Gefluister in het oor
Vijf dichters rond een dominee
Jeugdboeken
Een mager prentenboekenjaar
Vrijdag 31 januari 2003 (li'Vol l<«lv t
Man Ray: Le violon d'lngres, 1924. illustratie uit man ray, catalogussotheby s'
Francine Prose over de levens van muzes en kunstenaars
MAN RAY WERD een keer
gevraagd of zijn toenmalige
geliefde muze, de heetgeba
kerde cocotte Kiki de
Montpamasse, de vrouw
op de beroemde foto Le violon d'lngres,
wel intelligent was. Hij antwoordde dat
hij 'genoeg intelligentie voor ons beiden
had'. Misschien heeft geen kunstenaar
op zo'n indringende manier het talent
van de muze, de significant other die de
kunstenaar inspireert en 'hem' (en
soms ook 'haar') aanspoort, bemint en
adoreert, zo sprekend verbeeld als Man
Ray. Dat zie je op de foto's van Kiki,
maar ook op zijn 'lippenfotografieën',
lips to lips, van Kiki of van zijn andere
muze, de al even geliefde Lee Miller.
Monden en lippen van geliefden vor
men bijna eikaars spiegelbeelden, het
zijn contouren van (zelfportretten
waarin de een de ander herkent of bijna
verliest. Man Ray was erdoor gefasci
neerd. Hij hield van de fijne en fluwelen
lippen van Lee Miller; hij liet zich er
helemaal door betoveren.
Ze was, schrijft Francine Prose in The
Lives of the Muses - Nine Women
the Artists They Inspired, een Ameri
can beauty die zowel model als muze
was voor veel fotografen en kunste
naars. Haar lippen bewezen, vaak al
leen maar metaforisch, 'lippendienst'-
eerbetoon aan de Grote Kunstenaar
maar ook zacht gefluister in zijn oor.
Dat klinkt alsof het alleen maar wel
daden waren van de scheppende Eros.
De muze echter kan ook een fatale
vrouw zijn of een regelrechte en onge
naakbare feeks. Niet zelden eindigden
muzische verrukkingen in een drama.
In The Lives of the Muses vertelt Pro-
se, schrijfster van romans en verhalen
bundels (zoals de tragikomedie Bigfoot
Dreams over Verzonnen nieuws' en
Guide Tours of Heil over de spreek
woordelijke Amerikaanse toerist in Pa
rijs) de levens van bewonderde kunste
naars en inspirerende vrouwen. Over
Lewis Carroll en Alice ('hij bracht veel
tijd door met de drie dochters Liddell,
vooral met Alice'), Salvador Dali en
Gala (dé femme fatale), Friedrich
Nietzsche, Rainer Maria Rilke, Sig-
mund Freud én Lou Andreas-Salomé
(de serial muse), Man Ray en Lee Mil
ler, John Lennon en Yoko Ono, en nog
vier andere beroemde duo's.
Gala was uit op het geld van Dali,
Yoko Ono - zeggen sommigen - was de
oorzaak van de split van The Beatles.
Verhoudingen waren stormachtig (drie
vrouwen domineerden het leven van de
prerafaëliet Dante Gabriel Rossetti: de
neurotica Elizabeth Siddal, de prosti
tuee Fanny Cornforth en de mysterieu
ze Jane Morris), onredelijk (het voort
durende geëmmer tussen Lytton Stra-
chey en Dora Carrington), brutaal en
zachtzinnig tegelijk (Diego Rivera en
Frida Kahlo), overrompelend (de geile
érotique Auguste Rodin en zijn leerlin
ge Camille Claudel) of 'verdacht' (vol
gens sommigen hield Lewis Carroll wel
heel veel van jonge meisjes).
Veel van die kunstzinnige muzes, die
voortdurend opkeken naar hun 'mees
ter', op een haast neurotische manier,
werden verstoten en sommigen pleeg
den zelfs zelfmoord. Een van Pablo Pi
casso's vrouwen, Marie-Thérèse Wal
ter, hing zich op in de garage van haar
huis in Juan-les-Pins en zijn laatste
vrouw, Jacqueline Roque, schoot een
kogel door haar slaap. Elizabeth Siddal,
Rossetti's eerste muze, pleegde zelf
moord met een overdosis laudanum.
Dora - een weinig muzische voornaam
die ze verfoeide - Carrington schoot
zich, na de dood van 'haar' geliefde
schrijver, door het hoofd. Ze wilde, in
die excentrieke Bloomsbury-coterie
'met die tergende ménages a trois en
onvoorspelbare affaires, voor altijd Lyt-
tons enige loving Carrington zijn.
Wat is toch dat mysterie van de muzi
sche inspiratie? De transpiratie? Het
vinden, zoals Picasso zei, niet het zoe
ken. Wat is die moving cause in de
kunsten?, vraagt Prose zich af, 'die ma
gie of die impuls'. Is het wel het werk
van die muzes uit de mythologie, die
kinderen van Zeus en Mnemosyne, die
het resultaat waren 'van één liefdes
nacht of van a nine-night affair"Ze
waren, schreef Hesiodus in zijn Theo
gonie, 'negen in getal', de muzen be
schermden ieder een bijzondere kunst:
Clio de geschiedenis, Euterpe het fluit
spel, Thalia de komedie. Melpomene de
tragedie, Terpsichore reidans en koor
zang, Erato minnedicht, Polyhymnia
hymnendichtkunst, Urania sterrenkun
de en Caliope het epos. Wat betekent
dat woord 'muze'? Verwees het begrip
naar de plekken die ze vermoedelijk
bewoonden, de Parnassus of de Olym
pus? En, in veel minder hoogdravende
en mythologische termen, waarom
schrijf je - zoals ook Prose - vooral aan
de hand van anekdotes over 'muzen',
vooral over 'the lives of the muses
Prose refereert in haar boek aan The
Muse, Albert Brooks' satirische film
met Sharon Stone als 'de' muze, een
lastige en veeleisende filmdiva die in
ruil voor veel, heel veel cadeautjes van
Tiffany's, Hollywoodse kassuccessen
garandeert. Zo waren en zijn er veel. Of
de verhoudingen nu opportunistisch
waren, zoals in Brooks film, stormach
tig of potsierlijk, zoals tussen de panzón
(dikbuik) Rivera en de bedlegerige Kah
lo, of louter literair, de blik van Nadja in
het gelijknamige boek van de surrealis
tische 'paus' André Breton, telkens gaat
het over een uitzonderlijke en meestal
ook kleurrijke relatie. Hun levens
speelden zich vaak in het licht van de
schijnwerpers af, hun biografieën spre
ken tot de verbeelding. Niet zelden zijn
het door tijdgenoten of biografen gedra
matiseerde levens. Soms zijn het ook
pijnlijke of aandoenlijke verhalen.
Honderden keren heeft Pierre Bon-
nard zijn vrouw Marthe geschilderd,
getekend en gefotografeerd, in bad en
op bed, 'als het meisje van vroeger', zijn
muze, niet als de grimmige en depres
sieve madame Marthe de Méligny. Hij
portretteerde haar zoals hij zich haar
herinnerde. Want de muze inspireert,
maakt het leven opwindend en creatief.
Soms is ze een model en speelt het
uiterlijk ook mee in de vervoering die ze
opwekt. Het Groningse model Geke
Hankel, 'een vlezen violoncello', po
seerde voor fotograaf Erwin Olaf, en
voor schilders als Wout Muller of Mat-
thijs Röling. Haar achterwerk, zegt ze
zelf. is haar handelsmerk. Haar kolos
sale kont. Ze poseert ai sinds haar zes
tiende, eerst nog gekleed, 'omdat ik niet
wist of ik wel durfde', en later bloot;
Geke is de Kiki de Montpamasse van
Groningen, 'vleesgeworden fantasie'.
Velen, vooral feministen, zullen in die
geschiedenissen van muzen of inspire
rende modellen stereotiepe rolverdelin
gen menen te ontdekken tussen de ma
cho-kunstenaar, de door een tellurische
kracht gedreven 'artiest' zoals een Pi
casso of een Rivera, en de door hem
vereerde engelachtige of juist fatale
vrouwen. Hun levens echter zijn com
plexer. Ze hadden, schreef 'het duo'
Whitney Chadwick en Isabelle de
Courtivron in 1993 in Significant
Others, over Rodin en Claudel, Rivera
en Kahlo, Anaïs Nin en Henry Miller, of
Jasper Johns en Robert Rauschenberg,
een 'creatieve en intieme verhouding'.
Ze waren of zijn gedreven tot kunst
- zegt ook Prose - door een zinderende
muzische erotiek. Soms is het passie,
ook fysieke nooddruft zoals bij de
schrijver Simenon en zijn naar zijn zeg
gen tienduizend bijslapen. Rodin,
schrijven zijn biografen, was een geil
aard; hij rook aan zijn modellen, hij liet
zijn handen over hun halzen, borsten
en dijen gaan. Prose echter heeft het
niet alleen over die petites histoires.
Kunstenaars en muzes vormen part
nerships of creativity. De muze is niet
alleen, zegt Freud, 'een gewillig oor'.
Toen Dante voor het eerst zijn Beatri
ce zag, begon voor hem een nieuw le
ven, Incipit vita nuova, schreef hij in
zijn Vita Nuova. Je wordt door de mu
zen overrompeld. Zo had Picasso, bij
elke nieuwe stijl, telkens weer een an
dere vrouw. Altijd een nieuwe muze.
Paul Depondt
Francine Prose: The Lives of the Muses - Nine
Women the Artists They Inspired.
Harper Collins, import Nilsson Lamm;
416 pagina's; 32,45.
ISBN 0 06 019672 6.
Brieven van 'schepelingen' van 'De Blauwe Schuit' uit 1940-1946
TWINTIG jaar nadat de jeugdlite
ratuur definitief het juk van de
opvoedkunde van zich afwierp,
lopen er nog steeds mevrouwen rond
die prentenboeken vooral zien als
hulpstuk. Vertelkunst of tekentalent
speelt in de beleving van zulke ge
schoolde pedagogen een onbelangrijke
bijrol.
Belangrijker is dat de 'boekjes' peu
ters en kleuters kunnen begeleiden op
de weg naar het eerste potje of bij het
overwinnen van bedplassen en angst
voor het donker. Dat deze manier van
denken niet bevorderlijk is voor de
kwaliteit van het prentenboek, ligt
voor de hand.
Een recent voorbeeld van deze bena
dering is te lezen in Wat zullen we nu
beleven? van Margriet Chorus. Zij
schreef nu al twee handleidingen waar
in een boek aanleiding vormt voor
kringgesprek of leerzaam spel.
Chorus houdt gelukkig erg van litera
tuur en dat is te merken aan haar ver
der uitstekende keuze van klassieke en
moderne prentenboeken. Wat zullen
we nu beleven is daarom goed bruik
baar als wegwijzer voor mooie voor
leesmomenten. Aan de meer dan
150 goed onderbouwde prentenboe-
kentips kan niemand zich een buil val
len en zelfs de regieaanwijzingen voor
het voorlezen zijn prima, ervan uit
gaande dat beginnende ouders op zo
iets zitten te wachten. De spelletjes- en
gesprekstips nemen we dan maar op de
koop toe.
Wie echter graag met iets splinter
nieuws komt, zal goed moeten zoeken.
2002 Was geen groot jaar voor het
prentenboek en 2003 begint ook al niet
hoopvol. De enige grote verrassing en
het eenzame hoogtepunt van de herfst
was Drop van Sylvia van Ommen. Zij
doet iets unieks: ze laat de moderne
wereld toe in haar prentenboek. Ko
nijn Joris en katertje Oscar sms'en en
hebben hippe schoudertassen met mo
bielvakjes.
Drop heeft een ongrijpbare humor
die sterk doet denken aan de meer filo
sofische afleveringen van Bill Watter-
sons legendarische duo Kasper en
Hobbes. Het verhaaltje gaat in eerste
instantie nergens anders over dan twee
vrienden die een afspraakje maken,
maar krijgt een opmerkelijke wending
als kat en konijn zichzelf de belangrij
ke levensvraag stellen: zou er een he
mel zijn, en is daar dan drop?
Nadeel van zo'n eigenzinnige aan
pak Drop is eerder een aardig cult-ca-
dcautje voor studenten dan een echt
kinderboek. Door de sobere lijnteke
ningen en de afwezigheid van kleuren
is het ook al niet meteen aantrekkelijk
voor de allerjongsten. Maar Van Om
men laat tenminste iets nieuws zien en
heeft overduidelijk prentenboekenta
lent.
Dat kan van Maarten Vrolijk niet
worden gezegd. Zijn Raffi Co en de
regenboog was het onbetwistbare diep
tepunt van vorig jaar. De auteur is in
het dagelijks leven ontwerper, en heeft
een complete kinderlijn opgezet. Op
babykleertjes, dekbedhoezen, servies,
speelgoed en knuffels zien zijn met vet-
krijt en waterverf gemaakte varkentje
en giraffe, die erg origineel Raffi en Co
heten, er wel grappig uit. Dat hij er in
één moeite door een boekje bij maakte,
is een vergissing.
Het geklieder van Vrolijk is echt te
truttig voor woorden. Het slappe hak-
op-de-tak-verhaaltje dat niet méér ver-
Illustratie uit 'Drop'.
telt dan er op de plaatjes al te zien is,
de voor zich uit pruttelende persona
ges en het mierzoete toontje ('Spik-
spekjes!') vatten adequaat samen wat
een beginner allemaal niet fout kan
doen. Wat een aanfluiting. Het boekje
is in verhouding tot andere prenten
boeken trouwens nog tamelijk duur
ook!
Wie doen het dan wél goed?
Twee prentenboeken lijken af te val
len door een smakeloze vormgeving,
maar maken dat helemaal goed met
een sterk verhaal. De bedtijdtour van
Peggy Rathmann vertelt over een jon
getje of meisje (kan allebei) dat over
tien minuten naar bed moet, maar ter
wijl het probeert zijn speelgoed op te
ruimen en zijn tanden te poetsen wordt
het belaagd door een touringcar vol
hamsters. Erg grappig.
Ook de Nederlandse versie van Wolf
de waakhond van Rick Walton en Ar
thur Robbins is te vlug vormgegeven.
Hier had vooral de belettering wat
meer aandacht mogen hebben, maar
dat neemt niet weg dat het verhaal
over een ontzettend klein hondje dat
een beer van een inbreker te slim af is,
alles in zich heeft om een voorleessuc-
ces te worden.
De enige inmiddels gerenommeerde
prentenboekenmaker die kort geleden
wat nieuws uitbracht, is Stem. Zij won
vorig jaar een Zilveren Griffel met Me
vrouw Dientje en het leverworstmyste-
ne en presenteert nu Superliesje. Stem
heeft een tamelijk ontoegankelijke stijl,
waarin ze verschillende technieken
combineert met sombere bruintinten.
Maar het resultaat is tenminste iets dat
helemaal op zichzelf kan staan. Liesje
wordt gepest en ontpopt zich samen
een vliegende superkoe als een heuse
held. Fijn verhaal waarin alles uitein
delijk goed komt.
Ten slotte bracht Michael Dudok de
Wil, die in 2001 een Oscar won met
zijn animatiefilm Vader en dochter,
kort geleden een tweede prentenboek
uit Oscar en Wol ademt dezelfde sfeer
als Vaderen dochter en valt op door de
krachtige, vloeiende lijnen, maar is als
verhaal veel minder sterk. Oscar ver
dwaalt in de woestijn en wordt gered
door een eenzaam wolkje, dat Wol
heet. Net iets te flauw om echt goed te
zijn. Wie geen geld wil verspillen aan
magere nieuwkomers, maar wel houdt
van geramde klassiekers, kan zijn hart
ophalen aan de De Soto-reeks, uitgege
ven door Lemniscaat. Daarin komt elk
halfjaar een tweetal prentenboeken uit
die anders alleen in de bibliotheek of
antiquarisch te verkrijgen zijn.
Eind vorig jaar viel deze eer zeer te
recht le beurt aan het nog steeds fris
ogende Het huisje dat verhuisde van
Virginia Lee Burton uit 1942. Juist in
Nederland is dit boekje over het huisje
op de heuvel dat wordt opgeslokt door
oprukkende flats, actueler dan ooit.
Ook John Burninghams De jongen
die altijd te laat kwam uit 1987 ver
scheen in een nieuwe, met stevig lin
nen afgezette kaft. Het verhaal over Al-
bert Johan Wiedeman die op weg ging
om wijzer te worden, is een moderne,
humoristische versie van het sprookje
van de herdersjongen die elke keer pa
niek zaait door te vertellen dat er wol
ven aankomen.
Voor een vorstelijk cadeau is er sinds
deze week Het grote boek van Beer en
Egel van het prentenboekenechtpaar
Ingrid Dieter Schubert, waarin vier
avonturen van dit klassieke komische
duo zijn gebundeld.
Al met al niet heel veel om voor naar
de boekhandel te rennen. Met de gou
den oudjes redden we het nog wel
even, maar het, is de hoogste tijd voor
nieuwe verrassingen.
Pjotr van Lenteren
Margriet Chorus: Wat zullen we nu beleven?
Met illustraties van Sandra Klaassen.
Lemniscaat; 14.95.
Sylvia van Ommen: Orop.
Lemniscaat: 7.50.
Maarten Vrolijk: Raffi l Co en de regenboog.
Leopold; 12.95.
Peggy Rathmann; Nog 10 minuten en dan naar
bed - 0e bedtijdtour.
Gottmer; 14,95.
Rick Walton Arthur Robins: Wolf de waakhond.
Lemniscaat; 12,50.
Stern: Superliesje.
Luister; 11,50.
Theo en Michael Dudok de Wit- Oscar en Wol.
Leopold: 12,95
Virginia Lee Burton: Het huisje dat verhuisde.
Lemniscaat; 13,50.
John Burningham: De jongen die altijd te laat
kwam.
Lemniscaat; 13,50.
Ingrid en Dieter Schubert: Het grote boek van
beer en egel.
Lemniscaat; 22,50.
DE Blauwe Schuit was de naam die
twee Groningse studenten be
dachten voor een door hen uit te
geven tijdschrift. In 1940 wordt het de
naam van een door dezelfde studenten,
samen met een derde, opgerichte uitge
verij.
De eerste uitgave van De Blauwe
Schuit verschijnt in december 1940: het
gedicht 'Het jaar 1572' van Nijhoff als
rijmprent. De prent kwam van de Gro
ningse kunstenaar Jan Wiegers. Voor
het drukken werd de Groningse druk-
ker-schilder H.N. Werkman benaderd.
Vanaf de derde uitgave zorgde Werk
man zelf voor de illustraties. Het is om
zijn werk dat de uitgaven van De Blau
we Schuit nu nog altijd meer dan be
roemd zijn Als Nijhoff in december
1941 de eerste zeven uitgaven van De
Blauwe Schuit ontvangt, schrijft hij aan
August Henkels, verreweg de belang
rijkste van de drie initatiefnemers bij de
oprichting van het tijdschrift, onder
ass? Kees Fens
meer: '(ik) verzoek U vriendelijk den
heer Werkman mijn groote erkentelijk
heid te willen overbrengen. Het is, als ik
zijn werk zie, of de oorlog reeds voorbij
is, zoo overtuigend is de nieuwe stijl die
zich hiermee aankondigt.'
De tweede zin is treffend. Nijhoff ziet
niet alleen het nieuwe in Werkmans
werk (achteraf een nieuwe fase in zijn
kunstenaarschap), maar verwoordt ook
een nog altijd herkenbare ervaring met
dat werk: het breekt altijd alle donker.
Er is weinig moderne beeldende kunst
waarbij ik zo gelukkig word en dat ik zo
bewonder.
Voor de uitgaven van De Blauwe
Schuit, veertig tussen 1940 en begin
1945, zijn Henkels en Werkman de be
langrijkste figuren. F.R.A. Henkels
(1906-1975) was dominee, met een on
gewone literaire belangstelling en een
even innemende als sterke persoonlijk
heid. Hij was tegelijkertijd met Vestdijk
gijzelaar in Sint Michielsgestel; er ont
stond een grote vriendschap. Henkels
werd eerder vrijgelaten dan Vestdijk.
De brief van gemis die Vestdijk aan
Henkels schrijft, is mischien wel een
der ontroerendste die hij heeft geschre
ven. Vijfmaal zal werk van Vestdijk bij
De Blauwe Schuit verschijnen, daaron
der het schitterende gedicht 'De doode
zwanen' dat Vestdijk na de executie van
medegevangenen in Sint Michielsgestel
schreef.
De geschiedenis van De Blauwe
Schuit is een oorlogsgeschiedenis. Het
tijdschrift was met de publikatie van de
rijmprent van Nijhoffs gedicht (dat zich
in de oorlogsomstandigheden gemak
kelijk liet actualiseren) de eerste clan
destiene uitgeverij.
Er kwamen er meer voor het 'vrije
boek in een onvrije tijd'; de uitgaven
van bijna alle waren bibliofiel van ka
rakter (en van oplage). Auteurs publi
ceerden vaak bij enkele van die clan
destiene uitgevers tegelijk. Nijhoff, die
net als Vestdijk vijf titels publiceerde bij
De Blauwe Schuit, is er (als Vestdijk
August Henkels (rechts) en H.N. Werkman in 1942 voor het schilderij 'Gesprek' van de laatste, foto uit schepelingen van oe blauwe schuit'
zelf trouwens) een voorbeeld van. Toch
lijken de twee zich het meest met De
Blauwe Schuit, dat wil zeggen met
Henkels, verbonden te voelen. Er is een
niet zo kleine correspondentie tussen
de twee en Henkels bewaard. Er waren
nog enkele dichters bij De Blauwe
Schuit betrokken: de jonge, in Friesland
ondergedoken Bertus Aafjes (door Nij
hoff als een zeer groot dichter be
schouwd), Hendrik de Vries, ook Gro
ninger, maar bij De Blauwe Schuit
meer een buitenstaander, en de protes
tantse dichter K. Heeroma. De Vries en
Heeroma zouden één keer bij De Blau
we Schuit publiceren, van Aafjes ver
scheen er door verschillende omstan
digheden niets.
De brieven die de vijf aan Henkels (en
diens vrouw, op wie met name Nijhoff
erg gesteld was) schreven, zijn nu onder
de titel Schepelingen van De Blauwe
Schuit gepubliceerd in de reeks 'Achter
het boek' van het Nederlands Letter
kundig Museum. Aan de brieven gaat
een uitvoerige inleiding vooraf, waarin
de geschiedenis van de uitgeverij, de
inwerking van de oorlog op de cultuur
(De Kultuurkamer) en de boekenpro
ductie, de situatie van de vijf en van
Henkels tijdens de oorlog zeer goed
gedocumenteerd worden beschreven.
Van de briefschrijvers zijn Vestdijk en
Nijhoff de drukste. Vestdijk is de dege-
lijkste en indringendste, zowel vanuit
Doom als vanuit Sint Michielsgestel.
Zijn hoofd staat altijd naar ernst en
uiteraard naar zijn werk. Voor de
kampbewoners schrijft hij lezingen,
over de poëzie en over de toekomst van
de godsdienst (beide later als twee nog
altijd heel belangrijke boeken versche
nen), hij schrijft er een aantal van zijn
beste gedichten. Hij licht Henkels in
over "werk in uitvoering' en schrijft heel
geestig over de pesterige Nijhoff en
diens soms eigenwijze oordelen. Zijn
ervaringen als gijzelaar hebben hem
diep beïnvloed. Nijhoff is luchtiger en
onrustiger. Hij verhuist voortdurend,
zwoegt aan zijn Pinksterspel, lijdt aan
de bloemlezing die hij uit Hoofts Histo
riën moet maken en gaat gebukt onder
de hele toestand in Nederland. Hij
schrijft de mooiste zinnen, fraaie, haast
aforistische formuleringen soms, zoals
deze (misschien wel de beste) op 7 juni
1944 aan Heeroma: 'Ontvang mijn har
telijke dank voor het toezenden van het
doopvont gedicht, dat mij zeer heeft
getroffen. Het doet mij altijd goed, als ik
iemand waarlijk zie slagen in de hache
lijke onderneming religie en poëzie te
verbinden, want terwijl poëzie de reli
gie eener élite is, blijft religie de poëzie
van het volk en eer men deze twee
verbindt wordt er niets groots tot stand
gebracht.'
Hendrik de Vries geeft Henkels niet
alleen een sublieme uiteenzetting over
het stierengevecht, hij schrijft ook zeer
verhelderend over het ontstaan van zijn
eigen gedichten. Hij werkt aan wat een
van zijn beste bundels zou worden:
Toovertuin. Aafjes schrijft op het Friese
platteland aan wat zijn Voetreis naar
Rome zal worden. De publicatie en de
reacties kunnen we nog in de laatste
brieven lezen. Hij is een hartelijke, wat
roomse correspondent. Heeroma speelt
een nauwelijks opvallende rol.
Vijf Nederlandse dichters rond een
dominee. Het levert een bijzonder boek
op, een goede documentatie, mede
door de zorgvuldige aantekeningen een
stukje literatuurgeschiedenis, een heel
kleine oorlogsgeschiedenis, en vooral
een aantal even informatieve als vaak
rijke brieven. Maar wat het boek vooral
oplevert is bewondering voor de figuur
van August Henkels, dienaar van zijn
kerk, maar niet minder van de cultuur.
Een heel groot Nederlander.
In het inleidende deel wordt opge
merkt dat Werkman een vrij armzalige
typograaf was, ook naar het oordeel van
tijdgenoten Je kunt dat nauwelijks
schrijven in een boek dat in een
schreeflozc vette letter is gezet (de no
ten in een kleiner corps, niet vet), waar
door hel lezen vermoeiend is (het lezen
van de noten zelfs zeer vermoeiend).
Het boek is rijk geïllustreerd. Maar
waarom niet een van Werkmans wer
ken in kleur?
Schepelingen van De Blauwe Schuit - Brieven
van Bertus Aafjes, K. Heeroma, M. Nijhoff,
S. Vestdijk en Hendrik de Vries aan F.R.A. Hen
kels, 1940-1946.
Bezorgd door Gillis Dorleyn, Sjoerd van Faasen en
Ageeth Heising. Reeks Achter het boek, num
mer 36.
Nederlands Letterkundig Museum en Documenta
tiecentrum; 338 pagina's; 21,50.
ISBN 90 76314 37 3