'Alsof het gisteren is gebeurd ■11)3-2003 bang ben' ,E 'Ik vertel dit omdat ik nog steeds :CIAL WATERSNOOD Beeldend kunstenaar Dirk Stooker maakt persoonlijk verslag van 'de nacht' ZATERDAG 1 FEBRUARI 2003 De Dordtenaar STRIJEN - Als Strijenaar Teun Dorst over zijn ervaringen tijdens de watersnood verteld heeft, begint hij een laatste zin: „Weet je waarom ik dit graag wilde vertellen? Omdat ik nog altijd bang ben dat het weer gebeurt. Men zegt dat het nu veilig is, maar dat zei men vóór 1953 ook. Dat geweld van dat wa ter, dat blijft je altijd bij. Tegen die kracht be gin je uiteindelijk helemaal niets." De nu 71-jarige Dorst werkte in 1953 in het transportbedrijf dat toen van zijn vader was en tegenwoordig van zijn zoon is. Hij had een vrachtwagen ter beschikkingen kon daarmee rijden. Niet zo vreemd dus dat er in die kwa de nacht een telefoontje kwam dat hij en zijn vrachtwagen nodig waren. Er moesten zand zakken gereden worden. „We waren wezen stappen. Ik ging pas om twee uur naar bed. Om kwart voor vier werd ik mijn bed al uitge- ensas hadden onze achterlichten zien ver dwijnen. Die dachten dat we er geweest wa ren." Even later moesten in de buurt van de Kruisdijk mensen geëvacueerd worden. „Er kwam ons een man tegemoet lopen, die zei dat zijn familie verdronken was. Dat geloof den we niet. We wilden gewoon doorrijden om de mensen te redden. Maar iets verderop konden we er niet meer door. Er stond te veel water." Pas vier dagen na de dijkdoorbraken zag Dorst zijn bed weer. De vrachtwagen was al snel weer nodig, maar hij was niet wakker te krijgen. „Toen heeft een ander hem gereden, Het schilderij van Dirk Stooker over de watersnoodramp in het gemeentehuis van 's-Gravendeel. Een tweede versie, die slechts licht verschilt, hangt in het waterschapshuis in Klaaswaal. Met zijn penseel legde Dirk Stooker (80) uit 's-Gravendeel feilloos de paniek en de chaos vast van de nacht van 31 januari op i februari 1953. De beeldend kunstenaar beleeft elke seconde van die nacht opnieuw als hij erover vertelt. De gevolgen van de watersnoodramp waren maanden lang zichtbaar in het zwaar getroffen dorp. Stooker heeft lang rondgelo pen met zijn plan voor een schilderij over de watersnood, omdat hij een complex tafereel in zijn hoofd had. Af en toe maakte hij een schetsje omdat hij het goed wilde uitdenken, maar uiteindelijk heeft hij zijn 'wa tersnoodschilderij' twee keer gemaakt, in licht van elkaar verschillende vormen. Schilderen valt Stooker moeilijk de laatste tijd omdat hij een beetje tobt met zijn gezondheid, maar hij kon de aanvechting niet weer staan om met de pen nog een keer een persoonlijk verslag te maken van de rampnacht, een paniekerige, chaotische nacht vol verdriet en onzekerheid. Veel van de 37 slachtoffers kwamen uit de wijk De Nest waar hij nog altijd woont. „Als die mensen thuis waren gebleven en niet naar de Molendijk waren gegaan, zouden ze het hebben overleefd." en krachtige noordwester storm hield ons uit de slaap en y y -l—l het was of wij voorvoelden dat ons wat te gebeuren stond dat wij noch nimmer hadden gekend. De kinderen wa ren niet thuis, maar bij oma in de buurt schap De Wacht, zoals wel vaker gebeurde. Naar gelang de tijd verstreek kregen wij het gevoel dat die stilstond, omdat wij wachtten op het eer ste morgenlicht van een nieuwe dag. Plots klonk daar klokgelui dat door de storm af en aan zwol en ons erg deed schrikken omdat wij onmiddel lijk aan de kinderen dachten. Later werd door verscheidene brandweerlieden in de straat op de deu ren gebonsd om te waarschuwen voor het zéér hoge water. Ik heb mij aange kleed en ben naar de Kildijk gegaan om te zien wat ons zou kun nen gebeuren. Recht voor de Verbrugge- straat liet de dijk een beetje water door. Maar zolang het water maar helder zou blijven, was er geen direct gevaar, zo werd verteld. Toen ik terugkwam van de dijk, waar ilc een zee van water had gezien, stond bij onze buren een jeep geparkeerd. Naast ons woonde in die tijd de vlasser Sam de Geus, die bezoek kreeg van zijn zwager Cor Reedijk. Wij vroegen aan Cor Reedijk of hij onze kinderen wilde ophalen op De Wacht, wat hij zonder aarzelen deed. De polder De Nest moest op last van de gemeente worden ontruimd. Overal op straat hoorde je mensen die niet wisten wat te doen. Als de dijk langs Bevershoek het niet zou houden, dan was de ramp niet te overzien. Dit alles overwegend besloten wij om met mijn ouders, die tegenover ons woonden, naar mijn zuster en zwager, Thijs Tak, te gaan die in die tijd aan het Oude Veer woonde. Toen we daar aankwa men bleek de toestand niet vrolijk. Er ont stond paniek toen de holo, de ruimte tus sen het huis en de dijk, begon vol te stro men. Benedendijks hebben wij toen met een kruiwagen grond gehaald uit de tuin tjes om daarmee een dam op te werpen die voorkwam dat het water in de lager gele gen huiskamer zou stromen. Het was druk in het huis en ik bedacht dat ik met mijn gezin beter naar Rein de Vries kon gaan. De Vries was een goede kennis van ons. Hij had in die tijd een Boek- en Papierhandel op De Heul, naast de Middelkreek, waar nu de Hendrik Ha merstraat begint. Wij werden met open ar men ontvangen. Het was geen probleem om er met onze drie kinderen te verblijven zolang dit nodig zou zijn. Maar na verloop van tijd klonk weer het geroep van brand weerlieden. Er was water aan de Smids- weg. En daar kwam het al. Wij zagen allen vanuit het kantoor aan de voorzijde hoe het water over De Heul stroomde. Janna, de vrouw van Rein, riep ontzet uit: „O, dit is nog nooit gebeurd." Reinder de Vries zag alles verloren gaan waar hij zo hard voor had gewerkt en riep wanhopig uit „Hier heb ik jaren voor gewerkt en nu gaat alles naar de bliksem." Toen werden wij even afgeleid door een pony die daar eenzaam stilstond met het achterwerk gekeerd naar wind en water, alsof hij het natuurgeweld wilde keren. Er waren echter andere dingen om aan te denken. En dat was om zoveel mogelijk boeken en papierwaren naar boven op de zolder te brengen om die droog te houden. De ouders van Reinder woonden ook nog in een gedeelte van het winkelpand. Zij dachten dat zij nog wel even in hun woonkamer konden blijven voordat het water binnen zou stromen. Maar na korte tijd begon het vloerkleed te drijven, wat ook al weer nog meer paniek veroorzaakte. Boven de winkel was het klein en vol, en er verbleef toevallig ook nog een tante uit Zeeland die in 's-Gravendeel logeerde. De oude De Vries liep almaar heen en weer en prevelde in zichzelf onverstaanbare woor den, alsof hij niet meer bij zinnen was. Wij konden daar niet blijven en besloten terug te gaan naar het Oude Veer. De vraag was of dit nog te doen was met drie kleine kinderen. Wij hebben als het ware een paniekachtige vlucht onderno men via de zijdeur, omdat de winkeldeur aan de voorkant met allerlei hulpmiddelen was gebarricadeerd tegen het water. Met mijn in een deken gewikkelde zoontje Wout ging ik naar buiten. Het huis lag die per dan de straat en het water stroomde met grote kracht van De Heul naar het di rect aan de Middelkreek gelegen erf. Toen wij naar buiten stapten, reikte het water slechts tot halverwege onze onderbenen, maar de stroming was zeer sterk en koud. Bij de openstaande poort die het erf scheidde van de straat, kreeg ik de schrik van mijn leven toen ik plotseling in een af wateringsputje stapte waarvan het deksel was weggedreven. Ik moest mij met kracht tegen de poort drukken om het kind vast te kunnen houden. Het kostte veel inspan ning, maar het lukte om weer op de been te komen en voor verder onheil gespaard te blijven. Een van mijn broers, die vanaf de Zuid-Voorstraat zag wat er gebeurde, snelde mij te hulp en nam het kind van me over. Ik ben toen teruggegaan om de overi ge gezinsleden te halen en naar de Zuid- Voorstraat te brengen, die nog gedeeltelijk droog stond. Op de terugweg naar het Oude Veer vin gen wij het gerucht op dat de waterkering op De Kaai het wel eens niet zou kunnen houden door de grote druk die er op stond. Op De Kaai was het een en al chaos en ver warring. Ik hoor opperwachtmeester Ver- bree nog tegen zijn collega, wachtmeester Smit, zeggen: „Als de toestand niet snel verandert, verzuipen we allemaal." Deze uitspraak inspireerde mij vele jaren later tot het maken van het watersnoodschilde rij. Ilc heb dat tafereel twee keer geschil derd. Het ene schilderij hangt in het ge meentehuis in 's-Gravendeel, het andere in het waterschapshuis in Klaaswaal. Op dat schilderij staan beide politiemannen afgebeeld op de plaats waar Van Bree zijn uitspraak deed. Toen wij weer bij het Oude Veer waren aangekomen, zakte het water daar, wat een grote opluchting was. Die morgen kregen wij daar ook de eerste berichten over de ve le slachtoffers die waren gevallen. Verder waren de omstandigheden zo dat wij het dorp moesten verlaten, omdat het voor ve len onleefbaar was geworden. Op die kou de, vroege morgen liepen wij van het Oude Veer weer terug naar De Kaai. Op De Kaai was het een drukte van belang. Veel men sen zochten een goed heenkomen en wil den het dorp verlaten. Dat moet voor velen een moeilijke beslissing zijn geweest. Wij hadden op maandag het geluk om met ons gezin voor de reis naar de Rotter damse Ahoyhallen in te kunnen stappen bij een meneer met een vrij grote auto. Toen wij in Rotterdam aankwamen, was het alsof we uit een vreemde droom ont waakten, maar even later al realiseerden wij ons dat het een onvoorstelbare werke lijkheid was waarin wij verkeerden. De stroom van mensen uit de rampgebieden zwol aan en de berg van schoeisel en kle ren nam onvoorstelbare vormen aan. En dan was er ook nog de plaatselijke kran tenverslaggever die wilde weten wat wij hadden meegemaakt in het rampgebied. Ik heb hem verteld dat wij persoonlijk geen spannend verhaal hadden om te ver tellen. Het viel weg tegen de verhalen van de mensen die binnenkwamen. Ons ver haal stelde in dat licht bezien niet zoveel voor. Toen maakten wij kennis met een meneer die ons vroeg of ons gezin en mijn ouders al onderdak hadden. Wij hadden nog niets gehoord over wat er verder met ons zou gebeuren. Die man zei toen dat hij plaats zou regelen in zijn hotel in Den Haag. Ik voelde me overvallen door de snelle manier van handelen maar we heb ben het aanbod toch aanvaard. In Den Haag kwamen wij terecht in een groot huis dat een pension bleek te zijn. De ka mer was kil en koud doordat er geen ver warming brandde. Toen stelde zich een man voor die de huismeester bleek te zijn. Hij kreeg van zijn baas de opdracht de open haard aan te steken en een maaltijd te verzorgen. Tijd en handelingen lopen in elkaar over en ik kan me niet alles tot in de tail herinneren, maar wel kan ik me nog heel goed het moment herinneren dat voor ons aan de voordeur werd gebeld. Twee he ren stelden de vraag of de familie Stooker aanwezig was. Wij zagen direct wie wij voor ons had den: twee mannen die veel kwamen vissen bij de buurtschap De Wacht. Zij hadden in de plaatselijke brant gelezen wat wij had den meegemaakt in het rampgebied en in de Ahoyhallen gevraagd naar het adres waar wij onderdak hadden gevonden. Er werd ons door een van die heren een leeg staand huis aangeboden met alles er op en maar die kwam niet ver. We hadden geen' brandstof meer." Achteraf realiseert Dorst zich dat hij de nodi-' ge gevaren gelopen heeft. „Elders zijn men-i sen verdronken die op de dijk bezig waren,1 net als wij. Als we een klein stukje verderop bezig geweest waren, waren wij ook verdron ken. Maar we waren geen helden. We ston den er gewoon totaal niet bij; stil dat die dijken kon-' 1 breken. Dat wasj ondenkbaar." er aan aan de Rotterdamsestraat. Wij wa ren zeer verrast door dit aanbod en hoef den er niet lang over na te denken. De ei genaar van het pension was niet aanwezig daar hij het kennelijk te druk had met het vullen van de vele leegstaande kamers. \^ij hebben maar niet langer afgewacht en af scheid genomen van de huismeester die ons hoffelijk uitliet, waarbij hij de hand op hield voor zijn bewezen diensten. Wij gingen weer terug naar Rotterdam naar ons nieuwe onderkomen. De be woonster van dat huis kon niet meer zelf-' standig zijn en was in een inrichting opge nomen. Wij vonden in dat huis de rust om te overdenken wat ons was overkomen. Ik dacht opeens aan het stukje in de krant dat ik van onze hulpverleners had gekregen en waarin werd verhaald over wat wij hadden beleefd. Ik citeer nu het sterk overdreven verhaal van de verslaggever die ons in de Ahoyhallen had aangesproken: „Schilder Stooker uit 's-Gravendeel trekt zenuwachtig aan zijn sigaret, wan neer hij met horten en stoten het verhaal van zijn vlucht voor het schuimende water vertelt. En dan horen wij, te midden van het geroezemoes van de boordevolle Ahoy- hal hoe deze vader, worstelend met verra derlijke draaikolken, zijn kleine Wouter heeft gered. Schilder Stooker heeft met het jongetje tegen de borst gedrukt op zijn knieën in het ijskoude water gelegen, mee gesleurd door een vloedgolf, die onver wacht uit de richting Puttershoek naderbij tornde. En achter hem vocht zijn vrouw voor behoud van man en ldnd. Dit vreselij ke ogenblik heeft zich onbarmhartig in de herinnering van deze mensen gegrift. Al leen Woutertje doet alsof er niets gebeurd is. Rustig speelt hij in zijn bedje en een spaarzame zonnestraal verguldt de blonde haren van hem en zijn broertje." De verslaggever had naar zijn gevoel zijn best gedaan, en om het spannend te maken heeft hij onze belevenissen, die ik beleef alsof zij gisteren zijn gebeurd, erger gemaald dan ze geweest waren. Maar wij hadden aan dit bericht wel een huis te dan ken waar wij verscheidene weken konden verblijven en waar wij tijdelijk Rotterdam mers waren." beid." Zakken werden in eerste instantie ge haald bij aardappelhandel Kruidhof aan de Groot-Cromstrijensedijk, later ook bij de sui kerfabriek in Puttershoek: „We hebben geluk gehad dat we de Bonaventuursedijk konden houden, zodat de suikerfabriek bereikbaar bleef. Anders was het in Strijen nog veel slechter afgelopen." Daarna moesten ze bij de watertoren aan de Schelpweg, waar een losplaats was, gevuld worden met zand. De storm joeg het zand in de gezichten van de mannen: „Ik voel het nog schuren." Dorst herinnert zich dat er zelfs zand uit de trottoirs ge haald werd: „Er was een mevrouw in het dorp die daar vreselijk boos over werd. Ze kon met de kinderwagen niet meer bij haar huis komen. Het dorp leefde wei mee, maar ze wist natuurlijk ook nog niet hoe erg het was." De zandzakken werden onder meer naar de Buitendijk bij Strijensas gebracht. „Je zou denken dat zo'n dijk horizontaal is, maar met dat water zag je dat het wegdek golfde. Op sommige plaatsen kwam het water erover heen." De ernst van de situatie was toen nog lang niet duidelijk. Hoewel het nog uren moest duren voordat de vloed zijn hoogste punt bereikte, zakte het water plot seling een stuk. Een van de boeren onder de werkers op de dijk ging prompt naar huis: „Het ergste leek voorbij te zijn en hij moest zijn koeien nog melken." In werkelijkheid zakte het water alleen maar doordat een stuk je verderop de dijk doorgebroken was. Dat merkten Dorst en de mensen om hem heen pas later. Ze reden het Land van Essche in en kwamen maar net op tijd boven op de Schenkeldijk. „Het water kwam er aan rollen, ongeveer een meter hoog. Mensen uit Strij- t

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 2003 | | pagina 3