Bidden, de wereld vergaat
watersnoodramp 1953
Opa en oma praten er liever niet meer over
G0BYL2
4 de Gelderlander zaterdag 1 februari 2003
Het was de dag dat Schouwen-Duiveland onderging. De eerste
vloed brak de dijken, de tweede vloed sloopte de huizen. Ze wer
den verpletterd, verdronken of dreven weg; drenkelingen op stuk
ken hout. De nacht van de dodenvlotten was begonnen.
PAUL DE SCHIPPER
a n m m ij woonden in de polder
Êk bij Ouwerkerk. Het was
een rustig dorp, een ge-
V V meenschap van landarbei-
W W ders en boeren. Vader had
een boerderijtje. Hij probeerde met heel
veel moeite zijn kostje bij elkaar te schar
relen. We waren met zijn achten thuis. Al
lemaal meewerken, hoor. Net na de oor-
log.
Ploeteren en zorgen dat je vooruit
kwam. We woonden in de polder, een ki
lometer of vier van de Oosterscheldedijk.
Ik kende de Oosterschelde van pootjeba
den. We wisten dat het gevaarlijk was.
Angst voor het water als het stormde?
Nee, we waren eigenlijk nooit bang. Op
de zaterdagavond 31 januari wisten we
dat in Zierikzee de vloedplanken in de
dijkopening waren gezet, maar angst
hadden we niet. We hadden geen idee
dat er iets zou kunnen gebeuren. De
wind huilde om het huis, maar we gin
gen allemaal rustig slapen.
Waarom we zo rustig waren? Mis
schien omdat we dachten aan de Twee
de Wereldoorlog. Toen hadden de Duit
sers ons eiland onder water gezet. Het
kwam toen niet hoger dan een meter.
We hadden het idee dat het nooit hoger
zou kunnen komen.
Om een uur of vijf 's nachts zijn we ge
wekt. Het was Marco Romeyn, de zoon
van de burgemeester. Hij riep: De dijk is
doorgebroken. Toen was hij weer weg.
Vader nam meteen maatregelen. Hij te
gen mijn broer Leen: Jij gaat met moeder
en je zusjes in de auto naar Oosterland
toe, naar de andere polder. Wegwezen.
Vader dacht dat het daar veiliger was.
Wij, vader, mijn broer Jaap en ik, zijn
met zijn drieën achtergebleven om het
vee los te maken.
We hebben de koeien de weg op gedre
ven en gingen er met de trekker achter
aan. Na een paar honderd meter was het
al gebeurd. Toen liep het water over de
weg. Het kwam aanrollen, ruisend op
ons af, een vloedgolf van zo'n twintig
centimeter hoogte. Een enorme kracht.
De trekker spoelde zelfs van de weg af.
We zijn lopend teruggegaan. Arm in
arm om overeind te blijven. We gingen
naar de buren, bij Van de Bijl. Die had
den een huis uit 1674. Het stond hoger
dan onze boerderij en we dachten dat
het sterker was. Toen we langs ons eigen
huis gingen, stond het water al vijftig cen
timeter onder de lamp. Die lamp brand
de nog. Je kon het water zien glinsteren
onder de lampenkap. We wisten dat we
daar niet moesten zijn, want dan waren
we gelijk kopje onder gegaan. In het huis
van de buren hebben we tot zondagmid
dag droog gezeten. Om één uur hebben
we nog naar de batterijradio geluisterd.
Ze noemden bij het nieuws hele rijen na
men van plaatsen die getroffen waren:
Lage Zwaluwe, Alblasserwaard, Hoekse
Waard. Alles, behalve Schouwen-Duivel
and. Wij bestonden niet meer. Schou
wen-Duiveland had geen contact meer
met de buitenwereld.
Toen kwam de tweede vloed. En toen
kwam er nog eens drie meter boven op.
We zijn naar boven gegaan. Daar heb
ben we tot vier uur gezeten. We zaten
met zijn zessen op de zolder. Drie van de
buren, Lena en Merien van der Bijl en
hun vader, de oude Johannes. Die was
76. En wij drieën. Het water steeg. De gol
ven bonkten wrakhout tegen de muren.
In de verte konden we huizen zien, maar
na drie uur verdween de een na de an
der. We zeiden: Die is weg, die is weg. Ja,
je wist dat er mensen in zaten. Wat er
met hen gebeurd was, konden we raden.
Na een poosje was gewoon alles weg, al
leen nog water, water, water.
Het begon te spannen. Het wrakhout
sloeg tegen het huis. Je hoorde het water
klokken door de kapotte ramen, vacuüm
zuigen in de benedenkamers. Op een
goed moment zei de oude Johannes te
gen mijn broer Jaap: zullen we niet eens
bidden. Mijn broer zat bij de jongelings
vereniging. Hij zei een kort gebed. Te
kort vond die oude man. Hij zei steeds:
Doorgaan, Jaap, doorgaan met bidden
jongen, want de wereld vergaat. Het is
vast de Zondvloed.
Nee, zei Jaap, dat kan niet, God heeft
beloofd dat dat nooit meer zal gebeuren.
Ja, maar je moet toch maar bidden, Jaap.
Die man zag eigenlijk geen uitkomst
meer. Hij wilde bidden, terwijl hij nooit
naar de kerk toeging.
Rond vier uur was het zover. Het wa
ter sloeg het huis uit elkaar, eerst de
voor- en achtergevel eruit. Een stuk van
de zolder bleef hangen op de muren van
de gang. We hebben nog een paar zak
ken graan in het water gegooid om de
zolder lichter te maken. Ineens klapte de
schoorsteen met veel geweld naar bene
den. Dat was een ouderwetse schouw
waar ze nog spek in rookten.
Er kwamen nog een paar golfklappen
en hup, in een keer lag het hele dak plat
We gingen drijven, met dat ingestorte
dak. Wij zijn allemaal onder dat hout
vandaan gekropen. Hoe precies, weet ik
niet meer. Mijn broer viel er af. Die heb
ben we er weer opgetrokken. Hij was he
lemaal nat. De dakpannen hebben we
toen direct van het dak gegooid.
Na een paar honderd meter drijven
werkten de golven de zoldervloer onder
het dak vandaan. We zeiden tegen el
kaar: die moeten we hebben. Vader,
broer Jaap en ik zijn toen op de zolder
vloer gesprongen. Die oude man durfde
niet te gaan staan. De dochter bleef met
haar broer bij haar vader.
Een paar golfslagen en we lagen me
ters uit elkaar. Ze hadden nu een eigen
wankel vlot. Ik heb nog een keer gekeken
en toen was het verdwenen. Verdronken.
Ja. Toen waren we alleen. We dreven
langs de boerderij van ome Toon. Daar
stak alleen de hooiberg nog boven water.
We wisten niet dat ome Toon daar op
dat moment nog inzat met zijn vrouw.
Die zijn later wel gered.
We dreven richting het dorp, richting
Ouwerkerk. Het was aan het schemeren.
Het tij begon te draaien. Het werd eb en
we werden richting het gat in de dijk ge
zogen. We zagen mensen op een dak
van een boerderij zitten. Ze riepen: Waar
komen jullie vandaan? Van 't hoge huus,
riepen wij. Ja, zo noemden ze het huis
waar we gezeten hadden.
De stroom nam ons mee om het dorp
heen. Het werd zachtjesaan avond en
donker. Wij dreven de Oosterschelde op,
door het gat van de gebroken dijk. Mijn
vader zei: Nou is het bekeken. We gaan
verdrinken. Het vlot bleef aardig intact.
We verloren onderweg wel wat balken,
maar we dreven westwaarts richting
Noord-Beveland.
Af en toe regende het en we kregen
ook een paar hagelbuien over ons heen.
Het was ontzettend donker, maar een
paar keer brak de maan door. Ik kan me
heel goed herinneren dat het was of ie
mand het licht aandeed. Er lag een glin
sterende gloed over het water. Vreemd
genoeg werd het op de Oosterschelde
rustiger. In de polder was het hopeloos
met korte harde golven. We dreven naar
zee. Dat hadden we wel in de gaten,
maar om twaalf uur werd het weer
vloed. Toen gingen we weer terug, rich
ting Kattendijke, bij Goes.
Kort daarna is mijn broer overleden.
Ik zat naast hem. Hij rekte zich één keer
uit. Je zag het wit van zijn ogen even ver
draaien en hij was weg. Vader schreeuw
de: Wat doet Jaap nou? Wat doet Jaap
nou? Ik zei: Het is gebeurd, vader. Hij is
dood. We hadden niet in de gaten ge
had, dat het zo slecht ging met hem.
Achteraf realiseerde ik me dat ik ook
steeds zin had om te gaan slapen. Dat ik
in het donkere water keek en dacht: is
dat nou het einde? Dan komt het heel
dichtbij. Mijn ogen vielen ook dicht. Het
was bijna niet te houden, zo moe was ik.
Het was vechten tegen de uitputting. De
dokter zei later: als je ingeslapen was,
was je niet meer wakker geworden.
Even later zagen we lichtjes op de dijk,
zaklantaarns. Hé, zeiden we tegen el
kaar, daar is volk. Het was de dijk van de
Damse kaai, bij Yerseke. Toen zijn we
weer gaan schreeuwen. Er kwam steeds
meer beweging in die lampjes. En er kwa
men meer lichtjes. We zeiden tegen el
kaar: ze horen ons. Een kwartiertje later
strandden we op de dijk. Ze hebben ge
woon gewacht tot we aanspoelden.
Het waren dé dijkwachten van Yerse
ke. En er was een auto die met zijn kop
lampen over het water scheen. Ik ben
aan wal gestrompeld. Ze hebben me op
getild. Ik had geen gevoel meer in mijn
benen. Het vlot bleef achter op de dijk.
Het was vier bij vijf meter. We zijn met
zes balken weggegaan en we zijn er met
vier aangekomen bij Yerseke. De mossel
vissers die ons daar opvingen bekeken
het vlot. Ze schudden het hoofd en zei
den: dat kan niet. Daar kun je nooit mee
over de Oosterschelde gedreven zijn.
Die ochtend hoorden we via het radio
nieuws dat er een vlot aangedreven was
bij Yerseke. Dat waren wij."
CARLA VAN DE MERBEL
Bijna allemaal heb
ben ze wel een
opa of oma die
de Ramp heeft
meegemaakt. De
elf kinderen van groep
7/8 van openbare basis
school 't Stoofje in Ouwer
kerk weten dan ook hoe
zwaar Zeeland in februari
1953 werd getroffen door
de watersnood. Ze zijn er
deze dagen, met de vijftig
ste herdenking op komst,
nog eens extra mee bezig.
Een gesprek in de klas
met Marijn Kodde (11),
Björn Wijnstekers (12),
Iris Varèl (10), Eva Brugge-
man (11), Mariska Boo-
gerd (10), Iris Blommers
(11), Anouk van de Sande
(12), Nienke Neele (12), Er-
win van Mastrigt (12),
Henk-Willem ten Klooster
(12) en Steven Padmos
(11).
Wat ze weten van de
Ramp hebben ze van
school, thuis, uit boeken
en van hun bezoek laatst,
met de klas, aan het wa
tersnoodmuseum in Ou
werkerk. En natuurlijk
van de opa's en oma's die
het hebben meegemaakt,
hoewel die er meestal
maar mondjesmaat over
willen vertellen.
Iris V.: „Mijn oma is 81 en
mijn opa is 83 en die heb
ben de watersnood mee
gemaakt, maar ze praten
er liever niet over. Ik weet
dat er een grote storm
was, dat het water over de
dijken kwam en dat het
land overstroomde. Heel
veel mensen en dieren
zijn toen verdronken."
Mariska: „In het waters
noodmuseum wordt een
film gedraaid en dan zie
je wat er toen gebeurde.
Ik vind het heel erg dat de
mensen op de daken
moesten zitten om te over
leven."
Eva: „Toen mijn oma
klein was heeft ze ook de
ramp meegemaakt. Ze
woonde toen in Vlissin-
gen. Ze vertelde dat ze
met bootjes door de stra
ten gingen en dat ze eigen
lijk hartstikke plezier had
den. Dat is wel raar, want
andere mensen hadden
juist verdriet."
Björn: „Mijn oma wil er
weieens over praten, dat
ze op de daken moesten
vluchten en naar een an
der gezin buiten Zeeland
gingen. Maar mijn opa
praat er niet over."
Henk-Willem: „Mijn ene
opa en oma hebben het
meegemaakt en mijn an
dere opa in Zierikzee ook.
Die ging nog achter een
meisje aan in het water,
maar ze is toch.verdron
ken."
In het in 1953 zwaar ge
troffen Ouwerkerk wordt
elk jaar een herdenking ge
houden, bij het monu
ment op het kerkhof. Er
worden dan kransen ge
legd en ook kinderen van
't Stoofje zijn daarbij aan
wezig.
Nienke: „Dan zie je oude
re mensen huilen."
Eva: „Ja, dat zag ik ook.
Een mevrouw met grijs
haar." Meester Henk Snij
ders legt uit dat dat me
vrouw Harinck is, die in
1953 haar ouders heeft
verloren. „Ja, die bedoel
ik."
Iris B.: „Ik zou ook huilen.
Bij zo'n herdenking ko
men die dingen weer naar
boven."
Iris B. en Erwin zijn de eni
ge twee in de klas die
geen familie hebben die
de watersnood heeft mee
gemaakt. Erwin is niet
bang dat zo'n ramp nog
eens zal gebeuren, maar
Iris B. is daar niet zo zeker
van. „Het is de geschiede
nis en die herhaalt zich."
Marijn: „Maar de dijken
zijn nu toch een stuk stevi
ger en als het stormt slui
ten ze gewoon de Ooster-
scheldekering."
Iris B.: „Ja, maar je kunt
toch niet blijven bouwen
aan de dijken. Ik denk dat
het best weer kan gebeu
ren. Als het lang stormt
ben ik wel bang."
Anouk: „Het lijkt me ook
dat oudere mensen weer
bang zijn als het stormt."
Eva: „Stel dat het weer
zou gebeuren. Dan wordt
je 's nachts wakker en dan
staat alles onder water.
Als je dan naar beneden
gaat, sta je tot je middel in
het water."
Iris V. „Wij wonen op de
Ring en die ligt hoog dus
wij zijn veilig. Als het weer
zou gebeuren zou ik de be
langrijkste spullen naar
boven brengen en opa en
oma gaan halen."
Mariska: "Wij wonen op
het laagste punt; wij zou
den naar de Ring gaan."
Henk-Willem: „Ik zou
eten en dekens en zo naar
boven brengen."
Marijn: „Ik de televisie-
en de laptop."
Anouk (woont op boerde
rij): „Het lijkt me wel erg
als je dan de koeien hoort.
En het enige wat je kunt
doen is de stal openzet
ten."
Nienke: „Toen we laatst
in de klas allemaal moch
ten vertellen over onze
droomwens, heb ik ge
zegd dat ik wou dat zo'n
ramp nooit meer zou ge
beuren."
Eva: „Het is wel goed om
erover te praten. Dan ga
je er ook over nadenken
en snap je de mensen die
het hebben meegemaakt.
Daar kun je dan rekening
mee houden zodat je ze
niet kwetst."
Binnen enkele uren waren grote delen van Zeeland overspoeld door het water. In Eist zamelde de bevolking hulpgoederen in.
Honderden vrijwilligers aan het werk.
Een Engelse fotograaf maakte deze luchtfoto van W;