„Neen, we moeten niet zeggen: de bewoners van Walcheren,van Schouwen, van Goeree enzovoorts waren groter zondaars" Reformatorisch Dagblad vrijdag 31 januari 2003 pagina 13 één en al gruwel en ongerechtigheid geworden. Het hele leven ligt verleugendj gedemoraliseerd, ver vreemd van God, verzinnelijkt, vermaterialiseerd ter neer geslagen. Zucht naar rijkdom, eer en macht kenmerkt schier heel het samenstel onzer zogenaam de samenleving en dat om dapper God te verlooche nen en het zondige vlees uit te leven, op duizend voudige wijze. In één woord: de zonde is ontzondigd geworden, er is geen zonde meer. En het jolige chris tendom doet even schandelijk mee, soms onder vro me vermomming. Teder probleem En dit alles is te. verschrikkelijker, nademaal we zo ernstig door de Heere zijn gewaarschuwd, en uit no den en noden zijn uitgered. Denk om de twee grote wereldoorlogen die achter ons liggen. Maar het ant woord (ik spreek in 't generaal) is geweest: wie is de Heere dat we naar Hem horen zouden! Ontken het maar, lach er maar om, gij ongelovige atheïst, huma nist, materialist of hoe uw schandnaam ook moge luiden, maar God zal op zijn beurt u belachen. Ge hebt gemeend met uw genotscultuur, met uw machtscultuur, met uw techniek en wijsheid God te kunnen 'afschaffen', maar één ademtocht Gods over de wateren, en waar blijft gij, u tot de hemel toe ver hoogd hebbende? Ge wordt als tot de hel toe neder- gestoten. God debatteert niet, maar op Zijn tijd han delt Hij. Land, land, land, hoort des Heeren woord. Nu zij men voorzichtig bij het stellen van onze diagnose. De vraag kon rijzen: maar is Zeeland, maar is Zuid-Holland enzovoorts dan erger dan het overige gedeelte des volks? Zie dit is een teder en groot probleem. God werkt (ook in Zijn slagen) or ganisch. Neen, we moeten niet zeggen: de bewoners van Walcheren, van Schouwen, van Goeree enzo voorts waren groter zondaars. De Heere slaat wel eens een deel, opdat het geheel het zou aanvoelen. Waarom deze gebieden en die niet? Dit is een vraag die alleen te beantwoorden valt, als we gezeten wa ren in Gods soevereine stoel. En probeer niet, om God uit die stoel te lichten, want „daar zoudt ge u aan kunnen komen te vertillen." Zonde en slagen staan naar de Schrift in verband met elkaar. Maar niet altijd in direct persoonlijke verhouding. Vooral zij dit te bedenken bij nationale rampen. Wel moeten we ons afvragen: wat heeft dit alles ons persoonlijk te zeggen? Is er iets in wat voor mij als een roepstem en boodschap kan gelden? Te vens wat heel een volk aangaat - dan is dit, terecht destijds door dr. Kuyper opgemerkt, dat we dan vooral hebben te letten op de organen, de officiële organen van een volk. Hoe openbaart zich de geest eens volks in dezelve? En als dan de officiële orga nen bij regering en overheid ingaan tegen de ordi nantiën en de vreze Gods, - ja dan (Kuyper) hebben we te verwachten dat de Heere op Zijn tijd en wijze ons met de roede bezoekt. De stand en toestand van een volk en ook deszelfs verwachting dient getest te worden aan de officiële organen. Ten deze is met schrikkelijke ontsteltenis te con stateren, dat in dagen van niet-rampen, in 't gewone verloop, er maar al te zeer is geregeerd, geleefd, als of de Heere en Zijn Heilig Woord en Wet niet be stond. Hoe zijn daarenboven niet de organen en in stellingen van wereld en goddeloosheid bewierookt, en met staatsgeld gesteund en onderhouden, en de moderne afgoden in ere gesteld en gesubsidieerd. Bezinnen Ja thans, o ja nu hoort men weer hier en daar van God spreken, en dat we ons hebben te bezinnen en zovoorts. Maar als tot voor kort geleden dergelijke geluiden zelfs nog in het parlement werden verno men, werd er soms niet anders op 'geantwoord' dan met een lach. O, de verborgen verholen vijandschap kan wel eens gelijk nu onder Gods slaande hand 4 Vier dagen na de ramp hield pro f. G. Wisse een gloed vol „tijdwoord." Foto: prof. Wisse achter een katheder in Middelburg, na de Bevrijding van Zeeland in 1944. worden beteugeld, maar dat is daarom nog niet de vreze Gods. Ach, - het staat zo te vrezen dat als er geen wedergeboorte des harten plaats vindt, men al spoedig zichzelf weer terug krijgt. De geschiedenis der laatste jaren, na de wereldoorlog, heeft het be wezen Ook is zeer zeker betamelijk, dat thans publieke wereldse vermakelijkheden zijn stopgezet, zelfs de ijdelheids- carnavalfeesten. Maar als we eens een paar weken verder zijn? Hoe zal het dan weer we zen? Zijn het niet mede al deze en diergelijke uitgie tingen van ongerechtigheid waarom de toom Gods komt over de kinderen der mensen? En nu stroomt wel het geld in grote bedragen bin nen, lof- en hulde waardig, van binnen- en buiten landse hulp. Maar o dat men toch niet de mening voede, het geld vergoedt, en.... verzoent alles. Er moet nog een andere som, voornamer dan goud en zilver, op de tafelen van Gods heilig recht worden uitgeteld, zal de Heere ons Zijn aangezicht in gunst doen lichten, en zullen de dijkgaten waarlijk zijn ge stopt. Dat is niet anders, niet minder dan het bloed van Christus. Allen die menen zouden, dat zij zonder hetzelve de ware herbouw kunnen voltooien, zullen zich voor tijd en eeuwigheid vergissen. Afgestompt Medelijden met de arme slachtoffers en hun familie leden is treffend. Niet hoog genoeg aan te slaan. Het is nog barmhartigheid in Gods oordeel. Maar wie in al deze dingen zou menen het te kunnen redden in waarheid zonder de medelijdende Hogepriester, zelfs hij zal moeten ervaren dat goud en zilver te kortschieten als we gedagvaard worden in de heilige vierschaar Gods. Het is kostelijk dat er een algemene bid- en boete dag is uitgeschreven; de regering heeft het aan ons volk meegedeeld - (let wel!) dat de gezamenlijke kerken daartoe hebben besloten, maar waarom heeft de regering zelve daartoe niet opgewekt, en de inzet gegeven? Zit het humanisme al zo hoog op de troon? Zijn we in die mate afgestompt? Dat zou smartelijk zijn, en geen kleine oorzaak van Gods ongenoegen kunnen worden. En hoe waren midden in deze ramp de uitingen soms? Vatten we de inhoud van vele toespraken en opwekicing samen, dan was het gedurig niet veel meer dan: we zijn er el lendig aan toe, sla de handen nu ineen, en laten we door onze techniek en organisatie de toestand mees ter worden. Het klonk ons soms in de oren als niet veel anders dan: God (zo zeggen wij het) heeft ons geslagen, maar (zo zeiden zij het dan feitelijk) wij zullen liet wel redden, wij kunnen Gods slaande hand met onze mensenkracht wel aan, en wel trotse ren en wel herstellen. Arm land, arm volk! Maar Gode zij dank, er zijn ook andere dingen te zeggen. Uit nationaal oogpunt mogen we wel voor opstellen dat ons vorstenhuis zijn oude naam en faam heeft gehandhaafd ten opzichte van de ver knochtheid met ons volk. Neen, we hebben geen be hoefte om Soestdijk in te ruilen voor 't Kremlin in Moskou bijvoorbeeld! Dat inmiddels ook vorsten huis zowel als volk mag horen de roepstem van de roepende Gods, en wie ze besteld heeft. O, konin gen, laat u tuchtigen. Eer Gods dag en Naam. De Heere zegt zo in Zijn Woord, als er van de oor delen wordt gesproken: „En dat zij niet weder tot dwaasheid keren." Want dat gevaar is veel, veel ern stiger nog dan de ramp zelf. Het is alsof de Heere nog een laatste roepstem in de oren laat klinken. Een- en andermaal waren we in de noodbanden door de botsing der volken; thans zijn we regelrecht in de handen Gods gevallen. Het waren nu geen vreemde naties die ons bedreigden of benauwden, het was de Heere zelf, die nu regelrecht in deze natuurcatastro fe tot ons sprak. O, indien we dan nog niet horen zul len, en nog langer weigeren de tucht aan te nemen, dan zal het onherroepelijk moeten worden wat de profeet destijds moest aanzeggen: gerucht op ge rucht, ellende op ellende als voorboden dat... de on dergang komt, Ezechiël 7:25. Houd uwe zielen niet op, en verleid haar niet door allerlei zogenaamde wijsgerige of theologische vra gen op te werpen, als: Waarom moest juist Zeeland zo zwaar getroffen worden, zijn dan daar groter zondaren geweest, alsook in België en Engeland, dan bijvoorbeeld in Groningen en Friesland, dan in Zwit serland en Zweden, enzovoorts? Want dan hebben we u en elkaar te herinneren aan een woord van de Christus, bij de gebeurtenis van de neerstortende toren te Siloam, en waarbij vele doden vielen. Wat zeide de Christus toen? „Zeg niet, dat deze mensen groter zondaren waren dan de anderen, maar indien gij u niet bekeert, gijlieden allen zult desgelijks vergaan." Het wondere, het probleem schuilt dan niet in de omgekomenen maar in de ge spaarden. „Indien gij u niet bekeert." In de zo zwaar geteisterde streken woont nog veel volk van God. De vraag kan dan rijzen, wat heeft dit alles dan te zeggen tot Gods volk en kerk voorzover we (nog) niet zijn getroffen? Zeer zeker is het een roepstem tot de gespaarden om onze wegen te door zoeken. Het diene ons dan ook tot loutering. De nog gespaarde kerke Gods is in zo menigerlei opzicht van het heilspoor afgegleên. Op elk gebied. De Bruid des Heeren diene dan haar Bruidssieraad aan te trekken en zich te zuiveren van de vlekken en smetten die thans op haar kleed kleven. Beginnen we ieder voor zich bij ons persoonlijk en dan van daar uit tot in onze hoogste en voornaamste organisaties toe. Dan zal voor de ware bidders nog weder blijken, dat de Heere hun God slaat, maar ook troost, ver geeft, uitredt, en, winst uit verlies doet geboren wor den. Nieuwe wereld Ten slotte, alle wereldrampen, ook deze nationale ramp, zijn niet alleen oordelen of roepstemmen, maar ook voorboden, hemeltelegrammen van de grote dag van het eindgericht. De tekenen der tijden wijzen er op. En dan niet door water, maar door vuur zal de Heere de aarde slaan. Er komt dus nog groter ramp na deze. Het is alles bestemd om onder te gaan, dewijl dan al deze dingen zullen vergaan, zegt de apostel Petrus (2 Petrus 3). Klemmen we ons dus niet al te vast aan al „deze" dingen. Zoeken we er toch onze levens waarde en vervulling niet in. Het valt alles ons uit de hand. Het doet ons echter ook niet in trage berusting neerzitten, alsof we geen goddelijke roeping en taak in dit heden hadden te vervullen. Maar wel wekke het ons op, naar hetzelfde apostolische woord, om de rechte wereldbeschouwing en geloofspraktijk te be oefenen en te betrachten. En dat is? „Indien dan al deze dingen vergaan, hoedanigen behoort gij te zijn in heilige wandel en godzaligheid! Maar wij verwachten een nieuwe hemel, en een nieuwe aarde, in dewelke gerechtigheid woont", 2 Petrus 3:11 v.v. Dus ten slótte een troost van groot formaat uit een blik van hemelhoog standpunt, namelijk al deze din gen vergaan, de oude wereld van zonde en tranen moet onder - omdat er een nieuwe, een heerlijke is op de komst; waarin God alles zal zijn in allen. O, Heere leer ons dan U te vernachten, ook in de weg Uwer gerichten (Jesaja 26:8). Bergen zullen wijken, heuvelen wankelen: Golgo tha wordt nooit overspoeld." GODS SPRAKE UIT DÉN STORMVLOED njo» M wkjmuf

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 2003 | | pagina 7