De laag gemaakte landen Vervolg van pagina 13 In de volgende eeuwen liet de zee zich steeds sterker voelen in het Zuiderzeegebied. Dat zorgde in de zestiende eeuw voor de 'Zuiderzee vloeden'. Bij Amsterdam deden zich dijkbreuken voor waardoor Holland tot aan de Oude Rijn overstroomde. Leiden lag tijdelijk aan zee. De noordelijke provincies Friesland en Groningen bleven rampen lange tijd be spaard. „In het noorden woonde men op terpen. Voorzover zich overstro mingen voordeden, eisten die minder slachtoffers", zegt Vermaas. „Maar be langrijker was het feit dat de noordelij ke kust bestond uit jonge zeeklei, niet uit veen. De ontginning leidde niet tot een ingrijpende bodemdaling, zoals aan de westkust." In de dertiende eeuw werd echter ook het noorden slachtoffer van omvang rijke rampen. Op 16 januari 1219 eiste de Marcellusvloed duizenden levens. Emo, de abt van de Premonstratenser abdij Floridus Hortus in Wittewierum getuigt: „En nadat de mensen ter ver dediging van hun huizen tot aan zons ondergang en nog langer naarstig had den gezwoegd en de woedende oceaan niet hadden gevreesd, week de wrede zuidwester, toen het tegen het uur van slapengaan al redelijk veilig scheen te zijn, terstond voor de nog veel wredere noordwester, de noordelijke buurman van de westenwind. En doordat de zee door de zuidwester tot aan de bodem in beweging was, sloeg hij over de dijk heen toen de noordwester aan kwam stormen, en hij verbreidde zich hevig kolkend en golvend als kokend water, en bedekte vooral de Friese Zeelanden (de kuststreek, red.), die werden over vallen als door de plotseling intredende dood." De Marcellusvloed werd in die der tiende eeuw nog overtroffen door de overstromingen in de winter van 1287- 1288. Daarbij kwamen in de noordelij ke provincies naar schatting 50 000 mensen om. Die winter, waarin zich ook de Dollard vormde, is daarmee de grootste watersnoodramp uit de Ne derlandse geschiedenis. Anders dan in Holland en Zeeland ging het in het noorden om natuur rampen in de ware zin van het woord, zegt Vermaas. Het water kwam niet bin- nenkolken omdat menselijk ingrijpen het gebied kwetsbaar hadden gemaakt, zoals in de westerse veengebieden was gebeurd. Maar de enorme aantallen slacht offers waren wel een gevolg van men selijk handelen. Vermaas: „In de noor delijke provincies breidden de kwelders zich steeds verder uit; de kustlijn schoof op in noordelijke richting. De mensen trokken steeds verder noord waarts om de jonge zeeklei te benutten voor voedselproductie. Ze gingen daar niet op terpen wonen, maar probeer den hun huizen en bezittingen te be schermen middels dijken. Dat heeft de kwetsbaarheid voor stormvloeden ver groot." Er is sinds 800 geen eeuw voorbijge gaan zonder meerdere water snoodrampen. De vernietigende storm vloeden werden een van Neerlands le ven. In de vijftiende eeuw volgden er drie snel op elkaar: in 1404, 1421 en 1424, alle rond 19 november, die daar om de Sint-Elisabethsvloeden worden genoemd. Ze veranderden Zeeland in een groepje eilandjes en creëerden de Biesbosch. In de daarop volgende eeuwen wer den bijna beurtelings het noorden, het Zuiderzeegebied en het zuidwesten ge troffen. De laatste Zuiderzeevloed was die van 1916. Die stormvloed zorgde er voor dat de plannen voor een Afsluit dijk. die al op tafel lagen, ook ter hand werden genomen. In de twintigste eeuw kreeg Neder land het idee het water onder controle te hebben, zegt Vermaas. Na de aanleg van de Afsluitdijk restte er nog maar één zwak punt: het zuidwesten. De stormvloedcommissie, die in 1939 door de regering was ingesteld, legde in een in 1944 gepubliceerd rapport de vinger op de zere plek: de Zeeuwse dijken wa ren te laag en bovendien verzwakt. De Duitsers hadden enkele dijken doorge stoken om een geallieerde invasie te voorkomen. Die dijken waren vervol gens provisorisch gerepareerd. Ook de bunkers die de Duitsers er bouwden, deden de structuur van de Zeeuwse dij ken geen goed. En het vee dat aan de binnenzijde van de dijk graasde ver trapte de toch alle dunne kleilaag, waar door de Zeeuwse dijken verder ver zwakt werden. Na het rapport van de Stormvloed commissie kon iedereen op de hoogte zijn van de zorgwekkende toestand in Zeeland, zegt Vermaas. „Maar men had net na de oorlog andere dingen aan het hoofd." Tijdens de zware noordwester storm van 1 maart 1949 ging het nog net goed. Vier jaar later ging het mis.

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 2003 | | pagina 2