I Frieschflagblad 1 februari 2003 In het Friesch Dagblad van zaterdag 14 februari 1953 ging hoofdredacteur Hendrik Algra in op de watersnoodramp. Hij refereerde aan de radiotoespraak die koningin Juliana hield op zondag 8 februari. Nadat H.M. de Koningin verleden Zon dag haar treffende rede voor de radio had gehouden, volgde er een moment van diepe stilte, en toen klonk de melo die van het Oude Wilhelmus: Soo het den wille des Heeren Op die tijt had gheweest, Had ik gheern willen keeren Van u dit swaer tempeest: Maar de Heer van hier boven Die alle dinck regeert, Diemen altijt moet loven En heeft het niet begheert. Ja, dat staat ook in het Wilhelmus. Dat 'Nieuw Christelick Liedt' heeft vijftien coupletten. Er zijn maar weinig Neder landers, die het gehele lied kennen. De meeste volstaan met twee strofen, de eerste en de zesde. En die zesde, Mijn Schilt ende betrouwen, zien ze dan vaak aan voor de tweede. Maar wie het gehele Wilhelmus leest, wie het bestudeert, wie het leest met een ontvankelijk gemoed, wie het bo venal leest bij het licht van de Heilige Schrift, die komt telkens weer onder den indruk van dit rijke lied met zijn diepen inhoud. En die kan met recht zeggen: er is geen volk ter wereld met zulk een volkslied. Wie de andere volks liederen er naast legt, de Brabangonne of de Marseillaise, het Deutschland über alles of God save the King, die kan het niet anders zien. Het ene volkslied is meer een oorlogslied dan het andere, het ene heeft een godsdienstig element of althans enige traditioneel-religieuze regels en het andere heeft daarvan geen spoor. Maar hoe die andere volksliede ren ook geclassificeerd of beoordeeld moeten worden, ze zijn met het Wilhel mus niet te vergelijken. Het Wilhelmus is geïnspireerd door de Psalmen. De dichter heeft de diepte van de psalmen, de bewogenheid, de snelle overgang van klacht tot vertrouwen, van smeekgebed tot lofzang doorleefd. Er zijn tal van woorden en uitdrukkingen in die heel direct herinneren aan de toen in zwang zijnde Bijbelvertalingen. Leg naast het Wilhelmus eens Psalm 42. Het is in Psalm 42 een balling, die spreekt. En het wordt hem te machtig: Watervloed roept tot de watervloed Bij het gedruis uwer stromen; Al uw baren en golven Slaan over mij heen. Maar vlak daarop, zonder overgang: Des daags zal de Heren zijn goedertie renheid gebieden En des nachts zal zijn lied bij mij zijn... Nog maar een paar regels verder, of daar breekt de klacht weer door: Met een doodsteek in mijn beenderen Honen mij mijn tegenstanders, Doordat zij den gansen dag tot mij zeg gen: Waar is uw God? Let er op, hoe onmiddellijk weer de tegenzang komt: O mijn ziel, wat buigt ge u neer... Zo kunnen wij ook het Wilhelmus lezen. Het is een afscheid. Het is een balling die spreekt. Hij denkt aan zijn volk, dat is achtergebleven in de verdrukking: Niet doet mij meer erbarmen In mijnen wederspoet, Dan datmen siet verarmen Des Conincks Landen goet. Dat u de Spaengiaerts crencken O Edel Neerlandt soet, Als ick daer aen ghedencke Mijn Edel hert dat bloet. Maar andere stemmen klinken daar te gen in, stemmen vol vertrouwen. Stantvastich is ghebleven Mijn hert in teghenspoet... Mijn Schilt ende betrouwen Sijt ghij, o Godt mijn Heer... Maer Godt sal my regeren Als een goet Instrument, Dat ick sal wederkeeren In mijnen Regiment... Er zit in dat Wilhelmus zoveel troost en zoveel vertrouwen. Tot Godt wilt u begheven Sijn heylsaemWoort neemt aen... Men raakt op dit lied niet uitgekeken en niet uitgedacht. Het heeft 'gebreken' wat den vorm betreft. Het is in sommige op zichten een Rederijkersproduct. En als volkslied schijnt het volstrekt onge schikt. Het is al zo oud, het is maar één man, die er spreekt, een man, die in balling schap leeft en allerlei historische feiten vertelt, over den slag bij Heiligerlee en den tocht over de Maas. Maar het is een lied, wat we telkens mee gaan zingen. Het is één man die spreekt, een herder, een voorganger, maar is het niet, alsof het koor telkens invalt, alsof het lied dan weer aanzwelt en breder uitgolft tot een koor van stemmen? Toen H.M. de Koningin gesproken had, werd er één strofe uit het Wilhelmus voorgedragen. Een minder bekende stro fe. En dat was goed. Maar het had ook nog anders gekund, minder sober en minder treffend mis schien. Wanneer men het gehele Wilhel mus had voorgedragen. Dan zouden wij de vreemde emotie hebben gehad, dat in dat voortgolven der strophen voor ons ontvankelijk oor telkens wéér gedeelten opklinken, uit verschillende strofen, ver rassende regels, gebeden, klachten, belij denissen, woorden van troost en van vertrouwen en van onbuigbaren moed ook, maar telkens zo, dat ze in deze da gen van schrik en rouw, van herstel en vertrouwen, ons ontzaglijk veel zeggen. En het altijd weer zo zeggen, als het be taamt in een Nieuw Christelick Liedt. Hebben wij het wel beseft, welk een ze gen het is, dat wij zulk een volkslied hebben?

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 2003 | | pagina 5