w gestoft? George Eliot dwingt tot uitstellen van het oordelen Nederlands Dagblad CULTUUR Het Katern vrijdag 31 januari 2003 3 Vlak na het verschijnen van George Eliots meesterwerk Middlemarch in 1872, werd er een Nederlandse vertaling gemaakt. Bij die ene keer is het echter lange tijd gebleven, zodat belangstellenden gedwongen werden om deze 'Studie van het Leven in de Provincie' in de oorspronkelijke Engelse taal te lezen/Kennelijk durfden latere Nederlandse uitgevers het niet aan om deze Britse bestseller, die immers voor enkele euro's als pocket te verkrijgen is, in een hedendaagse vertaling uit te brengen. Daar is nu verandering in gekomen. Dit hoogtepunt uit de Victoriaanse literatuur is toegankelijk gemaakt voor nieuwe lezers en ligt in een prachtig uitgevoerde cassette in de winkels. Middlemarch (roman) George Eliot (vert. Annelies Roeleveld en Mar- gret Stevens). Uitg. Athenaeum - Polak Van Gennep Amsterdam, 2002; 916 blz., €54,95 (gebonden, stofomslag, in cassette) DOOR JOHAN BAKKER George Eliot is het pseudoniem voor Mary Ann Evans (1819-1880). Evans had verschil lende redenen om haar boeken zoals Silas Marneren Mill on the Floss onder deze man nelijke naam op de markt te brengen. Ze wil de dat haar werk onbevooroordeeld werd ge lezen, en vrouwen werden nu eenmaal niet geacht op een intellectuele manier te schrij ven. Verder probeerde ze te voorkomen dat haar werk als criticus voor The Westminster Review benadeeld werd door het feit dat ze zelf ook romans schreef. Ten slotte speelde nog mee dat ze ongehuwd samenleefde met George Lewis, een literaire beroemdheid in die dagen, die geen toestem ming kreeg om van zijn vrouw te scheiden. Evans was bang dat de negatieve kijk die mensen uit haar omgeving op hun levenswij ze hadden, door zou werken in de manier waarop haar werk zou worden gewaardeerd. Ze leende de naam 'George' van haar levens partner en koos 'Eliot' erbij omdat het mooi klonk. Nadat tijdgenoot Charles Dickens ach ter haar identiteit kwam, steeg haar roem snel en werd van kritiek op deze intellectuele vrouw weinig vernomen. Zelfs Koningin Vic toria was een bewonderaarster van het werk van George Eliot. Mary Ann groeide op in de Midlands als een zeer gelovig meisje. Ze werd in haar jeugdja ren beïnvloed door de directrice van haar kostschool, een evangelisch christen. Al van jongs af aan was Mary Ann veel serieuzer dan andere meisjes en hield ze van lezen en goede gesprekken. Dankzij gedisciplineerde zelfstu die raakte ze thuis in de wereld van de geo metrie, filosofie, scheikunde, geschiedenis en theologie. Vanuit de provincie kwam ze in Londen te recht waar ze aansluiting vond bij de culture le elite van die tijd. Het eerste werk dat ze pu bliceerde. was een vertaling van Das Leben Jesu geschreven door David Friedrich Strauss. Deze Duitse theoloog beweerde dat bovenna tuurlijke zaken ui t de Bijbel, zoals de maagde lijke geboorte, de opstanding en de vele won deren, gezien moesten worden als mythen. Het werken aan The Life of Christ vervulde Mary Ann met steeds meer weerzin. Het deed haar pijn dat ze het verhaal van de kruisiging zo moest ontleden. Hoewel ze Strauss' vrijzin nige standpunten met betrekking tot Christus afwees, herkende ze zich in deugden als zelf opoffering, geestelijke gemeenschap en on dersteunende liefde die Strauss uit het evan gelie destilleerde. Revolutie George Eliot zette de klok voor Middlemarch veertig jaar terug. Het verhaal speelt zich af in de Midlands en het stadje doet nog het mees te denken aan Coventry, waar Eli ot haar jeugd doorbracht. De periode rond 1830 was er één van radicale veranderingen in Engeland. Het was de tijd van de eerste liberale hervor mingswet die in het parlement werd aange nomen. De industriële revolutie was in volle gang en er ontstonden nieuwe steden. De be volking werkte in molens, mijnen en fabrie ken. Er werden spoorwegen aangelegd, waar door het levenstempo voorgoed veranderde. Grote ontdekkingen werden gedaan op het gebied van scheikunde, geneeskunde en bio logie. Al deze zaken komen terug in Middlemarch, dat aanvankelijk in acht losse delen op de markt verscheen. Het lukte George Eliot om een evenwichtige structuur aan te brengen in dit omvangrijke werk. Ze schetst een levendig beeld van de stadsgemeenschap en concen treert zich één voor één op de belangrijkste personages. Al deze mensen komen in de loop van het verhaal op een ongedwongen manier met elkaar in contact. In de inleiding wordt gesproken over de heili ge Teresa die drie eeuwen daan/oor in Spanje leefde. „Er zijn vele Teresa's geboren die geen leven hebben gevonden als een heldendicht", stelt George Eliot als een aanwijzing hoe deze roman moet worden gelezen. Eén van die Te resa's is Dorothea Brooke, met wie de lezer in het eerste deel kennismaakt Dorothea en haar zuster Celia zijn twee wezen die worden opgevoed door hun oom. Dorothea valt op haar twintigste enigszins uit de toon in het dorp. Ze is weliswaar mooi en rijk en dus op het eerste gezicht een aantrek kelijke huwelijkspartij, maar ze heeft ook haar eigenaardigheden. Ze is hartstochtelijk religieus, tooit zich met het sieraad van goede werken en is geïnteresseerd in kunst en we tenschap. Ze bemoeit zich met intellectuele discussies en dat in een tijd waarin vrouwen weliswaar geacht worden er zekere, niet al te duidelijke meningen op na te houden, maar naar wie zelden echt geluisterd wordt. De populaire sir James Chettam ziet wel wat in haar, maar ze vindt hem te oppervlakkig. Dorothea gaat wel in op een huwelijksaan zoek van de oude verzuurde studeerkamerge leerde Edward Casaubon. Ze trekt zich niets aan van de dorpsroddels die onvermijdelijk zijn en wordt aanvankelijk gelukkig met deze kurkdroge boekenwurm, voor wie ze zich met liefde opoffert. Ze helpt hem met zijn levens werk, het schrijven van 'De Sleutel tot alle Mythologieën'. Zo hoopt ze haar leven in dienst te stellen van een hoger doel. Hun hu welijksreis naar Rome brengen ze grotendeels in bibliotheken door waar Casaubon zijn bronnen raadpleegt. Eén van de vele fascine rende momenten in Middlemarch is de be schrijving van het proces waarin het tot Doro thea doordringt dat het werk van Casaubon volstrekt waardeloos is. Ladislaw Een neef van deze benepen pseudogeleerde, de zigeunerachtige Will Ladislaw, vertegen woordigt in het boek de levenslust en het warme bloed. Hij weet Dorothea er definitief van te doordringen dat Casaubon in zijn den ken allang voorbij gestreefd is door vooraan staande Duitse filosofen. Will en Dorothea ra ken erg op elkaar gesteld, afzijn de beweegre denen van de laatste te zuiver om zelfs maar gevoelens van verliefdheid toe te laten. Haar echtgenoot is hier minder van overtuigd en probeert de twee bij elkaar vandaan te houden. Als Dorothea haar man op een nacht werkend aantreft, vraagt hij haar om na zijn dood zijn arbeid voort te zetten. Dit weigert ze. Wanneer ze echter spijt krijgt van deze be slissing, die immers niet passend is voor een liefhebbende echtgenote, blijkt Casaubon plotseling te zijn overleden. Dorothea is echter nog niet van hem af. De niet onbemiddelde Casaubon heeft in zijn tes tament namelijk een bepaling nagelaten waarin staat dat al zijn geld voor Dorothea is, tenzij ze gaat trouwen met Will Ladislaw. Zo wordt één van de belangrijke vragen in Mid dlemarch: kiezen Will en Dorothea voor el kaar of niet? Maar ook andere levens komen aan bod, zoals dat van de idealistische dorpsarts Lydgate en zijn oppervlakkige, egoïstische vrouw Rosa mond, die een verstikkend huwelijk hebben. Zuster Celia duikt opnieuw op, maar nu ge trouwd met sir James Chettam die in haar een goede tweede keuze zag. Oordeel bijstellen George Eliot beheerst perfect de kunst van het opbouwen van spanning door middel van kleine vooruitwijzingen. Wanneer ze iemand even niet nodig heeft, laat ze hem een paar maanden uit het dorp vertrekken. Nergens zijn haar personages voorspelbaar of alleen maar goed of slecht, zoals bijvoorbeeld bij Dickens. Zelfs Casaubon wordt tijdens een moment van crisis sympathiek. Wel duikt af en toe de alwetende verteller op en probeert Eliot op die manier te tonen dat iemands le ven veel facetten kan hebben en dat je niet te snel moet oordelen. De vrouwen in het boek zijn zelfstandiger dan in die tijd gebruikelijk was. Heldin Dorothea voldoet niet aan de regel van de middelmaat in Middlemarch: mensen die goed bij hun hoofd zijn, gedragen zich net als de buren. Idealisme, ambitie, integriteit en standsver schil zijn de belangrijkste thema's in het boek. Alle personages hebben hun eigen achter grond en daarom worden al hun daden tel kens vanuit een ander perspectief bekeken. De lezer moet voortdurend zijn oordeel bij stellen. Aan het eind van het boek verzoent Dorothea zich met de realiteit. „Maar de uitwerking van haar wezen op de mensen om haar heen was van onmetelijke omvang, want de wasdom van het goede in de wereld is voor een deel af hankelijk van gebeurtenissen die niet de ge schiedenis ingaan; en dat de zaken er voor u en mij niet zo slecht voorstaan als mogelijk was geweest, is voor de helft te danken aan het getal der mensen die getrouw in het ver borgene leven en die rusten in graven die nie mand bezoekt." Brieven aan Doornroosje Toon Teilegen. Uitg. Querido Amsterdam, 2003; 374 blz., €22,50 H edden dat u het wel eens gedacht heeft? Kusje de prins, wordt hij een kikker. Of: een beetje heks ziet een stokje niet voor een vette vinger aan. Of: die kikker zag toch wat een rotkind die prinses met de gouden bal was? Hij had haar nodig om weer tot prins gezoend te worden, maar daarna had hij er gewoon vantussen moeten trekken. Laat het net even anders gaan, en je hebt een heel ander sprookje. Toon Teilegen heeft zich gestort op het sprookje van Doornroosje. In het 99e jaar gaat Prins op pad om Doornroosje te zoenen. Elke dag schrijft hij haar een brief. Het idee om sprookjes aan te passen, erop te variëren en ze tot iets heel anders om te smeden, is niet nieuw. Het liep zelden goed af. In de jaren zeventig en tachtig was het gang baar om in sprookjes allerlei seksuele dubbele bodems te le zen. Schrijvers van het derde garnituur pakten vervolgens de sprookjes op en herschreven ze tot een plat soort semi- porno. Van verandering worden sprookjes zelden beter. In het dagelijks leven spelen de sprookjes nog altijd een rol. Ook moderne mensen vertellen elkaar sterke of wonderlij- loop, maar die afloop is iedere keer weer anders. Doorn roosje neemt in zijn hoofd mythische vormen aan. Hij zoekt haar, maar hij kent haar niet echt. Hij weet dat zij zijn be stemming is, maar kan hij van haar houden? Zij is de spil waar de wereld om draait, maar wat blijft er naast haar nog van hem over? Als honderd jaar bij haar als één dag is, en één dag als honderd jaar, is zij dan leeftijdloos, oeroud of eeuwig jong? Doornroosje is alomtegenwoordig op zijn reis, toch ziet hij haar nooit echt. Doornroosje wordt zo een metafoor voor God. En dat ont lokt de prins gedachten over wie God is, en of we Hem kun nen vinden. „Zoek God, zegt men. Maar hoe moet je iets zoeken wat overal al is? Als een vis het water zoekt, springt hij ten einde raad op de kant, kijkt achterom, denkt: Ach...! en stikt." Met de stelligheden van overtuigde gelovigen heeft Telle- gens prins niets op. „En nog iets. Wie of wat God ook is, één ding weet ik zeker: hij wil niet dat we het over hem hebben. Hij wil nooit dat iemand het over hem heeft. Hij lijdt onder niets zoveel als onder het gekwaak van alle mensen die het altijd maar over hem hebben." Als gelovige kan ik uitstekend uit de voeten met zo'n zin. Dat God niet wil dat we het over hem hebben, kan ik niet beamen. Christenen zijn op aarde om het gerucht van God te verspreiden, om de lofzang gaande te houden. Maar ik wil er door Teilegen wel hardhandig op gewezen worden dat ik als gelovige moet oppassen met wat ik zeg. God laat zich niet vangen in een sluitende definitie. Hij is te groot voor Die blou berg moet ek oor Die blou berg moet ek oor, o, die blou berg moet ek oor want die liefde lê daar voor. Maar die blou berg moet ek oor, o, die blou berg moet ek oor. En as julle weer van my hoor dan is ek die blou berg oor. Anoniem. Opgetekend door C.G.S. de Villiers in het Zuidafri- kaanse district Caledon Uit: Die blou berg moet ek oor. Zuid-Afrikaanse gedichten over ber gen. Hans Ester en Lina Spies (sa- menst.). Uitg. Suid Afrikaanse Insti tuut Amsterdam, 2003; 80 blz. DOOR RIEN VAN DEN BERG Wie zei daar dat gedichten mooier worden naarmate ze moeilijker worden? Kijk eens naar dat juweel tje hierboven, een gedicht uit Zuid- Afrika. De dichter is onbekend. Het is uit een mondelinge traditie opge tekend door de dierkundige C.G.S. de Villiers. Hans Ester en Lina Spies maakten een bundel met Zuid-Afri kaanse gedichten over bergen. De titel van dit gedicht is ook de titel van dat boekje. Toch is het vers aan merkelijk minder makkelijk dan je na een keer lezen zou denken. Het liedje werd populair; het wordt gezongen met zo hier en daar een variatie in de tekst, en op verschil lende wijsjes. Waar het over gaat is zo moeilijk niet - Zuid-Afrikaans laat zich doorgaans best lezen: een jon gen of man staat aan de ene kant van de blauwe berg. Aan de andere kant bevindt zich zijn geliefde. Hij moet over de berg om bij zijn liefde te komen. Dat is alles. Dat is niet alles. Want het lijkt erop alsof in dit gedicht heel veel herha ling zit, maar als je goed leest, zie je dat de betekenis steeds net een tik je verschuift. En met iedere beteke nisverandering schuift er een grote re ernst in dit lied, dat op het eerste gezicht zo onschuldig lijkt. Aanvankelijk is de mededeling nog al kaal: ik moet de blauwe berg over. Stap in je auto, zou je zeggen. Het woordje 'o' in regel twee geeft aan dat de ik dringend de blauwe berg over moet. Nog altijd is niet duidelijk waarom dat een probleem zou zijn. In regel drie wordt de re den gegeven: mijn geliefde bevindt zich aan de andere kant. Nou, een reden te meer om op pad te gaan. 'Maar ik moet over de blauwe berg.' Weer krijgt die zin een nieu we dimensie. Kennelijk is de vast stelling dat hij de blauwe berg over moet meer dan een aanleiding om in de auto te stappen. Dat woordje 'maar' geeft het aan. 'Mijn geliefde is aan de andere kant (de ik heeft dus een goede reden om de berg over te steken), maar ik moet de blauwe berg over.' Daar verschiet de zin die al voor de derde keer klinkt, ineens van kleur. Kennelijk is dat oversteken van die blauwe berg iets moeilijks, ook al bereik je daar door je geliefde, de blauwe berg oversteken doe je niet zomaar. Nog een keer wordt het woordje 'o' aan de refreinzin toegevoegd. Het krijgt iets wanhopigs nu. Wat is daar met die berg? Dan volgen de slotzinnen. 'En als jullie weer van mij horen dan ben ik over de blauwe berg.' Dat kan la coniek klinken, zo van: ik laat het wel weten als ik er ben. Maar ge zien de voorgaande regels is dat on waarschijnlijk. Een andere lezing is waarschijnlijker. De nadruk moet meer vallen op het woordje 'als'. Als jullie weer van mij horen - dat is nog niet gezegd, namelijk. Het kan maar zo zijn dat jullie nooit meer wat van mij horen. Want ik moet de blauwe berg over. Het oversteken van de blauwe berg is kennelijk le vensgevaarlijk. De ik realiseert zich dat, laat het gevaar zinnen lang in zich ronddreunen: 'die blau berg moet ek oor'. Maar hij gaat op pad. En zo krijgt een liedje over een jon gen, een meisje en een berg door een paar subtiele dichterlijke ingre pen ineens een klemmende inhoud. De jongen moet en zal naar zijn ge liefde toe - ook al neemt hij daar mee het risico het leven te verspe len. Het volksliedje is dus tegelijk een groot gedicht over een grote liefde. (advertentie) Wutjt Chagall-galerie Spiegelgracht 32 Amsterdam 020-624.3892 grafisch werk van Mare Chagall ke verhalen. Het Meertens-instituut in Amsterdam heeft er een databank van aangelegd. De wetenschappers ontdekten dat veel van die moderne wonderverhalen - ondanks alle auto's, computers en heroïnespuiten - prachtig passen op het stramien van de klassieke sprookjes. Sprookjes zitten heel diep in ons verankerd. Zelfs als we ze hervertellen in een moderne context, verandert er in wezen niet zo veel. Dus wekt het nieuwsgierigheid als Toon Tellegen zich op een sprookje stort. Tellegen is een fabelverteller van het hoogste niveau. Zijn boeken over de krekel, de eekhoorn, de mier en de andere dieren zijn voor veel Nederlanders al klassiek. Als hij zich op het sprookje van Doornroosje stort, gebeurt er iets. 1 januari Doornroosje, Je kent me niet. Ik ben een prins - de prins - die jou wakker zal kussen. Ik kom naar je toe. Je slaapt negenennegentig jaar. Je moet, volgens het sprookje waarin je slaapt, nog één jaar slapen. (Maar je sprookje kan het heel goed mis hebben.) Ik weet niet waar je woont en ik weet helemaal niet waarom ik je wil wakker kussen. Als je wakker bent zal ik, volgens de wetten van sprookjes en legendes, met je moeten trouwen, en wil ik dat wel, wil jij dat wel? Ik vermoed dat ik je wakker móét kussen. Mijn wil staat daarbuiten. (Ik weet trouwens van niets zo weinig als van mijn wil.) Je slaapt, dus je kunt deze brief niet lezen. Ik schrijf alsof je hem wel kunt lezen. Ik ga vandaag op weg, zonder iemand te zeggen dat ik ver trek. Het is nog maar de vraag of iemand mij zal missen. Het is winter. Het stormt en het regent. Ik neem me voor kou te lijden, zonnesteken op te lopen, op gezette tijden bijna dood te gaan, mijzelf dagelijks te verwen sen en zo nodig jammerlijk te falen. Mensen die mij tegenkomen moeten me ontmoedigen. Ik houd van ontmoedigen. (Moedigen ze me aan: ik maak on middellijk rechtsomkeert, al slaapje duizend jaar.) Ik ben niet sterk, dat zeg ik er wel bij. P. De prins doet al in de eerste brief iets dat sprookjesfiguren nooit doen: hij stelt zijn eigen rol in het verhaal ter discus sie. Hij weet best wat er van hem verwacht wordt ('Ik ver moed dat ik je wakker móét kussen. Mijn wil staat daarbui ten'). Maar door wie dan? En als hij opgenomen is in een Groot Verhaal, welke rol speelt hijzelf daar dan nog in? Heeft hij nog iets te willen? En Doornroosje; wat wil zij ei genlijk, en doet dat ertoe? De prins schikt zich ogenschijnlijk in het verhaal: „Ik neem me voor kou te lijden, zonnesteken op te lopen, op gezette tijden bijna dood te gaan, mijzelf dagelijks te verwensen en zo nodig jammerlijk te falen." Kortom: hij zal doen wat er in sprookjes nu eenmaal van de held verwacht wordt. Of niet? Want zo lees je over de ironie heen. De prins valt niet meer samen met zijn rol, hij speelt hem. Hij gaat niet bijna dood, hij gaat volgens afspraak, volgens de sprookjescode, van tijd tot tijd bijna dood, in de zalige wetenschap dat het nodig is om hem te laten groeien als held. Pas als hij een paar keer bijna dood geweest is, zal het publiek zwelgen in de uitein delijke zoen. De prins gaat een voorlopig contract met het sprookje aan. Hij zet zijn individualiteit opzij en neemt zijn rol in. Het is een soort wapenstilstand tussen hem en de bedenker van het sprookje. Maar ondertussen is hij voor de sprookjeslezer wel een herkenbaar mens geworden. Eindelijk hebben we in een sprookje een bondgenoot, iemand die ónze vragen stelt. God zoeken De reis is niet eenvoudig, ook al omdat de prins geen idee heeft van waar hij heen moet. Hij spreekt mensen aan, maar die helpen hem nauwelijks verder. Hij droomt over de af- woorden, en mensen die het altijd maar over hem hebben, vervallen dan ook al snel in gekwaak. De prins blijkt een heerlijk mens te zijn. Hij legt al zijn on zekerheden en overtuigingen op tafel. Wat wij nooit zouden zeggen, schrijft hij maar gewoon. Dankzij dat ironische pact met het sprookje is hij merkwaardig bevrijd. Doornroosje is beurtelings van een bijna mythische grootheid en van een alledaagse aardsheid. Maar waag het niet om een symbool te zijn of overdrachtelijk of meerdimensionaal of iets dergelijl<s, want dan kus ik je nooit. Jouw naam, mijn naam (de prins), die honderd jaar: dat is franje. Echt zijn alleen ik en mijn verlangen en deze lange mistige weg, waarlangs niemand woont die ooit van jou heeft gehoord. Ik heb het koud. Heb jij het trouwens niet koud, daar in bed? Zijn je dekens niet vergaan? Hoe houd je je warm? Wordt je kussen wel eens opgeschud? Worden je lippen wel eens afgestoft? O, Doornroosje Doornroosje Doornroosje. Als ik niets meer weet te bedenken schrijf ik drie keer je naam. Toon Tellegen blijft een dichter. Hij blijft wat belangrijk is verstoppen, opdat zijn lezers zeer oplettend blijven. „Jouw naam, mijn naam (de prins)." Dat is wrang. Doornroosje heeft een naam, een individualiteit dus, hoewel ze er niets mee doet dan slapen en mooi zijn. De prins, die een exis tentiële zoektocht onderneemt naar zijn eigen rol in het Grote Verhaal, heeft niet eens een naam. Hoe moet dat ooit samengaan? De prins houdt zich aan het contract met het sprookje. Tot op de laatste bladzijde. Maar niet tot de laatste zinnen. Want als de prinses wakker wordt, is de prins verdwenen. Op 3 januari schrijft zij hem haar eerste brief. Zijn brieven hebben een merkwaardig effect op haar. De prins, die zich ontworstelt aan zijn slaafse sprookjesrol, bewerkt met zijn brieven dat ook de prinses een mens van vlees en bloed wordt. Dat is een hoopvolle boodschap: de mens die op een intege re manier (bang en moedig, maar over beide eerlijk) zijn plaats inneemt in het Grote Verhaal van de wereld, is bij machte andere mensen ertoe te bewegen datzelfde te doen. Tegelijk doet het pijn, want juist tot een ontmoeting van die beide mensen komt het in dit boek niet.

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 2003 | | pagina 2