Onheil door eigenbelang Waterschappen hielden dijken laag in de jaren voor de watersnoodramp - Hs. 'Hi Zaterdags Bijvoegsel 22 nrc handelsblad Zaterdag i februari Zondag z februari z003 In hoeverre waren de waterschappen en dijkgraven zelf schuldig aan de dijkbreuken? Deze vraag werd niet gesteld na de watersnoodramp van 1953. Maar de waterschapbeheerders namen voor en na de ramp onverantwoorde beslissingen. Het eigenbelang ging meestal voor de dijken. Kees Slager iraiiiisill *:-ssm W "V |p> .4» y/f Watersnood in Zeeland, februari 1953. Foto Aart Klein/NFa Iet besturen van een polder is een zeer verantwoordelijke taak, die is opgedragen aan de dijkgraaf en de gezworenen, samen met de vergaderi ng van i ngclanden. Het gaat om de veiligheid van mensen- en dieren levens en het zeer kostbare bezit: de grond, zonder welke geen leven op deze wereld mogelijk zou zijn. Voor wie het belang van die taak niet eerder duidelijk is geweest, moet dat op 1 februari van dit jaar wel duidelijk zijn geworden." Het is vrijdag 10 juli 1953 en in het zaaltje van het 'Huis van Nassau' in Zie- rikzee, het droog gebleven hoofdstadje van het verdronken Schouwen-Duive- land, vraagt dijkgraaf Job Koopman van het waterschap Gouweveer en Zelke de ingelanden om op te staan, hun pet af te nemen en in stilte de 19 'poldergenoten' te herdenken die vijf maanden eerder het leven lieten. Negentien van de in to taal 39 inwoners; met een verlies van bij na 50 procent der bevolking behoren Gouweveer en Zelke tot de zwaarst ge troffen polders van het rampgebied. De dijkgraaf laat het niet bij het ge denken alleen. Hij neemt staande de ver gadering de verantwoording voor het drama in zijn polders op zich met de woorden: „Wij zijn in onze taak tekort- gekomen. Een schrale troost is het dat wij hierin niet alleen stonden. In zeer veel polders bleken de dijken te licht en te laag." Met die woorden is Job Koopman een uitzondering. Want noch uit de notu len, noch uit mondelinge mededelingen komt ook maar één andere dijkgraaf naar voren, die eveneens de hand in ei gen boezem steekt. Terwijl er toch velen zijn die minstens zoveel reden hebben om dat wél te doen. Waar Rijkswaterstaat zich beperkt tot de verdediging van de Noordzeekust, zijn de waterschappen de eerstverant woordelijke bestuursorganen voor de veiligheid achter de dijken langs de zee gaten. Dat is al zo sinds er polders zijn. De waterschappen zijn de eerste demo cratisch gekozen organen in de Neder landse geschiedenis en daar wordt vaak met trots op gewezen. Toch blijkt er halverwege de 20ste eeuw veel aan te merken op de water schappen, zowel op hun functioneren als eerstverantwoordelijke voor de vei- 1 igheid van de bevolking tegen het water als op hun democratisch gehalte. Terwijl elke volwassen Nederlander sinds 1921 zijn vertegenwoordiger mag kiezen in het bestuur van land, provin cie en gemeente, mag slechts een enke ling het bestuur van het waterschap kie zen. Het stemrecht in een waterschap is afhankelijk van de vraag of je grond hebt: zonder grond geen stemrecht. En zelfs al heb je grond, dan ben je daar nog niet zeker van. In veel polders moet je minstens acht hectare (80.000 vierkante meter) grond bezitten, wil je stemrecht hebben. Er zijn ook polders waar elke tien hectare een stem extra op levert, zodat de grootste boer het per de finitie voor het zeggen heeft en ook stee vast als dijkgraaf wordt voorgedragen bij de provincie. Want de provincie heeft sinds de door Thorbecke opgezette Provinciale Water staat (Zuid-Holland 1874, Noord-Bra bant 1875, Zeeland 1881) het toezicht op het doen en laten van deze publiekrech telijke lichamen. Maar dat toezicht stelt in de praktijk niet veel voor. De water schappen zijn en blijven gesloten orga nisaties, die hun autonomie koesteren, die onderling amper samenwerken en ook met de gemeenten in hun polders zelden afspraken maken. Dat gebrek aan samenwerking kun je in de jaren tot aan de ramp van 1953 te ruglezen in het landschap. Commissio nair C. Hokke uit Ooltgensplaat op Flak- kee: ,Je zag de grens tussen twee pol ders, doordat daar de zeedijk plotseling een stukje hoger of lager werd. Want elk bestuur besliste zelf hoe hoog hun dijk zou zijn en de een stak er nou eenmaal meer geld in dan de ander." Duitse bunkers Het is inderdaad opvallend hoe groot de verschillen zijn in 'dijkgeschot', de be lasting die per hectare moet worden be taald voor het onderhoud van de dijken. Er zijn polders waar het in 1952 nog geen tientje per hectare bedraagt, terwijl in andere polders meer dan vijftig gulden wordt betaald. De beslissing over het dijkgeschot ligt bij de 'ingelanden' zelf. En waar men zelf mag beslissen over de hoogte van zijn belasting, is die zelden hoog en vaak te laag. De polder Stavenisse op Tholen is een voorbeeld. Marien Potappel is er in dienst als kantonnier, de man die alle voorkomende klussen doet aan dijken en wegen. Marien weet uit ervaring hoe er wordt beknibbeld: „De portemonnee van het waterschap was altijd leeg. Als je een nieuwe zeis of schop aanvroeg, von den ze dat eigenlijk al te duur. Als je een paar baaltjes cement nodig had voor de zeewering, zouden ze er bijna een verga dering over gehouden hebben." De klacht van Potappel is niet nieuw in de geschiedenis. „In het waterstaats verleden heeft het kortzichtig eigenbe lang heel wat onheil gesticht", conclu deert mr. P. Gallé tien jaar na de ramp in zijn studie 'Beveiligd Bestaan' over het dijkbeheer in de delta sinds 1200. Vol gens Gallé hebben de waterschappen vanaf de 17de eeuw te veel autonomie ge kregen. Daar komt dan nog bij dat er WATERSNOOD 1953 door de inpolderingen steeds meer wa terschappen zijn ontstaan. Zuid-Hol land telt er in 1952 zelfs 625, Zeeland heeft er 297. Weliswaar grenst niet elke polder aan het water, maar toch zijn er alleen al in Zeeland 130 polders die elk een stukje van de in totaal 475 kilometer aan zeedijken in beheer hebben. Omdat een dijk zo sterk is als het zwakste stuk, blijkt op 1 februari 1953 hoe desastreus dit verbrokkelde beheer van de dijken uitpakt. Op tal van plaat sen breken dijken juist op plekken waar van kenners (niet alleen achteraf, want er waren al Tdokkenluiders' sinds de ja ren '30) zeggen dat het daar ook te ver wachten was. De dijk was er slecht on derhouden, er zaten mollengangen en konijnenholen in of Duitse oorlogssou venirs. Maar vooral: dat 'dijkvak' was ge woon te laag, zoals in Stavenisse op de westpunt van Tholen. De zeedijk die het dorp moet beschermen, behoort tot de laagste van de Zeeuwse kusten. Boven dien is ze verzwakt, doordat de Duitsers er twee bunkers in hebben gebouwd. Bij de stormvloed van 7 april 1943 stroomt het water over 26 kilometer Zeeuwse dijken. Maar de dijken houden het wel, omdat het water er maar kort overheen komt. Ook bij Stavenisse gaat het die dag mis. In het rapport dat Rijks waterstaat drie jaar later, in 1946, uit brengt staan duidelijke conclusies: „Vrijwel over de hele lengte komen te korten in de dijkhoogte voor. Op één plaats is het tekort niet minder dan 1,80 meter. Omdat de dijk een polder be schermt waarin zich de plaats Stavenisse bevindt, vereist dit punt dringend voor ziening. Het gevaar is niet denkbeeldig dat bij een volgende stormvloed een be langrijk stuk van het eiland Tholen ge- inundeerd wordt." Zeven jaar verstrijken. Al die tijd wordt er geen dijk verhoogd en ook geen bunker uit de dijk verwijderd. Provin ciale Waterstaat dringt er ook niet op aan. Zo kan het gebeuren dat op 1 febru ari 1953 het water in stromen over de te lage dijk loopt, het binnentalud weg vreet, waardoor de bunkers gaan schui ven en de kruin van de dijk over honder den meters wordt weggeslagen. Een vloedgolf stort zich op het dorp en 156 mensen verdrinken. Waarschuwingen Valt er veel af te dingen op het dijkbe heer vóór de ramp, ook tijdens en met een na de rampnacht ontmaskeren nog al wat waterschapsbestuurders zich door onprofessioneel gedrag en het vooropstellen van eigenbelang. Het begint al in de waarschuwingsfa se. Nederland kent een Stormvloed waarschuwingsdienst, die zaterdag 31 januari telegrammen uitstuurt om te waarschuwen voor gevaarlijk hoog wa ter. Dat telegram is in geen jaren uitge gaan en is alleen daarom al alarmerend. De telegrammen gaan echter alleen naar abonnees. En van de honderden water schappen in de delta hebben er slechts twee een abonnement. Nu zou je nog kunnen denken dat een dijkgraaf geen telegram nodig heeft, omdat hij vakman genoeg is om het ge- 'WKM Mx Wosn iw/Mb Stöwmi -Herkmgen# Den8ommel nerkingsn* Bommel vaar zelf tijdig te onderkennen. Boven dien zendt de radio die middag en avond de waarschuwing ook uit. Maar in veel polders komt ook die waarschuwing niet door of wordt die onderschat. In elk geval wordt het eeu wenoude gebruik dat bij dreigend ge vaar de dijkgraaf op zijn dijk staat anno 1953 op veel plekken niet in praktijk ge bracht. De voorbeelden van dijkgraven die rustig naar bed gaan en 's nachts door verontruste burgers - of door het water - worden gewekt, zijn legio. Bovendien wreekt zich nu dat er nooit afspraken zijn gemaakt met de gemeen ten. Een rampenplan waarin de taken zijn verdeeld bestaat nergens. En terwijl het water decimeter na decimeter de kruin nadert, staan op verscheidene dij ken burgemeesters en dijkgraven elkaar aan te kijken. Want wie moet wat doen op welk moment? Aarzeling en ongeloof verlamt hen. Maken ze zich niet onster felijk belachelijk, als ze de mensen uit hun bed gaan trommelen? Pas als het water over de dijken stroomt, proberen ze de inwoners te alarmeren. Maar dan is het vaak te laat. Soms ontstaat er midden in de nacht ruzie over de vraag wie de scepter mag zwaaien, zoals in Willemstad, het Bra bantse vestingstadje aan het Hollands Diep. Daar zit een van de weinige burge meesters die om 12 uur 's nachts al door tastend bezig zijn. Burgemeester Cor van der Hooft belt de dijkgraaf en de dijkbaas en ontbiedt hen op het stadhuis voor crisisberaad. Ze weigeren. „Ik ben niet in uw dienst", krijgt hij te horen. Pas nadat Van der Hooft al zijn tact heeft aangewend en hen als „belangrijke des kundigen" heeft gepaaid, zijn ze bereid om te komen. In Willemstad kunnen zo tijdig maatregelen worden genomen. Maar Willemstad is deze nacht een van de uitzonderingen. In Den Bommel, op de noordkust van Flakkee, slaat die nacht middenin het dorp een gat in de zeedijk. Doordat kort daarna de eb begint te lopen, wordt het gat gelukkig niet groot. Toevallig woont in het dorp opzichter E. Smits van de Dijkring Flakkee die de zeedijken van Flakkee onder haar hoede heeft. Volgens hem kan het gat bij het kenteren van het tij worden gedicht. Er moet dan een damwand in worden geslagen, die met zandzakken kan worden verstevigd. De hele zondagmorgen zijn mannen op de begraafplaats bezig zandzakken te vullen. Omstreeks 11 uur is het dood tij en stroomt er nog amper water door het gat de polder in. Dat is het moment om te handelen. Maar dan begint het water met de ebstroom mee zelfs een klein beetje terug te lopen, het Haringvliet in. Dat brengt de bestuurders van het wa terschap op het idee om het gat niet te sluiten. Want, zo redeneren ze, via dat gat kan het water veel sneller terugstro men dan via het gemaal. En hoe korter het zoute water op hun akkers staat, hoe liever ze dat is. Opzichter Smits kan hoog en laag springen en erop wijzen dat er die na middag weer een hoge vloed komt, die het gat verder zal verbreden en uitslij ten, maar de ingelanden zijn niet te ver murwen. En zij zijn de baas, althans in Den Bommel, dat een burgemeester heeft, die weliswaar wordt gekenschetst als „een man van formaat", maar dat al leen letterlijk. „Als bestuurder haalde hij nog geen meter", zegt een oud-raads lid, jaren later. De burgemeester verzet zich dan ook niet tegen de beslissing der ingelanden. Natuurlijk schuurt de vloedstroom die middag en de dagen erna het gat ver der uit. Uiteindelijk wordt het een gat van tachtig meter breed waarin twaalf huizen verdwijnen. Pas na vier weken kan het worden gedicht. Er blijken op Flakkee meer water schapsbestuurders te zijn die zich laten verleiden tot onverantwoorde maatre gelen. Ook na de paniekerige eerste dag van de ramp. Als de storm is gaan liggen, krijg je op veel plaatsen het vreemde verschijnsel dat bij eb het water in de polder hoog blijft staan, terwijl aan de zeekant de slikken en zandbanken droogvallen, omdat het water wegtrekt naar de Noordzee. De oorzaak is simpel: doordat de voet van de dijk niet is weggeslagen, kan het water in de polder niet naar zee stromen. Onder Herkingen op de zuidkust van Flakkee ziet boer P.D. Sieling het met le de ogen aan. Al dat water in de polder moet via een spuisluis worden afgevoerd naar zee. Het is duidelijk dat het op die manier dagen gaat duren voordat zijn grond weer droogvalt. Omdat Sieling behalve boer ook 'dijkraad' is van de Dijkring Flakkee, geeft hij op 3 februari opdracht de dijkvoet weg te graven én een geul door de buitendijkse gorzen te graven. Zo kan het water snel de polder uitlopen, redeneert hij. Dijkwerker-voorman Jaap van de Vel de protesteert. „Doe het niet, want on der de klei ligt een veenlaag die zó weg is als daar water overheen schuurt", zegt hij. Maar Sieling luistert niet en wijst de voorman op zijn plaats: „In deze heb je geen zeggenschap." Dus beginnen dorpelingen de voet van de dijk weg te graven. Als er de eerste dag nog maar weinig water wegloopt, geeft Sieling opdracht om de met asfalt versterkte glooiing aan de buitenkant van de dijk weg tebreken. Waarop het de volgende dag totaal uit de hand loopt. Om het in de woorden van de brand weercommandant te zeggen: „Er sloe gen stukken veen uit de gorzen, zo groot als roeiboten. Binnen twee dagen was dat gat zo diep dat het niet meer te pei len was." Er ontstaat een stroomgat van 300 me-1 ter breed dat in de dagen en weken erna 1 uitschuurt tot 14 meter diepte. Er zijn 1 2.500 vrachtwagens met stortsteen en honderdduizend zandzakken nodig voordat het gat - dat door de dorpelin gen cynisch 'Sielingkanaal' wordt ge doopt - na zes weken gedicht kan wor den. Met het sluiten van het gat is de zaak nog niet gesloten. Er komt een justirieel onderzoek naar Sieling. Door zijn op dracht hebben de huizen en akkers im mers veel langer in het water gestaan en bovendien heeft het dichten de overheid kapitalen gekost. Burgemeester Van Heyst: „In het begin hebben veel men sen bezwarende verklaringen afgelegd, maar tegenover de rechter zeiden de meesten echter niets meer van de zaak te weten. Daardoor is het politierapport op losse schroeven komen te staan en is de zaak geseponeerd." Onzalig idee Sieling is niet de enige waterschapsbe stuurder op Flakkee die zijn functie tot een lachertje maakt. Ook dijkgraaf J.L. Koert uit Stad aan 't Haringvliet heeft het plan om de gaten in de zeedijk die per te laten uitgraven om zo het water sneller te laten weglopen. Bij de Dijk ring Flakkee hoort men ervan en weet men hem nog op tijd van het onzalige idee af te brengen. Tussen Oude Tonge en Ooltgensplaat liggen zeven polders die door gaten in de binnendijken zijn veranderd in één binnenzee. Daar gebeurt hetzelfde, zo rapporteert Provinciale Waterstaat: „Nadat de bovenste schijf water terug naar zee was gestroomd, kwamen de drempels in de gaten van de zeedijk bo ven water. Door onverlaten zijn in som mige dijkgaten sleuven gegraven om het water verder te laten afvloeien. Geluk kig heeft men daar geen succes mee ge had. Eén stroomgat bij Herkingen was wel voldoende!" Het is voor de regering snel duidelijk dat het riskant is om het herstel van de dijken in handen te laten van al die klei ne, weinig professioneel handelende waterschappen. Bij de 'Noodwet Dijk herstel' wordt niet alleen beslist dat het rijk alle kosten van het herstel der zee dijken voor zijn rekening neemt, het rijk - in dit geval Rijkswaterstaat - neemt ook de leiding van het dijkherstel op zich. De waterschappen worden op een ZlJ- spoor gerangeerd en krijgen te horen dat ze „gehouden zijn de herstelwerk zaamheden te dulden en voor zoveel no dig er medewerking aan te verlenen". Ook verder moeten ze in hun polder al les gedogen wat van de kant van de rijks overheid nodig wordt geacht. Terwijl men doende is de gaten te slui ten, laait de discussie al op over de vraag of het verantwoord is om de zorg voor de veiligheid nog langer in handen te laten van de waterschappen. De schuldvraag over de ramp mag dan officieel niet ge steld worden, impliciet gebeurt het op die manier toch. De waterschappen zien de bui al han gen en nemen zelf het initiatief. Op 19 fe bruari krijgt het Zeeuwse provinciebe stuur al een verzoek van de Noord-Beve- landse waterschappen om tot één water schap voor het eiland te mogen fuseren. Schouwen-Duiveland volgt en niet lang daarna ook Tholen. Wat sinds Napoleon anderhalve eeuw door de ingelanden is gedwarsboomd, kan nu plotseling wél: er komt één waterschap per eiland. Zo vaagde de ramp niet alleen in één klap veel dijken weg, maar ook de eeu wenoude, versnipperde waterschaps structuur. Een halve eeuw later is de concentratie van de waterschappen nog verder door gevoerd en hebben ook burgers stem recht gekregen in het waterschap. En hoewel ze nu ook meebetalen aan het onderhoud van de dijken, zijn de boeren er dankzij een ingewikkeld kiessysteem toch de baas gebleven. En dat merk je bij de nieuwe problemen in het voormalige rampgebied. Deze keer wordt het milieu er be dreigd. In de jaren '70 waren de water schappen al fel gekant tegen de wens van visserij en milieubeweging om de Oos- terschelde niet af te dammen, maar de dijken te verhogen. Want mét de dam men kon de verantwoordelijkheid voor de veiligheid grotendeels worden over gedragen aan Rijkswaterstaat en kregen de boeren zoet water. Toen er in 1975 toch besloten werd om een doorlaatbare dam in de Oosterschel- demonding te leggen, die dus zout bleef, was het de 'zoetwaterlobby' van boeren en waterschappen die aandrong op dammen langs de Brabantse wal, waar meren vol zoet water ontstonden. In middels zijn Krammer, Volkerak en Zoommeer vergiftigd door blauwalgen als gevolg van de overbemesting van de Brabantse riviertjes door de intensieve veehouderij. Om het milieu daar te redden, wordt nu voorgesteld om kieren in de dammen te maken en zout water in de zoete me ren te brengen. Maar meteen staat het Hoogheemraadschap West-Brabant op z'n achterste benen. Want ook al kun je er 's zomers bijna over de giftige drab van blauwalgen lopen, zomaar het zoete water prijsgeven waaraan de boeren net gewend waren, dat doet een waterschap niet. Ondanks fusies en de democratisering gaat bij 'het' waterschap het boerenbe- lang nog steeds boven het algemeen be lang. Kees Slager is auteur van 'De ramp', een reconstructie van de watersnood van 1953.

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 2003 | | pagina 3