00 Zierikzee 2 JeVolkskrant Gedichtendag Alleen de dichter aait het geschubde wezen Apenleven Worden Dafina en Ivo een stel? Dagboek Moffentank B B Vrijdag 31 januari 2003 Voorkant Jan Clement: 'Ik zwom naar de dijk, sloeg eroverheen, zo hoog stond het water al, en heb het op een lopen gezet.' De enige die kon zwemmen Ik schrok wakker. Mijn vader schreeuwde dat het water binnen stond. Ik sliep op de open zolder, mijn vader en moe der en mijn broertje en zusje slie pen beneden in de bedstee. Zij zijn naar boven geklommen. Dat moet tegen half drie zijn geweest. Mijn vader schoof het raam open. Op de dijk liepen mensen, de binnendijk was nog heel. We schreeuwden om hulp, maar nie mand kon iets doen, er waren geen bootjes. Soms riepen ze dat het water alweer zakte. Dan was er weer een dijk doorgebroken en liep er een polder vol. Even later stond het water nog hoger. Ik wilde eruit springen, maar mijn vader hield me elke keer te gen. We hebben wel een uur bij het raam gestaan. De balken kraakten, het water kolkte tot en met. Toen het de zolder op stroomde, ben ik toch gespron gen. Op een pak stro. Of ze nog iets hebben geroepen? Ik weet het niet. Ik heb niks ge hoord. Ik dacht maar één ding: wegwezen. Een paar minuten la ter is het huis ingestort. De balken braken, de kap kwam naar bene den. Het pak stro kantelde. Ik zwom naar de dijk, sloeg eroverheen, zo hoog stond het water al, en heb het op een lopen gezet. Eerst Kort- gene in, maar het water kwam van alle kanten. Ik ben omgedraaid en naar de molen gerend. Veel mensen riepen door de opengeschoven ramen: kom hier binnen, kom hier binnen. Ik dacht: daar moet ik niet wezen, ik moet in de molen zijn. Eer die vol zit, dat zal nog wel even duren. Om tien uur 's ochtends hebben kennissen van mijn vader en moe der me naar Kamperland ge bracht, naar een oom van mijn vader, die ik nog nooit had gezien. Ik ben eerst naar bed gegaan. Om drie uur 's middags werd ik wak ker en hebben ze me zachtjes ver teld dal er niemand over was. Ze hadden al besloten dat ik kon blij ven. Dinsdag bén ik naar de dokter gegaan. Hebben we afgesproken dat ik me drie weken rustig zou houden. Daarna ben ik weer gaan werken. Meehelpen de zeedijk herstellen. Mijn vaders oom was los werkman. Hij pakte alles aan en ik kon altijd mee. Het was 31 januari feest geweest in Kortgene. Het nieuwe gemeen tehuis was 's middags geopend door de commissaris van de ko ningin. Ik liep voor het eerst met de muziek op straat, met de Ko ninklijke Harmonie EMM, Een dracht Maakt Macht, waar ik tweede tuba speelde. De commissaris kwam met de pont. Ze moesten hem naar de weg dragen, zo drassig was het en hij had natuurlijk geen laarzen aan Toen konden we al zien dat er iets niet klopte. Het moest eb zijn, maar het water bleef staan Ze zijn dikwijls genoeg naar de burgemeester geweest om hem te waarschuwen. Hij zat in hotel De Korenbeurs een borreltje te drin ken. "Komt wel goed", zei hij, "het is wel vaker hoog water." Als het stormt, ben ik wakker. Vorig jaar met die storm op 27 ok tober stonden mensen op de Oos- terscheldekering te kijken naar het woeste water. Ik kan niet be grijpen dat je zo'n stomme hond kunt zijn. Als je over de railing slaat, zien ze je nooit meer terug. Als het water kwaad wil, vliegen de schuiven door de Oosterschel- de. Het water neemt alles mee, er blijft niks staan. Dat heb ik zelf gezien. Die schuiven laten ze zakken als het stormt. Deden ze de 27ste ook. Nu zitten de mosselboeren te mauwen dat het niet had gehoe ven, want het water is niet zo hoog gekomen. Ze zijn boos omdat ze schade hebbener is te weinig wa ter in de Oosterschelde ge- Watersnoodramp 1953 1 Vrijdag 30 januari Door de harde noordwester wind wordt een enorme watermassa richting Nederlandse kust gestuwd 2 Zaterdag 31 januari 's Middags slaat bij vloed al wat water over de dijken. 's Avonds is de storm toegenomen tot kracht 11, eb blij ft uit, als om 3.24 het tij rijn hoogste stand bereikt. Dan is het breken der stroomd. Zulke dingen snap ik niet. Als je tot je kop in het water hebt gestaan, denk je er wel an ders over. Je moet het gevaar voor wezen; als het water echt zo hoog komt, is het te laat. Arnhem had Kortgene geadop teerd. Eens per jaar moest ik daar naar de kinderbescherming. Wil den ze weten of ik niks tekort kwam. Ze meenden het goed, maar het waren wel allemaal hoge heren in villa's, ze waren baron en zo. Ging ik met de trein naar Arn hem, werd ik afgehaald door een klerk die mij bij de baron thuis bracht. Ik kreeg er een keer een spiegel- eitje. Had ik nog nooit gegeten. Bij ons bakten ze een ei gewoon: kléts, even roeren, gewoon klut sen. Wij aten vroeger met onze handen. Hoe moet ik dat nou ver sieren?, dacht ik. Ik probeerde het met mes en vork, het zootje droop aan alle kanten. Ze hadden een ventje van een jaar of 6, die zat tegenover mij en lachte zich ka pot. De volgende dag ging ik met de baron naar het bureau. Daar zaten de hoge heren aan tafel en kon ik mijn verhaal doen. Ik moest elk jaar ook voor de notaris verschijnen. Die bekeek of mijn oom het goed deed. En of ik het goed deed. Je bent er zomaar niet. Ik beheerde de centen die ik zelf verdiende. Alles wat buiten om kwam, ging via mijn oom. Mijn huis is voor een deel ge bouwd van het Rampenfonds. Toen ik 21 was, had ik niemand meer nodig. Geen voogd, geen no taris, niemand meer. Ik ben ge trouwd en op m'n eigen gaan wo nen in Kortgene. Daar had ik naar uitgekeken, ik wilde weg. Ook al zijn ze nog zo goed voor je, je woont toch bij een ander. Ik wilde mijn voeten onder mijn eigen tafel steken. In huis golden hun regels. Ik heb bij mij thuis ook regels. Als mijn kleinkinderen iets doen wat ik niet wil, zeg ik: niet doen. Klaar. Zo is het toch? Doet iedereen. Hoe het me is gelukt te overle ven, weet ik niet. Ik was jong, dat scheelt. Ik had vrij vlug verkering, anderhalf jaar later al, dat scheelt ook. We zijn nog steeds bij elkaar, we hebben twee dochters en drie kleinkinderen. En ik ben heel goed opgevangen in Kamperland. Heel wat beter dan in Kortgene. Toen ik een paar weken na de ramp in Kortgene was, deed nie mand z'n smoel open. Om de rekeningen van mijn va der te betalen, wisten ze me wel te vinden. Mijn vader had geld van de schoenmaker geleend om ons huis te kopen. Die vroeg meteen hoe hij zijn geld moest terugkrij gen. De oom van mijn vader heeft het allemaal terugbetaald. Van het Rampenfonds en misschien nog wel meer instanties. Vier weken na de ramp had ik een rekening in de bus van de fietsenmaker. Die had de fiets van mijn vader gerepareerd. Ook dat heeft mijn oom opgelost. Er is niet veel teruggevonden van ons huis. Paar kachels, paar fietsen. De familie van mijn moe der heeft die opgeknapt en ver kocht. Ik heb er niks van gezien. Ik heb sowieso niet veel gehoord van mijn familie. Ik heb nooit veel over de ramp verteld. Tot voor kort wist mijn vrouw niet eens alles. Toen mijn kinderen ouder werden, vroegen -.v ZUID- Utrecht 3 Zondag 1 februari Grote delen van Zeeland zijn ondergelopen, terwijl ook delen van Zuid-Holland en Noord-Brabant onder water staan. Het wordt eb, mensen vluchten naar hoger Zondagmiddag is het weer vloed, het blijft stormen, het water stijgt verder. 4 Maandag 2 februari De eerste reddingsacties. Bootjes varen het ondergelopen gebied in, 5 Dinsdag 3 februari Hulpactie in volle gang, honderden schepen varen het gebied m om mensen te evacueren, voedseldroppingen en helikopters FOTO GUUS DUBBELMAN - DE VOLKSKRANT ze naar opa en oma. Heb ik wel wat verteld, maar nooit het ware. Tot mijn 50ste speelde het niet, toen kwamen de slapeloze nach ten. Soms lig ik 's nachts te pieke ren over waarom het zo gemoeten heeft. Ze hadden met mij moeten springen. Dat had ik ook gezegd. Pakken stro dreven er zat. Ik zei: "Spring erop. Er staan mensen ge noeg op de dijk. Die helpen je wel." Mijn vader wilde dat niet. Ik was de enige die kon zwemmen. Ik had al mijn kleren aan en zwom zo weg. Als ik er nu in zou springen, zou me dat niet lukken. Mensen in het nauw kunnen alles. Twee huizen naast ons woonde een koeienboer. Die had een grote schuur. Het dak kwam langs drij ven, maar te ver van ons huis, anders hadden ze daarop kunnen springen. Er zijn ook mensen geweest die het dak opgingen en de pannen eraf hebben gegooid. Dan zakte het huis niet in elkaar. Maar ja, dat is niet gebeurd. We kunnen er net zoveel over filosoferen als we willen, het ver andert niks. Dit raak ik nooit meer kwijt. Alleen als ik doodga. Dan is het gebeurd natuurlijk. Ik zat in de landbouw. Geen boerenknecht, arbeider. Aardap pels poten en rapen, bieten uitste ken. Hoe meer je deed, hoe meer je verdiende. Aardappels gingen per mand, bieten per lapje grond. Ze weten tegenwoordig glad niet meer hoe dat ging. Als ik het er weieens over heb, zeggen ze: dat was de oude tijd, die is voorbij. Dan zeg ik: dat kan wel wezen, maar ik heb het toch maar moeten doen. In regen en wind, met een spa in de bevroren grond, dan zag je zwarte sneeuw. Daarna ben ik magazijnmeester geweest bij een loodgieter. Op mijn 40ste heb ik mijn hoveniers diploma gehaald en ben ik gaan werken bij een hovenier. De laat ste dertien jaar was ik bij de plant soenendienst van de gemeente en heb ik een vakantiebungalowpark aan het Veerse Meer onderhou den. Mooi werk. Beetje eigen baas. Op mijn 57ste kon ik met prévut en ben ik eruit gestapt. Toen ik promotie maakte, had ik dat graag met mijn vader be sproken. Vroeger wisten we niet anders dan dat we altijd in de slik zaten te wroeten. Als je je dan toch een beetje opwerkt, dat had den mijn vader en moeder heel leuk gevonden. We hebben nooit afscheid geno men. Ik ben gewoon gesprongen. Zo eruit. Niet omgeke ken. Zo weg. 310103 de Volkskrant Bron: hel bock "De Ramp' 1953 Foto's, links en animatie op www.volkskrant.nl/watersnood De avond duurt lang, in Zierikzee. In café-restaurant Concor- dia, hoek Appelmarkt en Havenplein, zitten Kees en Fokke Li bij het raam. Buiten regent het. Kees is een klein, bleek kereltje met grote oren en een EFeyenoord-petje op, Fokke een beer van een gozer met een roodaangelopen hoofd. Ze zijn al een tijd bezig contact te leggen met ene Sandra die vroeger met Kees was, maar nu met Rinus die als Kees opbelt de telefoon natuurlijk niet aan Sandra geeft. Tsja. Kees wordt er gek van. Hij trilt als een riet en zit met zijn ogen dicht. 'Als ik het nou maar een beetje take it easy kan houden Fokke', zegt hij. 'Die Rinus, die is aan mij. Maar ik moet rustig blijven. Laat ik mezelf niet gek maken.' 'Waarom gaan we d'r niet heen?' 'Je luistert niet Fokke.' 'Je hebt de sleutel toch nog?' 'Die heb ik ingeleverd. Echt waar. Die heb ik aan Sandra teruggeven. Zo ben ik. Kolere. Geef me de telefoon eens.' Fokke schuift de telefoon over tafel. Kees begint een num mer in te toetsen. 'Hé, met mij', zegt hij na een tijdje. Fokke staat op en waggelt naar de wc. Kees opent even een oog en kijkt hem na. 'Je loopt te fucken Rinus', blurpt hij in de telefoon, 'je loopt met fucking alles te fucken. Dat gaat echt niet goedko- men. Ik weet je te wonen hoor. Hé, hij drukt me weg.' Kees opent verontwaardigd zijn ogen. Fokke is nog niet terug. Kees probeert op te staan, maar valt halverwege weer in zijn stoel. Fokke komt terug. Zijn gulp staat open. 'Wat gaan we doen?' vraagt hij. 'Bestellen we nog wat?' 'We gaan erheen', zegt Kees. Opnieuw doet hij een poging op te staan. Deze keer lukt het. 'Waar staat de auto?' Fokke wurmt met grote moeite een paar verfrommelde bankbiljetten uit zijn spijkerbroek. De ober heeft hun bonne tje al klaarliggen. Even later staan de mannen buiten, waar de regen gezelschap heeft gekregen van een koude wind. Kees moet zijn pet vasthouden. Ze slaan een smalle straat in die naar de haven gaat. Aan weerszijden staan lage, oude huisjes. Het is doodstil. De straat heeft een licht stijgingspercentage. Zeker op de rug gezien lijkt het alsof Kees en Fokke een berg beklimmen. Ze komen nauwelijks vooruit, maar na een eeuwigheid komen ze toch bij de haven. Grote vissersboten liggen langs de kade. Een café is nog open, maar leeg. De wind giert. Kees en Fokke zwalken langs de geparkeerde auto's. Ze hoesten, rochelen en vloeken, ze zijn al lang vergeten wat ze van plan waren. Pas in de buurt van de Zuidhavenpoort vinden ze hun auto, een oude Toyota Starlet. Kees gaat op zoek naar de sleutels, maar Fokke blijkt ze te hebben. Ze stappen in, en de oude auto doet het meteen. De bin- nenverlichting is aan. Kees vist een fles bier van de achter bank. Dan slaat de motor reutelend af, en kort daarop floept ook de verlichting uit. Ergens in de haven schuurt een schip langs de kade, of langs een paal - het geeft een knarsend, wanhopig geluid. De mannen in de auto zijn nauwelijks zichtbare schimmen in de nacht. West-Berlijn, 31 januari 1968 In de mensa van de Technische Uni versiteit van West-Berlijn. Een groep .^B Westberlijnse studenten etend rond- Cfl om de tafel. Onder wie Rudi Dut- schke. Ik zit er nogal chagrijnig tus sen. De avond tevoren had een stel SDS'ers (Sozialistische Deutsche Stu- dentenbund), met een beroep op de goede zaak, mijn Volkswagen met Nederlandse nummerplaat geleend. Nou ja, mijn Volkswagen. Ik had de groene moffentank met veel moeite voor een paar dagen van mijn broer kun nen lenen. De makkers van de SDS hadden er een kamika zeachtige missie mee uitgevoerd tegen de vitrines en etala geruiten van het Springerconcem. Bakstenen door de ra men en dan snel weg. Het leek me een godswonder, gezien wat ik inmiddels de laatste jaren met de Westberlijnse poli tie had meegemaakt; dat de auto niet vol kogelgaten was geraakt, dan wel in beslag genomen. Ik had dus net een knetterende scheldkanonnade aan het adres van de betrokken SDS'ers gericht en ergerde me mateloos aan de onverschilligheid waarmee ze daarop rea geerden. Alsof er iets schortte aan mijn revolutionaire in stelling wanneer ik niet probleemloos de auto van mijn broer op het Offerblok van de Grote Strijd wist te werpen. Dwars door het inmiddels huizenhoog boven de mensa tafel zwevende theoretische gezwets over het onderscheid tussen 'geweld tegen personen' en 'geweld tegen zaken', keek Dutschke plotseling over zijn krant in mijn richting en zei: 'De moordenaar van Che Guevara, president René Bamentos, is voor medisch onderzoek opgenomen in een kliniek in Zwitserland, lees ik hier. Waarom plegen we geen aanslag op zijn leven?' Ik keek hem recht in z'n ogen en zei vooralsnog niets. Ik bedacht dat ik de strijd toch vooral wenste te voeren met z'n mond, met m'n pen en desnoods uit zelfverdediging met mijn vuisten. Maar niet met een pistool. Of ben ik, knagende gedachte aan de mensatafel, gewoon te laf om zoiets te doen? Twee jaar later loste het probleem zichzelf op: René Bar- rientos stortte toen in de hem door de oliemaatschappij Gulf cadeau gedane, particuliere helikopter neer en kwam om het leven. Goed nieuws vond ik dat. Gerechtigheid op termijn. Zolang rechtse boeven elkaar decimeren, houdt links schone handen. Een weinig guevaraanse gedachte- gang. 'Met de armen over elkaar tegen de deurpost geleund staan wachten tot het lijk van het imperialisme voorbij wordt gedragen is niet revolutionair', schreef Guevara. Ton Regtien Ton Regtien (1952-1989), linkse studentenleider, werkte later als weten schapper en journalist. Fragment uit 'Springtij, herinneringen aan de jaren zestig', Unieboek, 1988. Foto ANP.

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 2003 | | pagina 1