerk ging- Rond vier uur was het zover. Het water sloeg het huis uit elkaar, eerst de voor- en achtergevel eruit. Een stuk van de zolder bleef hangen op de muren van de gang. We hebben nog een paar zakken graan in het water gegooid om de zolder lichter te maken. Ineens klapte de schoorsteen met veel geweld naar beneden. Zo'n ouderwet se schouw waar ze nog spek in rookten. Er kwamen nog een paar golfklappen en hup, in een keer lag het hele dak plat." Drijven „We gingen drijven, met dat ingestorte dak. Wij zijn allemaal onder dat hout van daan gekropen. Hoe precies, weet ik niet meer. Mijn broer viel er af. Die hebben we er weer opgetrokken. Hij was helemaal nat. De dakpannen hebben we toen direct van' het dak gegooid. Na een paar honderd me ter drijven werkten de golven de zolder vloer onder het dak vandaan. We zeiden tegen elkaar: 'Die moeten we hebben'. Va der, broer Jaap en ik zijn toen op de zol dervloer gesprongen. Die oude man durf de niet te gaan staan. De dochter bleef met haar broer bij haar vader. Een paar golfsla gen en we lagen meters uit elkaar. Ze had den nu een eigen wankel vlot. Ik heb nog een keer gekeken en toen was het verdwe nen. Verdronken, ja. Toen waren we al leen. Zo dreven we weg, langs de boerderij van ome Toon. Daar stak alleen de hooi berg nog boven water. We wisten niet dat ome Toon daar op dat moment nog inzat met zijn vrouw. Die zijn later wel gered. Mevrouw Aagje de Winter (82) be leefde het wonderlijke toeval dat ze een dochter kreeg in de rampnacht, op hetzelfde moment dat verderop in het buurtschap Schuring 56 men sen verdronken. „Ik lag een kind te krijgen en wist dus verder van niks. Nel is om kwart over vijf geboren en toen precies verdronken ook al die mensen. Nou, Nel is een flinke meid geworden, maar ja, het verschrikke lijke nieuws van die mensen over schaduwde toch alles. Ik wil straks ook niet meewerken aan die her denking, dat kan ik gewoon niet." En Nel? Geboren in de rampnacht? Ze noemen haar allemaal 'de water kip' in het dorp en straks bij de her denking van de doden van Schuring mag ze een gedicht voorlezen. „Ik ga daar staan en doe het gewoon", zegt ze. „Ik ga dat gedicht voorlezen op de dag van mijn vijftigste ver jaardag. Op de dag dat iedereen over die ramp praat. Over de nacht dat ik geboren ben en die mensen verdronken zijn. Ik, de waterkip, ga daar staan en doe het gewoon." We dreven richting het dorp, richting Ou werkerk. Het was aan het schemeren. Het tij begon te draaien. Het werd eb en we werden richting het gat in de dijk gezogen. We zagen mensen op een dak van een boerderij zitten. Ze riepen: Waar komen jullie vandaan? Van 't hoge huus, riepen wij. Ja, zo noemden ze het huis waar we gezeten hadden. De stroom nam ons mee om het dorp heen. Het werd zachtjesaan avond en donker. Wij dreven de Oosterschelde op, door het gat van de gebroken dijk. Mijn vader zei: 'Nou is het bekeken. We gaan verdrinken'. Het vlot bleef aardig intact. We verloren onderweg wel wat balken, maar we dreven westwaarts richting Noord-Beveland. Af en toe regende het en we kregen ook een paar hagelbuien over ons heen. Het was ontzet tend donker, maar een paar keer brak de maan door. Ik kan me heel goed herinne ren dat het was of iemand het licht aan deed. Er lag een glinsterende gloed over het water. Vreemd genoeg werd het op de Oosterschelde rustiger. Er stond een veel langere golfslag. In de polder was het ho peloos met korte harde golven. We dreven naar zee. Dat hadden we wel in de gaten, maar om twaalf uur werd het weer vloed. Toen gingen we weer terug, richting Kat- tendijke, bij Goes. Uitputting Kort daarna is mijn broer overleden. Ik zat naast hem. Hij rekte zich één keer uit. Je zag het wit van zijn ogen even verdraaien en hij was weg. Vader schreeuwde: 'Wat doet Jaap nou? Wat doet Jaap nou?' Ik zei: 'Het is gebeurd, vader. Hij is dood'. We hadden niet in de gaten gehad, dat het zo slecht ging met hem. Achteraf realiseerde ik me wel dat ik ook steeds zin had om te gaan slapen. Dat ik in het donkere water keek en dacht: is dat nou het einde? Tja, dan komt het heel dichtbij. Mijn ogen vie len ook dicht. Het was bijna niet te hou den, zo moe was ik. Het was vechten tegen de uitputting. De dokter zei later: als je in geslapen was, was je niet meer wakker ge worden. Even later zagen we lichtjes op de dijk, zaklantaarns. Hé, zeiden we tegen elkaar, daar is volk. Het was de dijk van de Damse kaai, bij Yerseke. Toen zijn we weer gaan schreeuwen. Er kwam steeds meer bewe ging in die lampjes. En er kwamen meer lichtjes. We zeiden tegen elkaar: ze horen ons. Een kwartiertje later str andden we op de dijk. Ze hebben gewoon gewacht tot we aanspoelden. Het waren de dijkwachten van Yerseke. En er was een auto die met zijn koplampen over het water scheen. Ik ben aan wal gestrompeld. Ze hebben me opgetild. Ik had geen gevoel meer in mijn benen. Het vlot bleef achter op de dijk. Het was vier bij vijf meter. We zijn met zes balken weggegaan en we zijn er met vier aangeko men bij Yerseke. De mosselvissers die ons daar opvingen bekeken het vlot. Ze schud den het hoofd en zeiden: dat kan niet. Daar kun je nooit mee over de Ooster schelde gedreven zijn. Die ochtend hoorden we via het radio nieuws van het ANP dat er een vlot aange dreven was bij Yerseke. Dat waren wij." door Paul de Schipper VERVOLG VAN VOORPAGINA Om vier uur 's nachts komt het laatste telefoontje uit de verdronken stad Zierikzee. Het is agent De Leeuw die Rijkswaterstaat in Middelburg waarschuwt: „Zierikzee is onderwater gelopen." Daarna zijn alle verbindingen met Schouwen-Duiveland verbroken. In de geschiedenis van de ramp staat Schouwen-Duiveland te boek als 'het ver geten eiland'. Het is niet de nacht van één ramp, het is de nacht van duizend rampen. Dorpen slapen, mensen slapen. Veel bejaarden verdrinken eenzaam in hun bedstee. In één nacht worden duizenden dakloos en straatarm, ze verlie zen vaders, moeders, kinderen, verloofden. Zondag is de dag van de grote stilte. Grote delen van Zuid-West- Ne derland zijn zee geworden. In de polders kruipen overle venden bij elkaar op zolders van halfingestorte huizen en boerderijen. Anderen liggen in de luwte van een stuk dijk en sterven daar van kou en ontbering. Mensen slaan los van hun kapot gebeukte huizen, drijven rond op wrak hout en dakspanten. Lijken uit losgewoelde en open ge- gane kisten van het kerkhof van Moerdijk, spoelen aan bij Zevenbergen. Er zijn geen rampenplannen, geen waarschuwingssyste men. Het enige verweer tegen de ramp is initiatief en im provisatie. Een van de meest voortvarende mensen is burgemeester Cor van der Hooft van Willemstad. Hij heeft eerder die nacht al om militaire bijstand gevraagd bij de garnizoens commandant in Bergen op Zoom en stuit daarbij op de defensiebureaucratie. Voor militaire inzet moet de Minis ter van Oorlog toestemming geven. En dat lukt niet in het weekeinde. Van der Hooft belt een vriendje bij de com mando's in Roosendaal. Die belooft dat er diezelfde nacht nog commando's op weg zullen gaan naai' Willem stad. En Van der Hooft gaat door. Hij belt om vier uur 's nachts Commissaris van de Koningin De Quay uit bed en alar meert generaal Warringa van het militaire commando Noord-Brabant in Vught. Om half tien zondagmorgen worden alle Nederlandse militairen van weekendverlof temggeroepen. Bij het eerste ochtendlicht zijn dan, na een barre tocht, acht, druipnatte commando's al wadend Willemstad binnengestrompeld. Buitenwereld Wat de buitenwereld weet? Niet veel. Het ANP-nieuws om acht uur op zondagmorgen. Geen televisie, geen sms, geen internet. Die zondag komen autoriteiten en hulpverleners niet ver der dan de randen van het rampgebied. Zondagmiddag verkent een Beechcraft van de vliegbasis Gilze-Rijen het rampgebied. Het verslag probeert de totale verwoesting te beschrijven: „Mensen staan op ingestorte huizen. Dij ken en wegen op talloze plaatsen doorgebroken. Bij Oude Tonge zitten mensen op de daken, uitgeput. Toestand zeer ernstig, grote nood. Hulp onmiddellijk gewenst." De marineluchtvaartdienst gooit rubberboten. Ze drijven doelloos rond, want niemand kan erbij. De Belgische he likopterpiloot Detremerie maakt als eerste contact met mensen in het rampgebied. Hij landt zondagavond op de kade bij Oude Tonge. Het ANP meldt zondagavond 138 slachtoffers en 'veel vermisten'. Mosselvissers uit Yerseke wagen zich, met gevaar voor ei gen leven, door het stroomgat bij Ouwerkerk en begin nen, rondvarend over Schouwen-Duiveland, mensen van de daken te halen. De 'Urker vissersvloot schiet vanuit Breskens te hulp en zorgt voor de radiocommunicatie. In West- Duitsland gelegerde Amerikaanse soldaten gaan het rampgebied binnen met auto's die kunnen varen: de DUKW's. Uit de hele wereld arriveren hulpgoederen. Dorpen en steden worden ontruimd, maar in Zierikzee moet prins Bernhard er persoonlijk aan te pas komen om de bevolking over te halen te evacueren. Op maandag 2 februari is er nog nauwelijks overzicht. De kranten proberen de chaos te inventariseren met opsom mingen. Biesbosch: noodtoestand, Ellewoutsdijk: dijk ge broken, Goeree: verscheidene dorpen totaal geïsoleerd. Hontenisse: minstens zes mensen omgekomen. Fijnaart: ontzettend getroffen. Heijningen: toestand hopeloos. Over Schouwen-Duiveland geen woord. Het eiland lijkt van de aardbodem verdwenen. Feitelijk is dat ook zo. Het weerbericht meldt: 'Afnemende wind'. In Klundert geldt de noodtoestand en wordt een avond klok ingesteld. „Niemand mag de gemeente bevaren zon der toestemming", verordonneert de burgemeester. Al vanaf zondag trekt een nooit geziene vluchtelingen stroom door West-Brabant hogerop, richting Breda naar het opvangcentrum in de KMA (Koninklijke Militaire Academie) en richting Ahoyhallen in Rotterdam. Het lijkt een exodus in oorlogstijd. Paarden, varkens, kudden koeien worden over de weg Zevenbergen- Breda oost waarts gedreven. Daartussen lopen mensen met ver weesde blik Beddengoed en kleding op hun schouders. Beelden die we nu kennen uit hongerend Afrika. Vracht wagens en militaire voertuigen op weg naar het rampge bied worstelen zich door de mensenstroom. Een week na de ramp wordt er in Zierikzee gepreekt voor de hulpverleners en militairen die hier hun 'operatie Noach' uitvoeren. Dominee Van Roon beklimt de kansel: „We hebben de Sabbat verguisd, te veel vertrouwd op de dijken en te weinig op God. Het zal op aarde niet beter worden." Op Schouwen-Duiveland groeien de mossels in de zomer van 1953 op de tarwe-akkers en in de boomgaarden staan fuiken. Het laatste sluitgat in Ouwerkerk gaat op 6 no vember 1953 dicht. Journalist Piet Bakker schrijft: „Een vliegtuig gooit een magnesiumfakkel. De hoom van de Zwarte Zee, die eerlijke sleepschuit, schalt door de nacht en tweeduizend geesten van verdronkenen bidden: 'Er barm u onzer'. Wrake Gods Na de ramp wordt niet het zoeken naar de oorzaak het belangrijkst. Er is geen Nazorgplan, geen traumateam. Er zijn geen rondreizende rampengeleerden die naai' de menselijke fout speuren. De ambulante geestelijke ge zondheidszorg gaat niet verder dan een fles vieux en troostende woorden van de ouderling die zich beroept op 'de wrake Gods'. Uit onderzoekt blijkt dat 33 procent van de overlevenden in de watersnood 'de wil van God' ziet. De balans van de ramp, die in Brabant de Sint Ignatiusvloed heet, is 1835 doden. Het motto: niet treuren, aanpakken. Toch is een rampverslag als van de gemeente Fijnaart en Heijningen veelzeggend: „De binnendijken braken om dat het dijktalud door landbouwers was omgeploegd. Of omdat zich mesthopen in de dijk bevonden." Kabinet aftreden? Parlementaire enquête? Met zoveel leed, hoor je niet naar schuld te vragen. Bronnen: Archieven BN/DeStem en PZC; 'Gedenkboek van de waters nood in Oost-Zuid-Beveland 1953'; 'Gebroken dijken', diver se auteurs (1954); Verslag over de stormvloed 1953, Rijkswa terstaat (1961); Watersnoodverslag gemeente Hoofdplaat en gemeente Klundert; 'De Ramp, een reconstructie', door Kees Slager (1992)

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 2003 | | pagina 2