Gefluister in het oor Vijf dichters rond een dominee Jeugdboeken Een mager prentenboekenjaar Vrijdag 31 januari 2003 (li'Vol l<«lv t Man Ray: Le violon d'lngres, 1924. illustratie uit man ray, catalogussotheby s' Francine Prose over de levens van muzes en kunstenaars MAN RAY WERD een keer gevraagd of zijn toenmalige geliefde muze, de heetgeba kerde cocotte Kiki de Montpamasse, de vrouw op de beroemde foto Le violon d'lngres, wel intelligent was. Hij antwoordde dat hij 'genoeg intelligentie voor ons beiden had'. Misschien heeft geen kunstenaar op zo'n indringende manier het talent van de muze, de significant other die de kunstenaar inspireert en 'hem' (en soms ook 'haar') aanspoort, bemint en adoreert, zo sprekend verbeeld als Man Ray. Dat zie je op de foto's van Kiki, maar ook op zijn 'lippenfotografieën', lips to lips, van Kiki of van zijn andere muze, de al even geliefde Lee Miller. Monden en lippen van geliefden vor men bijna eikaars spiegelbeelden, het zijn contouren van (zelfportretten waarin de een de ander herkent of bijna verliest. Man Ray was erdoor gefasci neerd. Hij hield van de fijne en fluwelen lippen van Lee Miller; hij liet zich er helemaal door betoveren. Ze was, schrijft Francine Prose in The Lives of the Muses - Nine Women the Artists They Inspired, een Ameri can beauty die zowel model als muze was voor veel fotografen en kunste naars. Haar lippen bewezen, vaak al leen maar metaforisch, 'lippendienst'- eerbetoon aan de Grote Kunstenaar maar ook zacht gefluister in zijn oor. Dat klinkt alsof het alleen maar wel daden waren van de scheppende Eros. De muze echter kan ook een fatale vrouw zijn of een regelrechte en onge naakbare feeks. Niet zelden eindigden muzische verrukkingen in een drama. In The Lives of the Muses vertelt Pro- se, schrijfster van romans en verhalen bundels (zoals de tragikomedie Bigfoot Dreams over Verzonnen nieuws' en Guide Tours of Heil over de spreek woordelijke Amerikaanse toerist in Pa rijs) de levens van bewonderde kunste naars en inspirerende vrouwen. Over Lewis Carroll en Alice ('hij bracht veel tijd door met de drie dochters Liddell, vooral met Alice'), Salvador Dali en Gala (dé femme fatale), Friedrich Nietzsche, Rainer Maria Rilke, Sig- mund Freud én Lou Andreas-Salomé (de serial muse), Man Ray en Lee Mil ler, John Lennon en Yoko Ono, en nog vier andere beroemde duo's. Gala was uit op het geld van Dali, Yoko Ono - zeggen sommigen - was de oorzaak van de split van The Beatles. Verhoudingen waren stormachtig (drie vrouwen domineerden het leven van de prerafaëliet Dante Gabriel Rossetti: de neurotica Elizabeth Siddal, de prosti tuee Fanny Cornforth en de mysterieu ze Jane Morris), onredelijk (het voort durende geëmmer tussen Lytton Stra- chey en Dora Carrington), brutaal en zachtzinnig tegelijk (Diego Rivera en Frida Kahlo), overrompelend (de geile érotique Auguste Rodin en zijn leerlin ge Camille Claudel) of 'verdacht' (vol gens sommigen hield Lewis Carroll wel heel veel van jonge meisjes). Veel van die kunstzinnige muzes, die voortdurend opkeken naar hun 'mees ter', op een haast neurotische manier, werden verstoten en sommigen pleeg den zelfs zelfmoord. Een van Pablo Pi casso's vrouwen, Marie-Thérèse Wal ter, hing zich op in de garage van haar huis in Juan-les-Pins en zijn laatste vrouw, Jacqueline Roque, schoot een kogel door haar slaap. Elizabeth Siddal, Rossetti's eerste muze, pleegde zelf moord met een overdosis laudanum. Dora - een weinig muzische voornaam die ze verfoeide - Carrington schoot zich, na de dood van 'haar' geliefde schrijver, door het hoofd. Ze wilde, in die excentrieke Bloomsbury-coterie 'met die tergende ménages a trois en onvoorspelbare affaires, voor altijd Lyt- tons enige loving Carrington zijn. Wat is toch dat mysterie van de muzi sche inspiratie? De transpiratie? Het vinden, zoals Picasso zei, niet het zoe ken. Wat is die moving cause in de kunsten?, vraagt Prose zich af, 'die ma gie of die impuls'. Is het wel het werk van die muzes uit de mythologie, die kinderen van Zeus en Mnemosyne, die het resultaat waren 'van één liefdes nacht of van a nine-night affair"Ze waren, schreef Hesiodus in zijn Theo gonie, 'negen in getal', de muzen be schermden ieder een bijzondere kunst: Clio de geschiedenis, Euterpe het fluit spel, Thalia de komedie. Melpomene de tragedie, Terpsichore reidans en koor zang, Erato minnedicht, Polyhymnia hymnendichtkunst, Urania sterrenkun de en Caliope het epos. Wat betekent dat woord 'muze'? Verwees het begrip naar de plekken die ze vermoedelijk bewoonden, de Parnassus of de Olym pus? En, in veel minder hoogdravende en mythologische termen, waarom schrijf je - zoals ook Prose - vooral aan de hand van anekdotes over 'muzen', vooral over 'the lives of the muses Prose refereert in haar boek aan The Muse, Albert Brooks' satirische film met Sharon Stone als 'de' muze, een lastige en veeleisende filmdiva die in ruil voor veel, heel veel cadeautjes van Tiffany's, Hollywoodse kassuccessen garandeert. Zo waren en zijn er veel. Of de verhoudingen nu opportunistisch waren, zoals in Brooks film, stormach tig of potsierlijk, zoals tussen de panzón (dikbuik) Rivera en de bedlegerige Kah lo, of louter literair, de blik van Nadja in het gelijknamige boek van de surrealis tische 'paus' André Breton, telkens gaat het over een uitzonderlijke en meestal ook kleurrijke relatie. Hun levens speelden zich vaak in het licht van de schijnwerpers af, hun biografieën spre ken tot de verbeelding. Niet zelden zijn het door tijdgenoten of biografen gedra matiseerde levens. Soms zijn het ook pijnlijke of aandoenlijke verhalen. Honderden keren heeft Pierre Bon- nard zijn vrouw Marthe geschilderd, getekend en gefotografeerd, in bad en op bed, 'als het meisje van vroeger', zijn muze, niet als de grimmige en depres sieve madame Marthe de Méligny. Hij portretteerde haar zoals hij zich haar herinnerde. Want de muze inspireert, maakt het leven opwindend en creatief. Soms is ze een model en speelt het uiterlijk ook mee in de vervoering die ze opwekt. Het Groningse model Geke Hankel, 'een vlezen violoncello', po seerde voor fotograaf Erwin Olaf, en voor schilders als Wout Muller of Mat- thijs Röling. Haar achterwerk, zegt ze zelf. is haar handelsmerk. Haar kolos sale kont. Ze poseert ai sinds haar zes tiende, eerst nog gekleed, 'omdat ik niet wist of ik wel durfde', en later bloot; Geke is de Kiki de Montpamasse van Groningen, 'vleesgeworden fantasie'. Velen, vooral feministen, zullen in die geschiedenissen van muzen of inspire rende modellen stereotiepe rolverdelin gen menen te ontdekken tussen de ma cho-kunstenaar, de door een tellurische kracht gedreven 'artiest' zoals een Pi casso of een Rivera, en de door hem vereerde engelachtige of juist fatale vrouwen. Hun levens echter zijn com plexer. Ze hadden, schreef 'het duo' Whitney Chadwick en Isabelle de Courtivron in 1993 in Significant Others, over Rodin en Claudel, Rivera en Kahlo, Anaïs Nin en Henry Miller, of Jasper Johns en Robert Rauschenberg, een 'creatieve en intieme verhouding'. Ze waren of zijn gedreven tot kunst - zegt ook Prose - door een zinderende muzische erotiek. Soms is het passie, ook fysieke nooddruft zoals bij de schrijver Simenon en zijn naar zijn zeg gen tienduizend bijslapen. Rodin, schrijven zijn biografen, was een geil aard; hij rook aan zijn modellen, hij liet zijn handen over hun halzen, borsten en dijen gaan. Prose echter heeft het niet alleen over die petites histoires. Kunstenaars en muzes vormen part nerships of creativity. De muze is niet alleen, zegt Freud, 'een gewillig oor'. Toen Dante voor het eerst zijn Beatri ce zag, begon voor hem een nieuw le ven, Incipit vita nuova, schreef hij in zijn Vita Nuova. Je wordt door de mu zen overrompeld. Zo had Picasso, bij elke nieuwe stijl, telkens weer een an dere vrouw. Altijd een nieuwe muze. Paul Depondt Francine Prose: The Lives of the Muses - Nine Women the Artists They Inspired. Harper Collins, import Nilsson Lamm; 416 pagina's; 32,45. ISBN 0 06 019672 6. Brieven van 'schepelingen' van 'De Blauwe Schuit' uit 1940-1946 TWINTIG jaar nadat de jeugdlite ratuur definitief het juk van de opvoedkunde van zich afwierp, lopen er nog steeds mevrouwen rond die prentenboeken vooral zien als hulpstuk. Vertelkunst of tekentalent speelt in de beleving van zulke ge schoolde pedagogen een onbelangrijke bijrol. Belangrijker is dat de 'boekjes' peu ters en kleuters kunnen begeleiden op de weg naar het eerste potje of bij het overwinnen van bedplassen en angst voor het donker. Dat deze manier van denken niet bevorderlijk is voor de kwaliteit van het prentenboek, ligt voor de hand. Een recent voorbeeld van deze bena dering is te lezen in Wat zullen we nu beleven? van Margriet Chorus. Zij schreef nu al twee handleidingen waar in een boek aanleiding vormt voor kringgesprek of leerzaam spel. Chorus houdt gelukkig erg van litera tuur en dat is te merken aan haar ver der uitstekende keuze van klassieke en moderne prentenboeken. Wat zullen we nu beleven is daarom goed bruik baar als wegwijzer voor mooie voor leesmomenten. Aan de meer dan 150 goed onderbouwde prentenboe- kentips kan niemand zich een buil val len en zelfs de regieaanwijzingen voor het voorlezen zijn prima, ervan uit gaande dat beginnende ouders op zo iets zitten te wachten. De spelletjes- en gesprekstips nemen we dan maar op de koop toe. Wie echter graag met iets splinter nieuws komt, zal goed moeten zoeken. 2002 Was geen groot jaar voor het prentenboek en 2003 begint ook al niet hoopvol. De enige grote verrassing en het eenzame hoogtepunt van de herfst was Drop van Sylvia van Ommen. Zij doet iets unieks: ze laat de moderne wereld toe in haar prentenboek. Ko nijn Joris en katertje Oscar sms'en en hebben hippe schoudertassen met mo bielvakjes. Drop heeft een ongrijpbare humor die sterk doet denken aan de meer filo sofische afleveringen van Bill Watter- sons legendarische duo Kasper en Hobbes. Het verhaaltje gaat in eerste instantie nergens anders over dan twee vrienden die een afspraakje maken, maar krijgt een opmerkelijke wending als kat en konijn zichzelf de belangrij ke levensvraag stellen: zou er een he mel zijn, en is daar dan drop? Nadeel van zo'n eigenzinnige aan pak Drop is eerder een aardig cult-ca- dcautje voor studenten dan een echt kinderboek. Door de sobere lijnteke ningen en de afwezigheid van kleuren is het ook al niet meteen aantrekkelijk voor de allerjongsten. Maar Van Om men laat tenminste iets nieuws zien en heeft overduidelijk prentenboekenta lent. Dat kan van Maarten Vrolijk niet worden gezegd. Zijn Raffi Co en de regenboog was het onbetwistbare diep tepunt van vorig jaar. De auteur is in het dagelijks leven ontwerper, en heeft een complete kinderlijn opgezet. Op babykleertjes, dekbedhoezen, servies, speelgoed en knuffels zien zijn met vet- krijt en waterverf gemaakte varkentje en giraffe, die erg origineel Raffi en Co heten, er wel grappig uit. Dat hij er in één moeite door een boekje bij maakte, is een vergissing. Het geklieder van Vrolijk is echt te truttig voor woorden. Het slappe hak- op-de-tak-verhaaltje dat niet méér ver- Illustratie uit 'Drop'. telt dan er op de plaatjes al te zien is, de voor zich uit pruttelende persona ges en het mierzoete toontje ('Spik- spekjes!') vatten adequaat samen wat een beginner allemaal niet fout kan doen. Wat een aanfluiting. Het boekje is in verhouding tot andere prenten boeken trouwens nog tamelijk duur ook! Wie doen het dan wél goed? Twee prentenboeken lijken af te val len door een smakeloze vormgeving, maar maken dat helemaal goed met een sterk verhaal. De bedtijdtour van Peggy Rathmann vertelt over een jon getje of meisje (kan allebei) dat over tien minuten naar bed moet, maar ter wijl het probeert zijn speelgoed op te ruimen en zijn tanden te poetsen wordt het belaagd door een touringcar vol hamsters. Erg grappig. Ook de Nederlandse versie van Wolf de waakhond van Rick Walton en Ar thur Robbins is te vlug vormgegeven. Hier had vooral de belettering wat meer aandacht mogen hebben, maar dat neemt niet weg dat het verhaal over een ontzettend klein hondje dat een beer van een inbreker te slim af is, alles in zich heeft om een voorleessuc- ces te worden. De enige inmiddels gerenommeerde prentenboekenmaker die kort geleden wat nieuws uitbracht, is Stem. Zij won vorig jaar een Zilveren Griffel met Me vrouw Dientje en het leverworstmyste- ne en presenteert nu Superliesje. Stem heeft een tamelijk ontoegankelijke stijl, waarin ze verschillende technieken combineert met sombere bruintinten. Maar het resultaat is tenminste iets dat helemaal op zichzelf kan staan. Liesje wordt gepest en ontpopt zich samen een vliegende superkoe als een heuse held. Fijn verhaal waarin alles uitein delijk goed komt. Ten slotte bracht Michael Dudok de Wil, die in 2001 een Oscar won met zijn animatiefilm Vader en dochter, kort geleden een tweede prentenboek uit Oscar en Wol ademt dezelfde sfeer als Vaderen dochter en valt op door de krachtige, vloeiende lijnen, maar is als verhaal veel minder sterk. Oscar ver dwaalt in de woestijn en wordt gered door een eenzaam wolkje, dat Wol heet. Net iets te flauw om echt goed te zijn. Wie geen geld wil verspillen aan magere nieuwkomers, maar wel houdt van geramde klassiekers, kan zijn hart ophalen aan de De Soto-reeks, uitgege ven door Lemniscaat. Daarin komt elk halfjaar een tweetal prentenboeken uit die anders alleen in de bibliotheek of antiquarisch te verkrijgen zijn. Eind vorig jaar viel deze eer zeer te recht le beurt aan het nog steeds fris ogende Het huisje dat verhuisde van Virginia Lee Burton uit 1942. Juist in Nederland is dit boekje over het huisje op de heuvel dat wordt opgeslokt door oprukkende flats, actueler dan ooit. Ook John Burninghams De jongen die altijd te laat kwam uit 1987 ver scheen in een nieuwe, met stevig lin nen afgezette kaft. Het verhaal over Al- bert Johan Wiedeman die op weg ging om wijzer te worden, is een moderne, humoristische versie van het sprookje van de herdersjongen die elke keer pa niek zaait door te vertellen dat er wol ven aankomen. Voor een vorstelijk cadeau is er sinds deze week Het grote boek van Beer en Egel van het prentenboekenechtpaar Ingrid Dieter Schubert, waarin vier avonturen van dit klassieke komische duo zijn gebundeld. Al met al niet heel veel om voor naar de boekhandel te rennen. Met de gou den oudjes redden we het nog wel even, maar het, is de hoogste tijd voor nieuwe verrassingen. Pjotr van Lenteren Margriet Chorus: Wat zullen we nu beleven? Met illustraties van Sandra Klaassen. Lemniscaat; 14.95. Sylvia van Ommen: Orop. Lemniscaat: 7.50. Maarten Vrolijk: Raffi l Co en de regenboog. Leopold; 12.95. Peggy Rathmann; Nog 10 minuten en dan naar bed - 0e bedtijdtour. Gottmer; 14,95. Rick Walton Arthur Robins: Wolf de waakhond. Lemniscaat; 12,50. Stern: Superliesje. Luister; 11,50. Theo en Michael Dudok de Wit- Oscar en Wol. Leopold: 12,95 Virginia Lee Burton: Het huisje dat verhuisde. Lemniscaat; 13,50. John Burningham: De jongen die altijd te laat kwam. Lemniscaat; 13,50. Ingrid en Dieter Schubert: Het grote boek van beer en egel. Lemniscaat; 22,50. DE Blauwe Schuit was de naam die twee Groningse studenten be dachten voor een door hen uit te geven tijdschrift. In 1940 wordt het de naam van een door dezelfde studenten, samen met een derde, opgerichte uitge verij. De eerste uitgave van De Blauwe Schuit verschijnt in december 1940: het gedicht 'Het jaar 1572' van Nijhoff als rijmprent. De prent kwam van de Gro ningse kunstenaar Jan Wiegers. Voor het drukken werd de Groningse druk- ker-schilder H.N. Werkman benaderd. Vanaf de derde uitgave zorgde Werk man zelf voor de illustraties. Het is om zijn werk dat de uitgaven van De Blau we Schuit nu nog altijd meer dan be roemd zijn Als Nijhoff in december 1941 de eerste zeven uitgaven van De Blauwe Schuit ontvangt, schrijft hij aan August Henkels, verreweg de belang rijkste van de drie initatiefnemers bij de oprichting van het tijdschrift, onder ass? Kees Fens meer: '(ik) verzoek U vriendelijk den heer Werkman mijn groote erkentelijk heid te willen overbrengen. Het is, als ik zijn werk zie, of de oorlog reeds voorbij is, zoo overtuigend is de nieuwe stijl die zich hiermee aankondigt.' De tweede zin is treffend. Nijhoff ziet niet alleen het nieuwe in Werkmans werk (achteraf een nieuwe fase in zijn kunstenaarschap), maar verwoordt ook een nog altijd herkenbare ervaring met dat werk: het breekt altijd alle donker. Er is weinig moderne beeldende kunst waarbij ik zo gelukkig word en dat ik zo bewonder. Voor de uitgaven van De Blauwe Schuit, veertig tussen 1940 en begin 1945, zijn Henkels en Werkman de be langrijkste figuren. F.R.A. Henkels (1906-1975) was dominee, met een on gewone literaire belangstelling en een even innemende als sterke persoonlijk heid. Hij was tegelijkertijd met Vestdijk gijzelaar in Sint Michielsgestel; er ont stond een grote vriendschap. Henkels werd eerder vrijgelaten dan Vestdijk. De brief van gemis die Vestdijk aan Henkels schrijft, is mischien wel een der ontroerendste die hij heeft geschre ven. Vijfmaal zal werk van Vestdijk bij De Blauwe Schuit verschijnen, daaron der het schitterende gedicht 'De doode zwanen' dat Vestdijk na de executie van medegevangenen in Sint Michielsgestel schreef. De geschiedenis van De Blauwe Schuit is een oorlogsgeschiedenis. Het tijdschrift was met de publikatie van de rijmprent van Nijhoffs gedicht (dat zich in de oorlogsomstandigheden gemak kelijk liet actualiseren) de eerste clan destiene uitgeverij. Er kwamen er meer voor het 'vrije boek in een onvrije tijd'; de uitgaven van bijna alle waren bibliofiel van ka rakter (en van oplage). Auteurs publi ceerden vaak bij enkele van die clan destiene uitgevers tegelijk. Nijhoff, die net als Vestdijk vijf titels publiceerde bij De Blauwe Schuit, is er (als Vestdijk August Henkels (rechts) en H.N. Werkman in 1942 voor het schilderij 'Gesprek' van de laatste, foto uit schepelingen van oe blauwe schuit' zelf trouwens) een voorbeeld van. Toch lijken de twee zich het meest met De Blauwe Schuit, dat wil zeggen met Henkels, verbonden te voelen. Er is een niet zo kleine correspondentie tussen de twee en Henkels bewaard. Er waren nog enkele dichters bij De Blauwe Schuit betrokken: de jonge, in Friesland ondergedoken Bertus Aafjes (door Nij hoff als een zeer groot dichter be schouwd), Hendrik de Vries, ook Gro ninger, maar bij De Blauwe Schuit meer een buitenstaander, en de protes tantse dichter K. Heeroma. De Vries en Heeroma zouden één keer bij De Blau we Schuit publiceren, van Aafjes ver scheen er door verschillende omstan digheden niets. De brieven die de vijf aan Henkels (en diens vrouw, op wie met name Nijhoff erg gesteld was) schreven, zijn nu onder de titel Schepelingen van De Blauwe Schuit gepubliceerd in de reeks 'Achter het boek' van het Nederlands Letter kundig Museum. Aan de brieven gaat een uitvoerige inleiding vooraf, waarin de geschiedenis van de uitgeverij, de inwerking van de oorlog op de cultuur (De Kultuurkamer) en de boekenpro ductie, de situatie van de vijf en van Henkels tijdens de oorlog zeer goed gedocumenteerd worden beschreven. Van de briefschrijvers zijn Vestdijk en Nijhoff de drukste. Vestdijk is de dege- lijkste en indringendste, zowel vanuit Doom als vanuit Sint Michielsgestel. Zijn hoofd staat altijd naar ernst en uiteraard naar zijn werk. Voor de kampbewoners schrijft hij lezingen, over de poëzie en over de toekomst van de godsdienst (beide later als twee nog altijd heel belangrijke boeken versche nen), hij schrijft er een aantal van zijn beste gedichten. Hij licht Henkels in over "werk in uitvoering' en schrijft heel geestig over de pesterige Nijhoff en diens soms eigenwijze oordelen. Zijn ervaringen als gijzelaar hebben hem diep beïnvloed. Nijhoff is luchtiger en onrustiger. Hij verhuist voortdurend, zwoegt aan zijn Pinksterspel, lijdt aan de bloemlezing die hij uit Hoofts Histo riën moet maken en gaat gebukt onder de hele toestand in Nederland. Hij schrijft de mooiste zinnen, fraaie, haast aforistische formuleringen soms, zoals deze (misschien wel de beste) op 7 juni 1944 aan Heeroma: 'Ontvang mijn har telijke dank voor het toezenden van het doopvont gedicht, dat mij zeer heeft getroffen. Het doet mij altijd goed, als ik iemand waarlijk zie slagen in de hache lijke onderneming religie en poëzie te verbinden, want terwijl poëzie de reli gie eener élite is, blijft religie de poëzie van het volk en eer men deze twee verbindt wordt er niets groots tot stand gebracht.' Hendrik de Vries geeft Henkels niet alleen een sublieme uiteenzetting over het stierengevecht, hij schrijft ook zeer verhelderend over het ontstaan van zijn eigen gedichten. Hij werkt aan wat een van zijn beste bundels zou worden: Toovertuin. Aafjes schrijft op het Friese platteland aan wat zijn Voetreis naar Rome zal worden. De publicatie en de reacties kunnen we nog in de laatste brieven lezen. Hij is een hartelijke, wat roomse correspondent. Heeroma speelt een nauwelijks opvallende rol. Vijf Nederlandse dichters rond een dominee. Het levert een bijzonder boek op, een goede documentatie, mede door de zorgvuldige aantekeningen een stukje literatuurgeschiedenis, een heel kleine oorlogsgeschiedenis, en vooral een aantal even informatieve als vaak rijke brieven. Maar wat het boek vooral oplevert is bewondering voor de figuur van August Henkels, dienaar van zijn kerk, maar niet minder van de cultuur. Een heel groot Nederlander. In het inleidende deel wordt opge merkt dat Werkman een vrij armzalige typograaf was, ook naar het oordeel van tijdgenoten Je kunt dat nauwelijks schrijven in een boek dat in een schreeflozc vette letter is gezet (de no ten in een kleiner corps, niet vet), waar door hel lezen vermoeiend is (het lezen van de noten zelfs zeer vermoeiend). Het boek is rijk geïllustreerd. Maar waarom niet een van Werkmans wer ken in kleur? Schepelingen van De Blauwe Schuit - Brieven van Bertus Aafjes, K. Heeroma, M. Nijhoff, S. Vestdijk en Hendrik de Vries aan F.R.A. Hen kels, 1940-1946. Bezorgd door Gillis Dorleyn, Sjoerd van Faasen en Ageeth Heising. Reeks Achter het boek, num mer 36. Nederlands Letterkundig Museum en Documenta tiecentrum; 338 pagina's; 21,50. ISBN 90 76314 37 3

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 2003 | | pagina 6