"it 4 1 Een plan met bijwerkingen Storm nu eerder te voorspellen fcfcilllll Zaterdag 1 februari 2003 WATERSNOODRAMP 7 TÉlfP -u r Deltawerken Met de bouw van de Deltawerken werd in 1954 begonnen om het zuid-westen van Nederland voortaan te beschermen tegen stormvloeden. Maeslantkering Haringvlietdam - Brouwersdam - Stormvloedkering i Oosterschelde Veerse Gatdarn -J J Stormvloedkering Hollandse IJssel 4-1 -Grevelingendam - St. Philipsdam - Zandkreekdam NeeltJeJans Oesterdam - Bathse Spuikanaal en Spuisluis De aanleg van de Stormvloedkering in de Oosterschelde was een belangrijk onderdeel van de Deltawerken. Zeeland is door het Deltaplan een stuk veiliger geworden. De zee is buitengesloten. Maar het verdwijnen van het zoute water had ook nadelige gevolgen voor natuur en landschap. In de voor stellen voor een Deltaplan-plus moet zelfs weer een deel van de dammen verdwijnen. Goede Vrijdag 1987. Het belooft een prachtig weekeinde te wor den. Op deze aangename voor jaarsavond hebben zich op de Philipsdam in wording een paar hon derd belangstellenden verzameld om de sluiting van de laatste Deltadam mee te maken. Durfallen verdringen el kaar om de eerste te kunnen zijn die over de bijna boven water gekomen dam naar de overkant loopt. Rinus Boon, hoofd compartimenteringswer- ken van Rijkswaterstaat Deltadienst, ziet al die drukte geamuseerd aan. Hij heeft zich verzekerd van de beste plek: op de voorplecht van een vlet kan hij de finale van de Deltawerken uitste kend volgen. Zestien jaar later blijken de Deltawer ken nog lang niet klaar te zijn. Als het gaat om de veiligheid valt er weinig aan te merken op de reeks afdammin gen, die in Zeeland in 1960 begon met de sluiting van de dam door de Zand- kreek en in 1987 eindigde met de vol tooiing van de Philipsdam. De laatste jaren is evenwel het inzicht ontstaan dat de manier waarop het Deltagebied beveiligd is, ook nadelen heeft. De Del tawateren zijn door al die dammen in van elkaar gescheiden bekkens veran derd. Dat leidt tot moeilijkheden met de af voer van rivierwater naar zee. De op eenhoping vein voedingsstoffen in sommige van die bekkens veroorzaakt milieuproblemen. De oplossing lijkt - met inachtneming van de veiligheid - het weer tot stand brengen van een verbinding tussen de Deltabekkens. Daardoor kan het rivierwater in tijden van hoge afvoeren makkelijker weg en kunnen voedingsstoffen over een gro ter gebied worden verspreid. Er moe ten dus gaten in de Philipsdam komen. Deze gedachte lijkt Boon (61, tegen woordig adviseur bij Rijkswaterstaat in Zeeland) niet te deren. „Ik wil niet zeggen dat het me niks doet, maar het is al lang geleden. Redenen voor de aanleg van de compartimenterings- dammen waren: een getijloze door vaart op de Schelde-Rijnverbinding, de zoetwatervoorziening voor de land bouw en het verkleinen van de kom- berging in de Oosterschelde. Als de zoetwaterlobby niet zo groot was ge weest, was het verstandiger geweest het geld van de compartimenterings- dammen in een grotere doorstroom- opening van de stormvloedkering te stoppen." Dan was door een groter getijverschil het afkalven van schorren en slikken en het vollopen van de geulen in de Oosterschelde, de beruchte zandhon- ger, minder erg geweest. Een groter getijverschil, Boon vindt het prachtig. „De Oosterschelde is uit zijn even wicht. Hoe dichter je hem weer bij dat evenwicht brengt, hoe beter het is." Hij zegt dat destijds wel problemen met het Oosterscheldesysteem waren voorzien. „Dat het zo erg zou zijn, had den we niet gedacht. We verwachtten ook dat het water van de Rijn rond 2000 beter zou zijn, dat valt tegen. De waterkwaliteit van Mark en Dintel valt ook tegen." Had het anders gemoeten? Met de ken nis van nu zal iedereen ja zeggen, ver onderstelt Boon. „Maar hoe dan? De opgedane kennis wordt bij nieuwe projecten natuurlijk gebruikt. We zit ten met de zeespiegelrijzing. Kunnen we over honderd jaar hier nog wonen? Bij de Deltawerken is uitgegaan van een stijging van 20 centimeter per eeuw. Nu wordt rekening gehouden met 60 centimeter. Dat is over duizend jaar wel 6 meter. Ik ken de toekomst niet. Ik heb wel eens gezegd: als het zo doorgaat, wordt de Westerschelde ook afgesloten." Boon herinnert er aan dat bij het Delta plan de veiligheid zonder meer voorop stond. Nu de roep om een Deltaplan- plus weerklinkt, moet hij even een glimlach wegwerken. „Het is wel een omslag. Zeggen dat er weer verbindin gen tussen de bekkens moeten komen, dat was twintig jaar geleden vloeken. We zijn wel eens achtervolgd als er een druppel zoet water door de Kram mersluizen dreigde te komen." „De urgentie van het moment maakt het begrijpelijk dat toen de veiligheid bijna volledig de doorslag gaf", zegt Marten Hemminga, directeur van de stichting Het Zeeuwse Landschap (HZL), over de geringe aandacht die er was voor de ecologische gevolgen van de waterstaatkundige ingrepen. Met spijt stelt hij vast dat diezelfde urgen tie er nu bepaald niet is om fouten en nadelen te herstellen. Er ligt een toe komstvisie voor de Deltawateren met voorstellen om de kwalen aan te pak ken. Of daar ook genoeg geld voor be schikbaar komt, is twijfelachtig. De HZL-directeur tempert de drama tiek enigszins. „Er zijn nog steeds heel mooie gebieden; de Oosterschelde is niet voor niets Nationaal Park." Hij erkent dat het mooie en waardevol le van nu het echter niet haalt bij het mooie en waardevolle van een halve eeuw geleden. Elk deltawater kent zo zijn eigen problemen en kwalen. In de Oosterschelde is door de dammen en de getijvermindering eenderde van het bijzondere intergetijdegebied ver dwenen: een oppervlakte van liefst 50 tot 60 vierkante kilometer. Er is nog 110 vierkante kilometer over, maar door de 'zandhonger' (het vollopen van de geulen) daalt de omvang ge staag. „Zeker op termijn is het een groot ecologisch probleem", weet Hemminga. En neem de zoute, getijloze Grevelin- gen. „Daar begon het eerst hartstikke goed. Er kwamen enorme zeegrasvel den, wel 4400 hectare, nergens in Ne derland meer te vinden. Dat leverde tijdelijk een situatie op om van te likke baarden, want het zeegras is een bo dembedekker, die grote invloed heeft op het dierlijke leven", vertelt Hem minga, die in Nijmegen geruime tijd de leerstoel Estuariene Oecologie bezet te. Het zeegras is op enkele vierkante meters na verdwenen, het doorzicht van het water vermindert en de bo demfauna verschraalt. Van een rampsituatie kan volgens Marten Hemminga gesproken worden in de oostelijke randmeren: Krammer- Volkerak en Zoommeer. Door uitbun dige bloei van giftige blauwalgen stier ven in de zomer van 2002 duizenden vogels. Voorgaande jaren waren er al tekenen dat het flink mis is met de zoe te meren. Hemminga vreest dat het al leen maar erger wordt. Een ontwikke ling die zich bijna in stilte voltrekt. „Beelden van vogels na een olieramp staan op ieders netvlies gegrift. Hier hebben we zonder opschudding dui zenden dode vogels opgeraapt." De HZL-directeur tekent erbij aan dat de toestand ook gevaarlijk is voor andere dieren én voor mensen. Een zwemver- bod wordt niet zomaar ingesteld. De enige afdoende oplossing is weer het terugbrengen van een flinke getij beweging op Krammer-Volkerak en Zoommeer, met een behoorlijke toe vloed van zoet en zout water, meent Hemminga. Dat leidt tot het voor een deel weer open maken van de compar- timenteringsdammen, die trouwens uit veiligheidsoogpunt gemist kunnen worden. Zijn er voor de natuur na de Deltawer ken helemaal geen pluspunten? Hem minga moet er diep over nadenken. Zijn afweging is uiteindelijk negatief. „Het nettoresultaat is dat Zeeland een minder met de zee verbonden estuari um en een meer zoet landsysteem ge worden is. Zeeland is wezenlijk veran derd." RINUS ANTONISSE en BEN JANSEN Meteorologen kunnen dankzij nieuwe technieken een storm, zools die van 1953, nu wel ruim van tevoren zien aanko men. Toch is terughoudend heid geboden. Weerkundige Marjon de Hond: „Niemand zit te wachten op een waar schuwing voor een storm die njet komt." De nacht van 31 januari op 1 februari 1953 was voor meteorologen frustrerend, zegt Harry Geurts van het Koninklijk Neder lands Meteorologisch Instituut (KNMI) in De Bilt. De weerkundigen van het KNMI wisten al op vrijdagavond hoe de storm zich zou ontwikke len. „Maar toen bleek dat zich echt een ramp zou voltrekken, konden ze niet op tijd waarschuwen." Beperkte procedures en gebrekkige communica tie verhinderden dat. De radiozenders gingen 's nachts uit de lucht en de waarschuwing voor 'ge vaarlijk hoog water' bereikte niet iedereen. Een ander probleem was de routineafspraak dat een waarschuwing voor hoog water geldt voor de eerstvolgende twee hoogwatersituaties. Pas na het eerste hoog water mocht de volgende waar schuwing uit. Daarom kon het KNMI volgens de re gels in een vroeg stadium nog niet waarschuwen De laatste pijler voor de stormvloedkering wordt op zijn plaats gezet. voor het nachtelijke hoog water dat tot de ramp zou leiden. De wijze waarop het KNMI in 1953 werkte is nu nauwelijks meer voorstelbaar. Meteorolo gische gegevens kwamen weliswaar, net als nu, op verschillende manieren binnen. Maar het verschil zit hem vooral in de nauwkeurig heid van de data en de wijze van sturen en verwerken. Weerschepen stuurden per telex de situatie op zee door. Behalve de windrich ting, zonden ze data over de luchtvochtig heid, windsnelheid, luchtdruk en watertem peratuur. Een netwerk van ruim twintig waarnemers verspreid over het land op weerstations speelde per telex informatie door. Geurts: „Dat waren mensen die inderdaad elk uur naar buiten gingen en keken hoe het weer was." Alle informatie werd omgezet in een uniforme code, die weerdiensten in een groot deel van de wereld gebruikten. Het versturen van die codes ging net zo snel als met moder ne computers, maar het verwerken ervan gaat nu veel sneller. Weerkundigen van het KNMI moesten die co des vervolgens vertalen en de data handma tig intekenen op een weerkaart. „Door de ge gevens van de honderden meetpunten in te tekenen, ontstond een kaart met lijnen van gelijke luchtdruk. Waar de lijnen dicht tegen elkaar aanliggen is er dus veel verschil in luchtdruk. Dat voelen wij als wind. Het inte kenen van die kaarten kostte uren; een hei dens karwei." Op basis van die kaarten konden de weerkun digen een weersverwachting voor de komen de dag opstellen. Die werd doorgebeld naar het PTT-kantoor in Amsterdam, dat het per telex verder uitstuurde naar de afnemers. Weerkundige Marjon de Hond: „Het pro bleem voor meteorologen in die tijd was dat de storm pas zichtbaar werd toen die al was ontwikkeld." Tegenwoordig zijn waarnemingen afkomstig van 56 operationele stations: 38 landstations, 11 windmeetpalen in het kustgebied en 7 platforms op de Noordzee. De waarnemingen bevatten gegevens van alle meetbare wee- relementen. Van sommige bemande stations zijn ook visueel waargenomen gegevens be schikbaar. De visuele waarnemingen worden steeds meer vervangen door data, verkregen langs automatische weg. Met computers kunnen weerkundigen een weersverwachting maken voor de komende tien dagen. „Het is een weersverwachting, geen voorspelling", onderstreept De Hond. „Ik ben geen Jomanda. Ik heb geen glazen bol en kan dus niet het weer voorspellen. Wel kan ik op basis van beschikbare informatie een verwachting uitspreken over hoe het weer zich waarschijnlijk ontwikkelt." De gegevens over het weer voor en tijdens de ramp in 1953 zijn opnieuw ingevoerd in de weercomputer van het KNMI in De Bilt en die van het Europees weercentrum in Reading. De uitkomsten van de berekeningen laten zien dat hevige stormen en hoge waterstan den zoals die in 1953 nu 48 uur van te voren zijn te zien. Geurts: „Dat betekent dat weer kundigen voortaan op tijd kunnen waar schu wen voor dergelijke extreme situaties. Daar mee is veel gewonnen." JEFFREY KUTTERINK

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 2003 | | pagina 4