Voorzichtig ademen Boeken Nederlands Dagblad zaterdag zondag 1 FEBRUARI 2003 10 Hagelstenen, natte sneeuw, pak- sneeuw, stuifsneeuw, rijp, ijs, ijzel, ijsbloemen. Het gaat steeds om het zelfde materiaal, namelijk kristallen van waterstofoxide (H20) ofwel be vroren water. Maar we gebruiken er een heleboel verschillende woorden voor, omdat water onder verschil lende omstandigheden anders uit kristalliseert. Het hangt van de situ atie af of we te maken krijgen met een regen van hagelstenen of met sneeuwbuien, ijzel of rijp, ijspret of sneeuwballengevechten. Rijp bestaat uit bevroren dauwdruppels. Deze winter hebben we wer kelijk alles gehad. In de kerstvakantie een paar da gen ijspret en meteen een forse sneeuwdeken. Eenmaal zelfs weer eens ijsbloemen op de schuur deur. Afgelopen dinsdag een hagelbui, donderdag dwarrelende sneeuwvlok ken. Maar voor de kinderen is het ver reweg het leukst als de temperatuur keurig rond het vriespunt schommelt, want dan is de kans op forse sneeuw vlokken het grootst. En in zo'n geval is het maken van glijbanen, sneeuwbal len en -poppen kinderspel. Iedere sneeuwvlok heeft een unieke structuur. De astronoom en wiskundi ge Johannes Kepler was de eerste we tenschapper die daar oog voor had. Tijdens een winterwandeling in Praag viel zijn blik toevallig op enkele sneeuwvlokken op zijn jas. Hij was verrast door de fijn vertakte, symme trische vorm van de sneeuwkristallen op zijn mouw. Toen hij er goed naar ging kijken, ontdekte hij dat werkelijk iedere sneeuwvlok een eigen struc tuur heeft. Kepler stortte zich in 1610 enthou siast op de vraag hoe dat kwam. Hij beschreef zijn waarnemingen in de verhandeling 'Een nieuwjaarsge schenk, of Over de Zeshoekige Sneeuwvlok', maar hij wist de oorzaak van de variatie aan kristalstructuren niet te achterhalen. Datzelfde geldt voor René Descartes (de man van: „Ik denk, dus ik ben"). De Franse filosoof raakte tijdens een verblijf in Amsterdam gefascineerd door de zuivere geometrie en de unie ke configuratie van gekristalliseerde waterdeeltjes. Hij legde zijn observa ties aan sneeuwkristallen vast in teke ningen, die in 1637 werden afgebeeld in zijn boek Meteorologica. Maar on danks zijn scherpe waarnemingen, wist ook Descartes nog niet door te dringen tot de oorsprong van de zes hoekige vorm. Hij had geen verklaring voor de variatie in kristalstructuren. 'Brief uit de hemel' Pas halverwege de twintigste eeuw zijn natuurkundigen er in geslaagd het sneeuwraadsel op te helderen. De Japanse atoomfysicus Ukichiro Na- kaya ontdekte dat niet alleen de luchttemperatuur en luchtvochtig heid een grote invloed hebben op de vorm van ijskristallen, maar dat kleine variaties in de oppervlaktespanning eveneens een belangrijke rol spelen. Sneeuw ontstaat in de hogere luchtla gen, door het bevriezen van onder koelde waterdamp bij een betrekke lijk geringe dampdruk en bij tempera turen van -12 tot -18 graden Celsius. Je krijgt dan verschillende soorten kristallen (plaatjes, naalden, sterren, prisma's), die vaak samenklonteren met onderkoelde waterdruppels, maar soms ook niet. Iedere sneeuwkristal legt op haar lan ge dwarreltocht naar beneden een an dere weg af. Omdat de omstandighe den voortdurend wisselen, heeft iede re sneeuwvlok een unieke vorm die haar hele ontstaansgeschiedenis ver raadt. De Japanse natuurkundige Uki chiro Nakaya gaf dit wonderlijke ver schijnsel een poëtische dimensie door ieder kristal te beschouwen als 'een brief aan ons uit de hemel'. Spiegeltjes van ijs Bij rustig, stabiel weer en lage tempe raturen (7 tot 8 graden beneden het nulpunt of nog lager) klonteren de ijs kristallen niet samen. Ze komen af zonderlijk naar beneden en je ziet ze eigenlijk alleen als ze schitteren in de zon. Het gaat om minuscule plaatjes of naaldjes, die als fonkelende schilfertjes neerdwarrelen. Dit kan zelfs gebeuren bij een blauwe, wol kenloze lucht en stralende zonne schijn. Deze vorm van neerslag komt vooral voor in de poolstreken, maar is in onze regio zeldzaam, tenminste 'op de begane grond'. Het gebeurt wel heel vaak in de hogere luchtlagen en dat geeft dan aanleiding tot 'halo's': krin gen en bogen rond de zon, bijzonnen en andere bijzondere lichtverschijn selen. Een ijsplaatje kan namelijk als spiegeltje fungeren. Als er in een be paalde luchtlaag erg veel van zulke kristallen in ongeveer dezelfde stand staan, zien wij dat als bogen, kringen of mini-zonnetjes. Gemiddeld is er eens per twee dagen een bijzonder lichtverschijnsel in de buurt van de zon te zien. Motsneeuw en vlokken Als wij praten over sneeuw, gaat het altijd om samengeklonterde kristal len. Soms komen er kleine, witte bol letjes naar beneden, min of meer afge plat of langwerpig, met een doorsnede van nog geen millimeter. Deze 'mot- sneeuw' is ontstaan uit sneeuwkris tallen, die met onderkoelde water druppeltjes zijn samengevroren. Motsneeuw ontstaat alleen in stabiele luchtmassa's. Bij buiig weer met snel opstijgende luchtstromen krijg je gro tere korrels, vrijwel rond of enigszins zeskantig, met een doorsnede van 2 tot 5 millimeter. Deze 'korrelsneeuw' ontstaat als de lucht vrij veel water damp bevat en als onderkoelde water druppels ervoor zorgen dat sneeuw kristallen samenklonteren tot brosse korreltjes. Bij 'echte' sneeuw zijn de kristallen samengevoegd tot grote vlokken, die langzaam naar beneden dwarrelen. Een sneeuwvlok van zo'n vier centi meter bestaat uit maar liefst vierdui zend ijskristallen. Het samenklonte ren kan in principe eindeloos blijven doorgaan: er zijn ooit vlokken gesig naleerd van twaalf centimeter door snee... Sneeuwdeken Bij temperaturen beneden de 7 gra den Celsius zijn de kristallen bros. De vlokken hechten niet of nauwelijks aan elkaar en laten zich vrij gemakke lijk meevoeren door de wind. Poeder sneeuw of stuifsneeuw dus... Bij een bodemtemperatuur van ruim boven de nul graden Celsius smelt alle sneeuw onmiddellijk weg. Kinderen praten dan over 'natte sneeuw'. Zij prefereren temperaturen rond het vriespunt, want dan klonteren de kris tallen gemakkelijk aan elkaar. Je krijgt dan 'paksneeuw' en een echte sneeuwdeken. Vlokken die op de grond terechtkomen, kleven snel vast aan de sneeuw die er al ligt. Als de temperatuur tijdelijk boven het nul punt komt, begint de sneeuw even te smelten en dan wordt de samenhang nog beter. Als de temperatuur lange tijd boven het nulpunt blijft, krijg je een water- laagje, dat bij intredende (nacht)vorst in een ijslaag verandert. Dat gebeurt als de zon het bovenste laagje laat ontdooien, terwijl het in de daarop volgende nacht weer bevriest. Het zelfde kan gebeuren door een regen bui, waarbij het bovenste laagje met water doordrenkt raakt en vervolgens bevriest Glijbaan Een dergelijk proces kun je natuurlijk met de hand nabootsen. Als je een handvol sneeuw samenperst, wordt het een harde massa. Door het samendrukken daalt name lijk het smeltpunt van ijs. Overal waar twee kristallen tegen elkaar drukken, smelten ze. En zodra de drukking op- IJsbioemem op de ruit van een schuurdeur. Mede dankzij het cv-tijdperk zijn ijsbloemen zeldzaam geworden. Sinds donderdag kunnen we weer even genieten van forse sneeuwkristallen. als die van sneeuwkristallen. Ze ont staan eveneens door bevriezing van condenserende waterdruppeltjes. Al leen gaat het bij rijp om bevroren dauwdruppels en niet om regendrup pels. Maar je vindt overeenkomstige kristalvormen met een vergelijkbare variatie (plaatjes, zuiljes, prisma's, ster- en boomvormige structuren). Het voordeel, van rijp boven sneeuw is dat het vaker voorkomt en gemakke lijker te fotograferen is. Je moet alleen heel erg oppassen met je ademhaling, maar dat is bij sneeuwvlokken even eens het geval. Dé schoonheid van ijs kristallen is nu eenmaal niet bestand tegen warmte. Een enkele ademtocht kan veel fraais bederven. Als het gaat over de niet-levende natuur;, dan is de boekenserie van prof, dr. M. Minnaert Natuurkunde in 't vrije veld (Thieme - Zutphen, 1937) een boeiende gids. Wie meer wil weten over natuur kunde buitenshuis (neerslag, licht, kleu ren, geluid, aardmagnetisme, elekbjciteit);: vindt in Minnaert's driedelige standaard werk een schat aan informatie. De serie is vaak te vinden in de bibliotheken van na- tuureducatieve centraenuniversiteiten.; houdt, vriezen ze meteen weer aan el kaar vast. Als je lang genoeg blijft persen en kneden, kun je van losse sneeuw ge woon ijs maken. Dat heeft waar schijnlijk ieder schoolkind wel eens proefondervindelijk gemerkt. Het is een ongeschreven regel dat je niet met ijshallen gooit, maar iedereen weet natuurlijk wel hoe je ze moet maken. Bij het vervaardigen van een glijbaan gebruiken we hetzelfde principe. Als je voortdurend over hetzelfde sneeuwoppervlak glijdt, krijg je van zelf een bovenlaag van glashard en spiegelglad ijs. Bij koud weer 'pakt' sneeuw niet goed. Bij temperaturen van beneden 7 graden Celsius is het maken van sneeuw- en ijshallen on mogelijk. Dat komt omdat de druk king dan niet meer voldoende is om het smeltpunt onder de temperatuur van de omgeving te laten daien. De kristallen klonteren dus niet goed. Maar er komt iets anders voor in de plaats: ze produceren geluid. Bij lage temperaturen gaat het geluid van voetstappen in de sneeuw anders klinken: de sneeuw 'kraakt' en ook dat heeft zijn bekoring. In onze regio wordt lang niet iedere winterwandeling opgevrolijkt door sneeuw. Gelukkig komt rijp vaker voor dan sneeuw. En de wereld van rijpkristallen is minstens zo boeiend De combinatie van een spuitende fontein, harde wind, boomtakken en vrieskou kan prachtige ijspegels opleveren. door Kees de Heer

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 2003 | | pagina 4