Een dijk van een zeewering Reformatorisch Dagblad vrijdag 31 januari 2003 pagina 27 4 Een graafmachine werkt aan de steenbekleding van een zeedijk bij Borssele. Foto ANP De 'diek'. Bij veel binnendijkse dorpen langs de kust van Zuidwest-Nederland is dat de aandui ding voor de winkelstraat, of de plek waar jonge stelletjes flaneren en oude mannetjes keuvelen. Maar eeuwen vóór het ontstaan van deze cultu rele centra, bood zo'n met klei versterkte kade al bescherming aan het 'binnenland'. S. M. de Bruijn Al in de Middeleeuwen zoeken de kustbewoners uit de Lage Landen het wat hogerop, om de voeten droog te houden. De oudste dijken zijn waarschijn lijk verbindingen geweest tussen hoge plaatsen in het landschap of tussen terpen. Klei of zand dient als bouwmateriaal, maar ook gestapelde veenplaggen en graszoden zijn eeuwenlang gebruikt om te zorgen dat het water op afstand blijft. Vooral langs de kust van de Zuiderzee zijn in de Middeleeuwen wierdijken aangelegd. Ze zien eruit als een muur opgebouwd uit samengeperst zeewier dat de bewoners al vissend bijeenharken of op het wad maaien. Palen houden het wier bijeen. De stormvloed op Allerheiligen, in 1570, slaat een fors deel van de wierdijken uiteen. Wat overeind blijft, krijgt in later eeuwen een geduchte knauw van de paalworm. Pas dan, vanaf halverwege de acht tiende eeuw, ontstaat de stenen bekleding van de dijk. Natuursteen wordt aangesleept vanuit Drenthe en Duitsland, om het glooiende deel van de dijk, het talud, te verstevigen. Later maken ze plaats voor Vil- voordse en Doomikse steen uit België, graniet uit Polen of basaltblokken. Kleidijken De oude wierdijken waren slechts een paar meter breed, maar een moderne zeedijk meet al snel 50 meter in doorsnee. „De Westkappelse Zeedijk op Walcheren is wel 100 meter breed", zegt mg. B. van Liere van het Waterschap Zeeuwse Eilanden. Van Liere is hoofd beheer en onderhoud waterkeringen en weet precies te vertellen hoe de huidige dijken opgebouwd zijn. „De dijken van vóór 1953 waren vooral kleidijken. Klei heeft als bezwaar dat het week kan worden. Als het hoge water over zo'n dijk heen slaat, verweekt het binnenblok, zodat het inzakt. Daarom bouwen we moderne dijken vooral van zand, daarin zakt het water sneller weg." Dijken bouwen was vóór de ramp vooral een kwes tie van een sterke rug, een goeie schop en een ste vige kruiwagen. „Voor een nieuwe dijk leggen we tegenwoordig eerst een kade van mijnsteen aan de zeekant en een kade van klei aan de binnen kant. Daartussen spuiten we zand. Behalve het voordeel van de betere drainage, is zand ook gemak kelijker, goedkoper en sneller aan te voeren. Dat zandlichaam bekleden we met een laag klei van zo'n 80 centimeter dik." De afdeklaag van klei is niet alleen nuttig omdat klei behoorlijk waterdicht is, maar ook omdat daar gemakkelijk gras op groeit. Van Liere: „Een goed doorwortelde grasmat geeft een prima weerstand te gen een golfaanval." Aan de zeekant is een grasmat niet voldoende en zijn stenen nodig. „Tot de hoogte waar zoveel water komt dat gras er niet wil groeien, bekleden we de dijk met stenen. We noemen dat het maatgevend hoogwater. Die hoogte hangt af van de ligging van de dijk. De hoogste waterstand hebben we in Zee land bij een noordwestenwind, dus dijken die op het noordwesten liggen krijgen te maken met hogere golfaanvallen. Een dijk op het zuidoosten ligt dan in de luwte. Ook het profiel van het voorland, de strook land buitendijks, speelt een rol. Als er vóór de dijk een diepe geul ligt, zijn de golven groter. Voor de Westkappelse Zeedijk kunnen de golven even hoog zijn als op zee. Die is dan ook helemaal bedekt met stenen en asfalt." Kreukelberm De onderste stenen rand van de zeedijk is de kreu kelberm. Die bestaat uit blokken steen variërend van 80 tot 200 kilo, zwartgroen uitgeslagen en begroeid met wier en krukels, kleine eetbare slakken. Met je blote voeten op deze blokken lopen is geen pretje vanwege de scherpe zeepokken. Van Liere: „Het is niet zeker of die strook kreukelberm heet vanwege de krukels die erop groeien, of omdat het een soort kreukelzone is waar de golven op stukbreken." Iets hoger, boven de ogenschijnlijk kriskras wegge smeten rotsblokken, ligt een strook keurig gerang schikte stenen, de steenbekleding. „Vroeger werden daar vooral Vil- voordse steen en basalt voor ge bruikt. Omdat die steen eerst per zeilschip aange voerd werd, kozen de bouwers vooral voor de lichtere natuur steen uit België. Het veel zwaardere basalt komt uit Duitsland. Basalt is een stollingsgesteente uit de kra ters van vulkanen, in de vorm van min of meer zeskantige zuilen. De lichtere zuilen zijn 20 tot 30 centimeter hoog, de zware variant is tot 40 centime ter hoog." Het zetten van de steen is een vak apart. De ba saltblokken wegen 30 tot 40 kilo, de langere exem plaren soms het dubbele. Het plaatsen ervan is gro tendeels handwerk - alleen weggelegd voor mannen met handen als kolenschoppen en bovenarmen als spoorstaven. De steenzetterschool in Stellendam is een paar jaar geleden gesloten, maar er zijn nog steeds tientallen steenzetters actief voor aanleg en reparatie van dijken. „De laatste ontwikkeling is een project met beton- zuilen die uit een fabriek komen en heel regelmatig van vorm zijn. Een machine zet in één keer een vier kante meter aan betonzuilen neer op een vlakke on dergrond." Of het nu basalt is of beton, zo'n steenbekleding le vert toch een dijk van een zeewering? „Theoretisch kan er niks gebeuren als je eenmaal een goede dijk hebt. Maar er kan een visser aan de stenen wrikken, of konijnen en mollen graven gaten in de dijk. Daar om controleren kantonniers telkens de kwaliteit van de dijken en is er dijkbewaking bij zeer hoog water." De kracht van het water is enorm, en als de golven bóven de steenbekleding komen, kan het water on der de stenen dringen en ze als het ware omhoog drukken. Kleine steentjes moeten de klemkracht van de basaltkeien vergroten en zorgen dat het water tus sen de keien weer naar buiten kan dringen. „Een an dere oplossing is het verstevigen door asfalt tussen de stenen te gieten." De opbouw van een rivierdijk verschilt van die van een zeedijk. Van Liere: „Een zeedijk moet geduren de korte tijd beschermen tegen plotseling hoogwater, dat je hooguit twaalf uur van tevoren weet. De gol ven komen dan zeer hoog maar het water zakt weer snel. Een rivierdijk heeft minder last van hoge gol ven maar moet langdurig hoog water kunnen keren. Dan is het van belang dat de dijk waterdicht is. door het gebruik van zware dichte klei of een andere af dichting." Kruin Schematische dwarsdoor- snee van een zeedijk. Het zandlichaam is afgedekt met een 60 tot 80 centimeter dikke kleilaag waarop gras groeit. Aan de zeezijde is de dijk be kleed met grove stortsteen, ba salt en/of betonzuilen. Illustratie RD, Fenny Haase Basalt/betonzuilen Gemiddeld hoogwaterpeil Klei Bodem Zand

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 2003 | | pagina 14