De bange nacht van de dodenvlotten I - S52&' Stormvloeden door de eeuwen heen Zaterdag ZATERDAG 1 FEBRUARI 2003 I HAAGSCHE COURANT De boerenzoon Johan Hendrikse uit Ouwerkerk op Schouwen-Duiveland beleefde de rampnacht grotendeels op de resten van een zoldervloer. Hij is nu 67, woont in Assen en vertelt het ongelooflijke verhaal van een onvrijwillige bijna-zeereis. C3 door Paul de Schipper "Wij woonden in de polder bij Ouwerkerk. Het was een rustig dorp, een gemeenschap van landarbeiders en boeren. Vader had een boerderijtje. Hij probeerde met heel veel moeite zijn kostje bij elkaar te scharre len. We waren met zijn achten thuis. Alle maal meewerken, hoor. Net na de oorlog. Ploeteren en zorgen dat je vooruit kwam. We woonden in de polder, een kilometer of vier van de Oosterscheldedijk. Ik kende de Oosterschelde van pootjebaden. We wisten dal het gevaarlijk was. Angst voor het water als het stormde? Nee, we waren eigenlijk nooit bang. Op de zater dagavond 31 januari wisten we dat in Zierik- zee de vloedplanken in de dijkopening wa ren gezet, maar angst hadden we niet. We hadden geen idee dat er iets zou kunnen ge beuren. De wind huilde om het huis, maar we gingen allemaal rustig slapen. Waarom we zo rustig waren? Misschien om dat we dachten aan de Tweede Wereldoor log. Toen hadden de Duitsers ons eiland on der water gezet. Het kwam toen niet hoger dan een meter. We hadden het idee dat het nooit hoger zou kunnen komen. Om een uur of vijf 's nachts zijn we gewekt. Het was Marco Romeyn, de zoon van de burgemees ter. Hij riep: 'De dijk is doorgebroken.' Toen was-ie weer weg. Vader nam meteen maatregelen. Hij zei tegen mijn broer Leen: Jij gaat met moeder en je zusjes in de auto naar Oosterland toe, naar de andere polder. Wegwezen. Vader dacht dat het daar veili ger was. Wij, vader, mijn broer Jaap en ik, zijn met zijn drieën achtergebleven om het vee los te maken. We hebben de koeien de weg op gedreven en gingen er met de trek ker achteraan. Na een paar honderd meter was het al gebeurd. Toen liep het water over de weg. Het kwam aanrollen, ruisend op ons af, een vloedgolf van zo'n twintig centi meter hoogte. Een enorme kracht. De trek ker spoelde zelfs van de weg af. We zijn lo pend teruggegaan. Arm in arm om over eind te blijven. We gingen naar de buren, bij Van de Bijl. Die hadden een huis uit 1674. Het stond hoger dan onze boerderij en we dachten dat het sterker was. Toen we langs ons eigen huis gingen, stond het wa ter al vijftig centimeter onder de lamp. Die lamp brandde nog. Je kon het water zien glinsteren onder de lampenkap. We wisten dat we daar niet moesten zijn, want dan wa ren we gelijk kopje onder gegaan. In het huis van de buren hebben we tot zon dagmiddag droog gezeten. Om één uur zon dagmiddag hebben we nog naar de batterij radio geluisterd. Ze noemden bij het nieuws hele rijen namen van plaatsen die getroffen waren: Lage Zwaluwe, Alblasser- vvaard. Hoekse Waard. Alles, behalve Schou wen-Duiveland. Wij bestonden niet meer. Schouwen-Duiveland had geen contact meer met de buitenwereld. Toen kwam de tweede vloed. Toen kwam er nog eens drie meter boven op. We zijn naar boven ge gaan. Daar hebben we tot vier uur gezeten. We zaten met zijn zessen op de zolder. Drie van de buren, Lena en Merien van der Bijl en hun vader, de oude Johannes. Die was 76. En wij drieën. Het water steeg. De gol ven bonkten wrakhout tegen de muren. In de verte konden we huizen zien, maar na drie uur verdween de een na de ander. We zeiden: Die is weg, die is weg. Ja, je wist dat er mensen in zaten. Wat er met hen ge beurd was, konden we raden. Na een poosje was gewoon alles weg, alleen nog water, wa ter, water." Bidden "Het begon te spannen. Het wrakhout sloeg tegen het huis. Je hoorde het water klokken door de kapotte ramen, vacuüm zuigen in de benedenkamers. Op een goed moment zei de oude Johannes tegen mijn broer Jaap: Zullen we niet eens bidden? Mijn broer zat bij de jongelingsvereniging. Hij zei een kort gebed. Te kort, vond die oude man. Hij zei steeds: 'Doorgaan, Jaap, door gaan met bidden jongen, want de wereld vergaat. Het is vast de Zondvloed.' 'Nee', zei Jaap, 'dat kan niet, God heeft beloofd dat dat nooit meer zal gebeuren.' 'Ja, maar je moet toch maar bidden, Jaap.' Die man zag eigenlijk geen uitkomst meer. Hij wou bid den, terwijl hij nooit naar de kerk ging. Rond vier uur was het zover. Het water sloeg het huis uit elkaar, eerst de voor- en achtergevel eruit. Een stuk van de zolder bleef hangen op de muren van de gang. We hebben nog een paar zakken graan in het water gegooid om de zolder lichter te ma ken. Ineens klapte de schoorsteen met veel geweld naar beneden. Dat was een ouder wetse schouw waar ze nog spek in rookten. Er kwamen nog een paar golfklappen en hup, in een keer lag het hele dak plat. We gingen drijven, met dat ingestorte dak. Wij zijn allemaal onder dat hout vandaan gekro pen. Hoe precies, weet ik niet meer. Mijn broer viel er af. Die hebben we er weer opge trokken. Hij was helemaal nat. De dakpan nen hebben we toen direct van het dak ge gooid. Na een paar honderd meter drijven werkten de golven de zoldervloer onder liet dak vandaan. We zeiden tegen elkaar: die moeten we hebben. Vader, broer Jaap en ik zijn toen op de zoldervloer gesprongen. Die oude man durfde niet te gaan staan. De dochter bleef met haar broer bij haarvader. Een paar golfslagen en we lagen meters uit elkaar. Ze hadden nu een eigen wankel vlot. Ik heb nog een keer gekeken en toen was het verdwenen. Verdronken. Ja. Toen waren we alleen. Zo dreven we weg. We dre ven langs de boerderij van ome Toon. Daar stak alleen de hooiberg nog boven water. We wisten niet dat ome Toon daar op dat moment nog inzat met zijn vrouw. Die zijn later wel gered." Gezogen "We dreven richting het dorp, richting Ou werkerk. Het was aan het schemeren. Het tij begon te draaien. Het werd eb en we wer den richting het gat in de dijk gezogen. We zagen mensen op een dak van een boerderij zitten. Ze riepen: 'Waar komen jullie van daan?' 'Van 't hoge huus', riepen wij. Zo noemden ze het huis waar we gezeten had den. De stroom nam ons mee om het dorp heen. Het werd zachtjesaan avond en don ker. Wij dreven de Oosterschelde op, door het gat van de gebroken dijk. Mijn vader zei: Nou is het bekeken. We gaan verdrin ken. Het vlot bleef aardig intact. We verlo ren onderweg wel wat balken, maar we dre ven westwaarts richting Noord-Beveland. Af en toe regende het en we kregen ook een paar hagelbuien over ons heen.Tiet was ont zettend donker, maar een paar keer brak de maan door. Ik kan me heel goed herinne ren dat het was of iemand het licht aan deed. Er lag een glinsterende gloed over het water. Vreemd genoeg werd het op de Oos terschelde rustiger. Er stond een veel lange re golfslag. In de polder was het hopeloos met korte harde golven. We dreven naar zee. Dat hadden we wel in de gaten, maar om twaalf uur werd het weer vloed. Toen gingen we weer terug, richting Kattendijke, bij Goes. Kort daarna is mijn broer overleden. Ik zat naast hem. Hij rekte zich één keer uit. Je zag het wit van zijn ogen even verdraaien en hij was weg. Vader schreeuwde: Wat doet Jaap nou? Wat doet Jaap nou? Ik zei: Het is gebeurd, vader. Hij is dood. We hadden niet in de gaten gehad, dat het zo slecht ging met hem. Achteraf realiseerde ik me wel dat ik ook steeds zin had om te gaan sla pen. Dat ik in het donkere water keek en dacht: is dat nou het einde? Tja, dan komt het heel dichtbij. Mijn ogen vielen ook dicht. Het was bijna niet te houden, zo moe was ik. Het was vechten tegen de uitput ting. Dé dokter zei later: als je ingeslapen was, was je niet meer wakker geworden." Gestrand "Even later zagen we lichtjes op de dijk, zak lantaarns. Hé, zeiden we tegen elkaar, daar is volk. Het was de dijk van de Damse kaai, bij Yerseke. Toen zijn we weer gaan schreeu wen. Er kwam steeds meer beweging in die lampjes. En er kwamen meer lichtjes. We zeiden tegen elkaar: ze horen ons! Een kwar tiertje later strandden we op de dijk. Ze heb ben gewoon gewacht tot we aanspoelden. Het waren de dijkwachten van Yerseke. En er was een auto die met zijn koplampen over het water scheen. Ik ben aan wal ge strompeld. Ze hebben me opgetild. Ik had geen gevoel meer in mijn benen. Het vlot bleef achter op de dijk. Het was vier bij vijf meter. We zijn met zes balken weggegaan en we zijn er met vier aangeko men bij Yerseke. De mosselvissers die ons daar opvingen bekeken het viot. Ze schud den het hoofd en zeiden: dat kan niet. Daar kun je nooit mee over de Oosterschelde ge dreven zijn. Die ochtend hoorden we via het radio nieuws van het ANP dat er een vlot aange dreven was bij Yerseke. Dat waren wij." /x .i - - -• -- - foto privé-collectie GPD Het jaartal 1953 zit muurvast aan de stormvloedramp. Maar het was zeker niet de eerste keer dat de lage landen moesten wijken voor de golven. Zo lang wij weten teistert de zee het deltagebied. Een historisch overzicht. door jDe Februariramp 1953 staat als natuur- jramp niet op zich. In alle eeuwen hebben stormvloeden langs Neerlands kusten voortdurend hun tol geëist. Hendrik Marsman dichtte in zijn Herinnering aan Holland niet voor niets: 'En in alle gewes ten wordt de stem van het water met zijn eeuwige rampen gevreesd en gehoord'. Het laag gelegen deltagebied, waar rivie- ten de zee ontmoeten, springt er duide lijk uit. In de geschiedenis ligt een onafge broken reeks stormvloeden opgetast. En dat zijn dan alleen de vloeden die tot (ernstige) rampen leidden. Want niet elke stormvloed mondt uit in een over stroming. Gelukkig maar, want wat tegen woordig onder een stormvloed wordt ver staan, treedt gemiddeld eenmaal in de twee jaar op. Daar is sprake van als het zo geheten grenspeil, dat voor Vlissingen is vastgesteld op 3,50 m plus NAP, wordt overschreden. Op 31 januari/1 februari 1953 traden drie stormvloeden achter el kaar op, met de middelste, tussen 02.30 en 04.00 uur als ergste. Het water rees in Vlissingen tot 4,55 m plus NAP, tot nu toe het record. Of het ook de zwaarste uit de historie is, staat niet helemaal vast. Betrouwbare ge gevens uit het verleden ontbreken. Be kend is dat omstreeks 350 na Christus het veengebied in de Delta door storm vloeden verandert in een eilandenrijk, dat eeuwenlang vrijwel onbewoond blijft. Pas rond 800, als de schorren zijn dichtgeslibd, komen de mensen terug en begint een niet aflatende strijd tegen het water. Aanvankelijk zonder verdediging in de vorm van terpen en dijken. Afgaand op mededelingen van kroniek schrijvers is het vaak bar en boos ge weest. Een monnik uit de abdij van Qued- linburg in Saksen beschrijft de storm vloed die 29 september 1014 Vlaanderen en Walcheren treft, wanneer de zee weer op grote schaal huis houdt. "Er versche nen angstaanjagende wolken, die drie nachten lang wonderlijk onbeweeglijk de toeschouwers bedreigden. Op de derde dag echter verhief zich een ongekend ge raas van de donder, terwijl het zeewater opwoei en op een ongelooflijke wijze aan zwol en zich als het ware aan de wolken vasthechtte. Toen de zuchtende bewo ners, onder de indruk van de plotselinge ramp van een zo grote overstroming, in de gaten kregen dat alles in de chaos van de oertijd terugviel, sloegen ze in doods angst op de vlucht, maar vele duizenden zijn er omgekomen." Zeearmen Op dit bijna 1000 jaar oude verhaal wordt vele malen gevarieerd. Anselmus, abt in Gembloers bij Namen, maakt ge wag van een beving in zee op 1 oktober 1134, een dag later gevolgd door een vloedgolf, die in drie graafschappen ne derzettingen, kastelen en kerken te gron de richt. Het gaat dan waarschijnlijk om Walcheren, het Land van Waas en Beve land. De klap is ernstiger dan die van 1014 en verbrokkelt de Delta tot archipel met brede zeearmen. De Honte ver breedt, het Zwin schuurt diep uit, de Hin- kelinge in Oost-Zuid-Beveland ontstaat. Deze ramp zet wel omvangrijke bedijkin gen in gang. De mens laat zich niet lan ger in de verdediging drukken. Hoewel, tussen 1134 en 1530 treden er tenminste 45 stormvloeden op, waarbij delen van Zeeland overstromen. In zijn Zierikzee rond 1770. Beeld uit het boek 'De kroon op het Deltaplan' van de auteur. Rijmkroniek maakt Melis Stoke, mogelijk afkomstig van Schouwen, gewag van rampvloeden op 17 december 1287 en 5 februari 1288. Al Zeelandt verdranc seker- like, noteert Stoke, alleen Walcheren en het eiland Wolphaartsdijk blijven droog. Zowel in 1374 als in 1375 treden overstro mingen op; de Braakman verwijdt tot bre de zeearm, de eilanden Cadzand, Wul pen en Koezand in de monding van de Westerschelde hebben zwaar te lijden; daar verdrinkt het eiland Schoneveld. Op 19 november 1404 is de eerste Sint Eli- sabetsvloed een feit, die vooral in Vlaan deren en ZeeuwsVlaanderen grote gevol gen heeft; dorpen verdrinken, Biervliet komt drie eeuwen lang op een eilandje te liggen. Door de tweede Sint Elisabeths- vloed in 1421 ontstaat de Biesbosch en wordt melding gemaakt van 2000 slacht offers. Bij de eerste Cosmas en Damianus- vloed op 27 september 1477 ontstaat op de meeste Zeeuwse eilanden een ravage, tijdens de tweede vloed met deze naam - in 1509 - vergaan Stavenisse en de polder van Hontenisse. In oktober en december 1511 worden alle eilanden in meer en mindere mate door vloeden getroffen. Catastrofaal is de ramp van zaterdag 5 no vember 1530, Sint Felix Quade Sater- dach. "De Scheldedijk bij Antwerpen is doorgebroken. Men zegt dat een groot ge deelte van Zeeland is overstroomd en dat ook in Vlaanderen veel schade is aange richt. Ik ben nog niet goed geïnformeerd, maar ik bid God dat alles niet zo erg is als gezegd wordt", schrijft landvoogdes Mar- garetha twee dagen later aan Karei V. Haar bede is vergeefs, het is wél erg: Noord-Beveland, Sint-Philipsland, het land van Borssele en de Brede Watering ten oosten van Yerseke komen voor lan ge tijd onder water te staan. Hoewel de centrale regering in Brussel met strenge hand het herstel aanpakt, wordt veel werk ongedaan gemaakt door een vloed op Allerzielen, 2 november 1532. Dijkverhoging De reeks stormvloeden gaat onvermin derd door. De Pontiaansvloed in januari 1552, als middelste van drie stormvloe den (ook in december 1551 en februari 1552), de Allerheiligenvloed van novem ber 1570, waarbij Wulpen en Koezand verdrinken. In de zeventiende eeuw doen zich stormvloeden met ernstige schade voor in 1606 (op tweede Paasdag, 27 maart), in 1631 (de doodklap voor Rei- merswaal), in 1651 (Pietersvloed), in 1665 (Sint Nicolaasvloed) en in 1682, waarbij het al zwaar belaagde dorp Valke- nisse bezwijkt. In de achttiende eeuw zijn er een zware (in 1715) en 13 lage storm vloeden. De stormramp van januari 1808 is een signaal voor dijkverhoging, waar bij koning Lodewijk Napoleon een be langrijke rol speelt. Overstromingen tre den in de 19e eeuw ook op in 1825 en 1845 en bij negen lagere stormvloeden. Van rustig tij is geen sprake. Op 12 maart 1906 lopen in Zeeland 25 polders onder water, bijna 5000 hectare land. De water stand reikt in Vlissingen tot 3,92 meter boven NAP. Opvallend is dat veel dijken aan de binnenkant door het overslaande water worden uitgehold. Het is opnieuw aanleiding voor dijkverhoging. In september 1911 blijft de schade tij dens stormvloed beperkt tot het inlopen van de Karei- en Hogerwaardpolder, In Den Haag waaien 3000 bomen in het Haagse Bos om. In januari 1916 wordt met name het Zuiderzeegebied zwaar ge troffen: de aanzet voor uitvoering van de Zuiderzeewerken. Bij de Februariramp van 1953 komt het water op een nog nooit waargenomen hoogte van 4,55 me ter boven NAP en vallen er 1835 slachtof fers. Het Deltaplan moet de zee in het zuidwesten voorgoed beteugelen. De stormvloeden zetten in het verleden niet alleen grote gebieden onder water, maar vaagden ook hele dorpen weg. Het aantal door de zee opgeslokte gemeen schappen in Zuidwest-Nederland nadert de 175. Vaak is de precieze ligging niet eens bekend, maar rest alleen een vermel ding in de archieven. De verdronken lan den van Zuid-Beveland (Reimerswaal) en Saeftinge, het Zuidland van Schouwen en vergane eilanden als Orisant, Koe zand, Wulpen en Schoneveld kenden bloeiende dorpen. Niet in alle gevallen zijn stormvloeden de oorzaak van het verdwijnen van dor pen. Ook militaire inundaties, met name in Zeeuws-VIaanderen, eisten hun tol of versnelden de ondergang van een dorp. In het bijzonder het Zuidland van Schou wen is in het water gezakt door dijkval- len. Ze ontstaan door het plotseling weg zakken van grondlagen langs oevers en zeedijken. Ze werden vroeger grondbra ken of grondbrexem genoemd. Sinds 1880 zijn langs de zeeweringen in het Westerscheldegebied circa 110 dijkvallen geregistreerd en in de Oosterschelde ruim 220. De noordkant van Noord-Beveland staat bekend om de gevoeligheid voor val len. Vandaar ook de reeks inlagen die daar aanwezig is.

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 2003 | | pagina 2